De dienaren des Woords, ouderlingen en diakenen zullen onder elkander de christelijke censuur oefenen, en malkander van de bediening huns ambts vriendelijk vermanen.
Dit artikel handelt over de onderlinge censuur — ook wel censura
morum genoemd — op de kerkeraadsvergadering; vgl. art. 43.
Ze heeft betrekking op ambtsvoering en levenswandel.
“Voortaan zal men elke maand in de kerkeraad censuur houden, waarbij men zal handelen over de dingen die voorgevallen zijn, zoals over het leven van de ouderlingen en diakenen, en dergelijke; of zij hun plicht hebben gedaan tegenover degenen, die aan hun zorgen zijn toevertrouwd; voorts over het leven en de leer van den dienaar, ten einde alles worde gedaan naar goede orde, strekkende ter ere Gods en tot opbouw van zijn gemeente” (Doornik 1563).
Naar de bedoeling der vaderen behoort zij voornamelijk plaats te vinden vóór de avondmaalsviering.
“De dienaren des woords, ouderlingen en diakenen zullen voor het houden van het avondmaal onder elkaar een christelijke censuur of onderzoeking doen, zowel over de leer als over de wandel, en zullen de christelijke vermaningen in liefde opnemen” (Dordrecht 1578).
“Of het niet raadzaam is, dat de dienaars des woords,
ouderlingen en diakenen voor de bediening des H. avondmaals de
censuur onder elkander gebruiken?
Antwoord: Het is gans nut en raadzaam” (Middelburg 1581).
De wijze waarop deze onderlinge censuur plaats vindt, hangt af van gewoonte en omstandigheden. Over ’t algemeen is de Wezelse methode als niet bevorderlijk voor de broederlijke verhouding ongewenst.
|314|
“Er zal een naarstig onderzoek gedaan worden naar de afzonderlijke dienaren en ouderlingen, en nadat hem bevolen is buiten te staan en van de overigen een eed is afgenomen, dat niemand zal verklappen wat en door wie iets gezegd is, zal nauwkeurig navraag worden gedaan hoe een ieder zich in zijn ambt gedragen heeft. En wie een vermaning zal schijnen nodig te hebben, zal, na in de vergadering teruggeroepen te zijn, vermaand worden, of zo een berisping en bestraffing nodig is, zal hij berispt en naar de grootte of lichtheid van zijn vergrijp worden bestraft” (Wezel 1568).
“De voorzitter vermaant alle dienaren en ook zichzelf om
zich geheel van alle verdorven genegenheden te ontdoen en alle
vleselijke hoogmoed geheel af te leggen.
Daarna begint men met den voorzitter te verzoeken zich uit de
vergadering te willen verwijderen. Dan wordt aan iederen dienaar
afzonderlijk gevraagd of hij ook enige rechtvaardige, naar
Paulus’ leer in de mond van twee of drie getuigen bestaande
beschuldiging in zake leer of leven tegen den voorzitter heeft.
Nadat men die aangehoord heeft, worden zij hem met wijsheid en
godsvrucht zonder bitterheid te (zijner) berisping en betering
voorgesteld. Maar als er geen beschuldigingen naar voren worden
gebracht, looft en dankt men God daarvoor.
En hetzelfde wordt alsdan voorts achtereenvolgens met alle andere
dienaren, die tegenwoordig zijn, gedaan.
De broederen hebben ook goedgevonden, dat men deze oefening en
dit gebruik der (onderlinge) tucht op gelijke wijze en manier ook
in alle kerkeraden zal toepassen, dit er nog bij voegende, dat
men tevoren van de preekstoel zal afkondigen dat deze handeling
ter bestemder tijd zal plaatsvinden. Bij die afkondiging zal men
aan een ieder verlof geven om ter kerkeraadsvergadering te komen
en daar z’n beschuldiging, die hij tegen enige dienaren uit de
kerkeraad wettig en rechtvaardig heeft, naar voren te brengen, om
alzo daardoor alle lastermonden, die zeer haast het evangelie om
enige gebreken der dienaren lasteren, geheel toe te stoppen.
Doch hier is bij gezet, dat men in deze aangelegenheid en in zake
de toelating van een ieder om te komen deze uitzondering en
voorzichtigheid zal moeten toepassen, dat men ter plaatse waar de
kerkeraad in besloten vergadering bijeenkomt, niet aan een ieder
die het belieft verlof zal geven binnen te komen en alzo de
aangelegenheid der (onderlinge) tucht tot een schimpachtig
schouwspel van spotters te maken; maar dat men alleen dezulken
zal laten binnenkomen, van wie men gehoord heeft dat zij enige
wettige en rechtvaardige beschuldiging tegen iemand hebben”
(Alkmaar 1573).
|315|
“De wijze daaromtrent (n.l. omtrent de censura morum) wordt gelaten aan de vrijheid en gewoonte van elke classis” 1) (Woerden 1674).
1) De onderlinge censuur werd toen op de classicale vergadering gehouden.
Zie voor het geval van verachting der onderlinge censuur bij art. 43.