Art. 53.

De dienaren des Woords Gods, en desgelijks de professoren in de theologie — ’t welk ook den anderen professoren en insgelijks den rectoren en schoolmeesters wel betaamt — zullen de drie Formulieren van enigheid der Nederlandse kerken ondertekenen, en de dienaren des Woords, die zulks refuseren (d.i. weigeren), zullen de facto (d.i. onmiddellijk na dat feit) in hun dienst door de kerkeraad of de classe geschorst worden, tot ter tijd toe, dat zij zich daarin geheel verklaard zullen hebben, en indien zij obstinatelijk in weigering blijven, zullen zij van hun dienst geheel afgesteld worden.

Opzettelijke binding aan de belijdenis der kerk is voornamelijk voor dienaren des Woords noodzakelijk. Volstond men eerst met een mondelinge verklaring van instemming, en daarna met een eenvoudige ondertekening: de practijk bewees de noodzakelijkheid van de omschrijving van de aard van die binding in een ondertekeningsformulier.

|197|

“Dat artikel zal niet alleen om de enigheid der leer, maar ook om de gezondheid derzelve te betuigen in ’t werk gesteld worden” (Rotterdam 1581).

“Is geordineerd, dat men een accuraat formulier van ondertekening stellen zal, waarnaar de kerkedienaars de confessie, catechismus en de synodale verklaring van de vijf artikelen der remonstranten ondertekenen zullen, om daarmede hun gezond gevoelen duidelijk te betuigen, en de verkeerde uitvluchten van sommigen omtrent de ondertekening te voorkomen” (Dordrecht 1618/19).

“Is geordineerd, dat ontworpen wonde een accuraat formulier van ondertekening der confessie, catechismus en synodale verklaring, waarmede alle kerkedienaren hun overeenstemming in de rechtgevoelende leer klaarlijk betuigen, en de uitvluchten van sommigen, waarmede zij de kerken plegen te bedriegen, voorkomen worden.” (Dordrecht 1618/19).

Het nog geldende Dordtse ondertekeningsformulier is aan de hand van verschillende toen reeds in gebruik zijnde formulieren opgesteld.

“Wij onderschreven bedienaren des goddelijken woords, ressorterende onder de classe van N.N., verklaren oprecht in goede conscientie voor den Heere, met deze onze ondertekening, dat wij van harte gevoelen en geloven, dat al de artikelen en stukken der leer in deze Confessie en Catechismus der gereformeerde Nederlandse kerken begrepen, mitsgaders de verklaring over enige punten der voorzeide leer in de nationale synode anno 1619 te Dordrecht gesteld, in alles met Gods woord overeenkomen.
Beloven derhalve dat wij de voorzeide leer naarstig zullen leren en getrouw voorstaan, zonder iets tegen dezelve, ’t zij openlijk of in ’t bijzonder (d.i. particulier), ’t zij direct of indirect te leren of te schrijven. Gelijk ook, dat wij niet alleen alle dwalingen daartegen strijdende, en met name ook die in de voorzeide synode veroordeeld zijn, verwerpen, maar ook zullen tegenstaan, wederleggen en helpen weren.
En indien het zou mogen gebeuren, dat wij na dezen enig bedenken of gevoelen tegen de voorzeide leer of enig punt derzelve kregen, beloven wij, dat wij hetzelve noch openlijk noch heimelijk zullen voorstellen, drijven, prediken of schrijven; maar dat wij hetzelve vooraf den kerkeraad, classe en synode zullen openbaren, om door dezelve geëxamineerd te worden (d.i. blijkens de Lat.

|198|

tekst: opdat hèt door dezelve onderzocht worde), bereid zijnde het oordeel derzelve altijd gewillig ons te onderwerpen; op straffe dat wij hiertegen doende ipso facto (d.i. wegens dat feit alleen al) van onze dienst zullen zijn gesuspendeerd (d.i. geschorst).
En indien te enige tijd de kerkeraad, classe of synode om gewichtige oorzaken van nadenken zouden mogen goedvinden, tot behoud van de enigheid en zuiverheid in de leer, van ons te vereisen ons nader gevoelen en verklaring over enig artikel van de voorzeide Confessie, Catechismus en synodale Verklaring, zo beloven wij ook mits dezen, dat wij daartoe te allen tijde bereid en willig zijn zullen op straffe als boven, behoudens het recht van appel in geval van bezwaarnis, gedurende welke tijd van appel wij ons naar de uitspraak en orde van de provinciale synode zullen reguleren” (Dordrecht 1618/ 19).

