Art. 50.

De nationale synode zal ordinairlijk alle drie jaren eens gehouden worden, ten ware dat er enige dringende nood ware om de tijd korter te nemen. Tot deze zullen twee dienaren en twee ouderlingen uit elke particuliere synode afgezonden worden. Voorts zal de kerk, die last heeft om de tijd en de plaats der generale synode aan te wijzen, zo dezelve naar het oordeel van ten minste twee particuliere synoden binnen de drie jaren te beroepen ware, met advies of onder goedkeuring van haar particuliere synode van de tijd en de plaats besluiten.

De regel is, dat een generale synode eens in de drie jaar gehouden wordt. Voor zover het in de macht der kerken ligt, mag de termijn niet langer genomen worden.

“Op de vraag, of het niet beter ware met de nationale synode langer dan drie jaren te vertoeven, — is geantwoord, dat men blijven zal bij ... (het geldende artikel), om gewichtige oorzaken wil” (Middelburg 1581).

Het is evenmin gewenst, de vastgestelde termijn voor het bijeenkomen van een generale synode te verkorten.

“(De synode spreekt uit) dat er geen genoegzame redenen bestaan om de synode vaker dan eenmaal in de drie jaren bijeen te roepen en dit integendeel grote bezwaren met zich medebrengt” 1) (Sneek 1939).

1) „De eerste overweging is, dat de kosten van de vergaderingen der generale synode aanmerkelijk

|187|

zullen stijgen. Wel mogen wij aannemen, dat door de bedoelde maatregel de duur der synoden enigermate zal ingekort worden, maar de daling der kosten, die daarvan het gevolg is, zal stellig overtroffen worden door de toename der uitgaven als een gevolg van de grotere frequentie der synodale bijeenkomsten. Voorts, en dit is de tweede overweging, valt het te vrezen, dat wanneer de generale synode vaker dan om de drie jaar, bijv. elke twee jaar, bijeenkomt, haar werkzaamheden zich al spoedig steeds verder zullen uitbreiden. Naarmate de gelegenheid zich vaker voordoet een zaak bij de generale synode aanhangig te maken, zullen velen te gereder van deze gelegenheid gebruik maken, zodat haar agendum op de duur in plaats van ingekrompen integendeel nog uitgedijd zal worden. De derde overweging, en het is niet het minst hierop dat uw commissie de nadruk zou willen leggen, is, dat het vaker bijeenkomen der generale synode vanzelf tot gevolg zal hebben, dat de particuliere synoden steeds meer naar de achtergrond geraken en in steeds sterkere mate van haar betekenis gaan inboeten. En dit zou stellig niet in het belang van een gezonde ontwikkeling van het kerkelijke leven zijn” (rapport).

De synode behoort bijeengeroepen te worden binnen de vastgestelde termijn, indien tenminste twee particuliere synoden dit nodig oordelen.

In 1926 werd bezwaar gemaakt tegen de bijeenroeping van een buitengewone generale synode,
“1. wijl de kerkenordening in art. 50 niet spreekt van een buitengewone, maar van een vervroegde synode; dat deze synode niet als een vervroegde synode beschouwd kan worden, daar geen zaken, die gewoonlijk ter synodetafel komen, aan de orde zijn, en evenmin als een buitengewone synode, omdat een buitengewone synode alleen mogelijk is over die zaken, die door vroegere synodes zijn aangewezen, b.v. de benoeming van hoogleraren aan de theol. school te Kampen;
2. wijl de synodes van Noordholland en Noordbrabant niet voldoende aangetoond hebben, dat er inderdaad dringende nood — zie art. 50 — is, waarom deze synode moest samenkomen, en derhalve in haar motivering zijn tekort geschoten.”

“Wat het eerste punt betreft merkt uw commissie op, dat art. 50, zonder een onderscheiding te maken tussen een vervroegde en een buitengewone synode, alleen de

|188|

mogelijkheid opent voor het bijeenroepen der generale synode binnen de gewone, daarvoor vastgestelde termijn. Voorts wat aangaat de motivering van de verzoeken der particuliere synodes van Noordholland en Noordbrabant aan de roepende kerk, is uw commissie van oordeel, dat deze synodes de wettige weg van art. 50 gevolgd zijn, en het niet aan haar is opgedragen over de genoegzaamheid dezer motieven u te adviseren.” „De synode verklaart de bezwaren tegen de wettigheid der synode ongegrond, wijl de samenroeping wettig geschied is naar art. 50 K.O.” (Assen 1926).

Stelt de roepende kerk gewoonlijk tijd en plaats van de te houden synode vast met advies van haar classe — zie art. 47 —, voor de vaststelling van tijd en plaats van een vervroegde of buitengewone synode