“Men zal zonder enige verklaring, exceptiën (d.i. voorbehouden) en bedingen de acte van ondertekening simpel onderschrijven zo als ze ligt, overmits niet alleen de Canones (d.i. Leerregels) zelf, maar ook de acte van ondertekening door de nationale synode is gesteld en het niet staat in het vermogen van een classe, ja particuliere synode, daarin dispensatie te geven” (Gouda 1620).

Ter verklaring van het ondertekeningsformulier zijn de volgende uitspraken van belang:
a. met betrekking tot het verbod om enig bedenken voor te stellen:

Tegenover het bezwaar, „dat alle conferentiën over enige dubia onder de profeten werden verboden”, rapporteerden de afgevaardigden naar de Dordtse synode op de particuliere synode van Goes 1620, „dat de mening der nationale synode geenszins was de apostolische regel (van) 1 Cor. 14: 32 te breken of te besnijden, maar alleen om de welige en kittelachtige geesten te breidelen, die onder ’t deksel van zulke conferentie zoeken aanhang te maken, gelijk de beroerde kerken wel hadden ondervonden” (Classis Zierikzee 1622).

b. met betrekking tot de plicht om zijn bedenken aan kerkeraad, classe en synode te openbaren:

Dezelfde afgevaardigden rapporteerden, „dat de woorden kerke(raad), classis en synode niet te verstaan zijn conjunctim (d.i. samenvoegenderwijs), alsof men met

|199|

alle en elk van die collegiën op die (volg)orde, zo die daar staat, zou moeten communiceren (d.i. in overleg treden) — dewijl het in de kerken ten platten lande met geen vrucht of stichting zou kunnen geschieden —, maar divisim (d.i. verdelenderwijs), dat is met het ene of ’t andere college, daar zulk een predikant de beste onderrichting over zijn dubia zoude mogen verwachten; ten ware dat hij ondervraagd werd over enig stuk der leer bij een van al die colleges; want in zulk een geval zou hij schuldig zijn rekenschap van zijn geloof te geven” (Classis Zierikzee 1622).

c. met betrekking tot de roeping om op verlangen van enige kerkelijke vergadering een nadere verklaring van gevoelen te geven:

“De kerken zullen vermaand worden, als de herders bij de onderschrijving van het bovengemelde formulier beloven zich bereid te stellen om hun mening van de punten des geloofs op de begeerte der broederen breder te verklaren, dat zulks niet te verstaan zij, alsof zij daartoe gehouden waren op eens iegelijks believen, opdat de rechtzinnige leraars niet tevergeefs (d.i. blijkens de Lat. tekst: lichtvaardig) voor suspect gehouden worden; maar dan eerst, als zij rechtvaardige oorzaak van suspicie zouden mogen gegeven hebben; waarvan het oordeel bij de kerkelijke vergadering bestaan zal” (Dordrecht 1618/19).

Vergelijk daartegenover:
“Zo te eniger tijd een de minste suspicie over een dienaar viel in enig stuk der leer, is het de ernstige vermaning der synode, dat de classe met zulken dienaar in haar vergadering van de stukken der leer zal handelen, opdat zij verzekering hebbe van zulken dienaar. En een dienaar, die in de leer rein is, zal geen zwarigheid hierin maken, en een, die zwarigheid mocht hebben, kan door dit middel uit onverstand geholpen worden” (Rotterdam 1581).

In het licht van de door de synode van Dordrecht zelf gegeven verklaring, gelijk ook de Latijnse tekst, die van gewichtige oorzaken van ‘suspicie’ (d.i. verdenkingen) spreekt, is de volgende exegese onhoudbaar:
“Onder de gewichtige oorzaken van nadenken, waarvan het ondertekeningsformulier spreekt, is naar het oordeel der synode niet meer te verstaan dan dat het nodig was om van iemand nadere verklaring van zijn gevoelen te eisen.
Het vragen van zulk een nadere verklaring wil volstrekt

|200|

niet zeggen, dat daaraan vooraf zou moeten gaan een suspectverklaring van den predikant, of zulk een sus-pectverklaring zou opgesloten liggen in de daad zelf, daar het ondertekeningsformulier hiervan met geen woord spreekt, zelfs het woord ‘verdenking’ met opzet is weggelaten en vervangen door ‘nadenken’, wat in het oud-Hollands een veel zachtere betekenis heeft, en er alleen staat, dat voor het vragen van zulk een nadere verklaring gewichtige oorzaken van nadenken moeten zijn, welke oorzaken evenzeer in de omstandigheden als in de uitlatingen van den predikant kunnen gelegen zijn” (Assen 1926).

“Elke kerkelijke vergadering, die volgens het ondertekeningsformulier van een dienaar des Woords een nadere verklaring van zijn gevoelen vraagt, mag dit doen in de vorm van hem bepaalde vragen te stellen, mag een schriftelijk of mondeling antwoord op deze vragen eisen, en heeft ook te beoordelen of de antwoorden op deze vragen voldoende zijn” (Assen 1926).

d. met betrekking tot het recht van schorsing en de eventuele opschorting daarvan bij appél:

“Aangaande het ..... de facto van hun dienst door de kerkeraad of de classis geschorst worden, verstaat de synode, dat het woordeke ‘of’ niet alzo moet genomen worden, alsof de schorsing der kerkedienaren stond aan de kerkeraad of de classe elk alleen en afzonderlijk, maar dat ze hun beide gezamenlijk toekomt” (Veere 1610).

“De kerkedienaren zullen dadelijk van hun dienst geschorst worden, van welke men bewijzen kan dat ze iets doen tegen hun ondertekening, en enige nieuwigheden of veranderingen tegen de gezonde leer, door hen ondertekend, invoeren willen” (Veere 1610).

“Op ’t gravamen, of een kerkedienaar, die vanwege onzuiverheid in de leer door de classe veroordeeld is van zijn dienst te zullen afstaan en hij over zodanige uitspraak op de synode is appellerende, intussen nog, totdat de synode daarover zal geoordeeld hebben, in zijn dienst zal voortgaan, of dat de classe inmiddels zijn plaats voorlopig zal bedienen, — antwoordt de synode, dat zodanig persoon, die om onzuiverheid der leer door de betreffende classe wettig tot afstand van zijn dienst veroordeeld is, van deze zijn dienst behoort afstand te doen onaangezien zijn appel dat hij daarover aan een meerdere vergadering zou mogen doen of alrede gedaan

|201|

hebben, overeenkomstig het besluit van de generale synode daarvan zijnde” (Hoorn 1608).

“De straf, waarvan in het ondertekeningsformulier gewag wordt gemaakt, wanneer een predikant weigert de gevorderde verklaring af te leggen, namelijk het de facto gesuspendeerd worden, treedt in geval van appel eerst in, wanneer de particuliere synode over zijn bezwaar uitspraak heeft gedaan en hij dan nog weigeren zou naar deze uitspraak van de particuliere synode zich te reguleren” (Assen 1926).

Naar analogie van het ondertekeningsformulier voor predikanten heeft de Dordtse synode ook ondertekeningsformulieren voor theologische professoren en onderwijzers opgesteld.
In verband met de veranderde verhouding tussen kerk en school is in 1905 de verplichting, die vroeger in zake de ondertekening door onderwijzers in de kerkorde werd uitgedrukt, door een uitspraak aangaande de wenselijkheid daarvan vervangen.
Het verdient aanbeveling, dat gereformeerde schoolverenigingen van het bestaande ondertekeningsformulier gebruik maken.

“Van de tekening van de belijdenis, catechismus en leerregels door de rectoren en schoolmeesters werd goedgevonden, dat zij volgens het formulier, daarvan gemaakt en hierachter gesteld, dezelve schriften behoren te tekenen, dewijl zij van meerder verstand en kennis behoren te zijn als de gemene lidmaten, en zij, onzuiver in de leer zijnde, de jonge jeugd lichtelijk kunnen infecteren” (Leiden 1619).

“Wij onderschreven rectoren en schoolmeesters van N.N. verklaren oprecht in goede conscientie voor den Heere met deze onze ondertekening, dat wij van harte gevoelen en geloven, dat al de artikelen en stukken der leer in deze belijdenis en catechismus der nederlandse gereformeerde kerken begrepen, mitsgaders de verklaring over enige punten der voorzeide leer in de nationale synode anno 1619 te Dordrecht gesteld, in alles met Gods Woord overeenkomen.
Beloven derhalve dat wij de voorzeide leer getrouwelijk zullen voorstaan, en de jeugd, naar eis van ons beroep en haar begrip, naarstig inscherpen; op straffe dat wij hiertegen doende, van onze schooldienst zullen ontzet wezen” (Dordrecht 1618/19).


Bos, F.L. (1950)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1905) Art. 53
Kerkorde GKN (1933) Art. 53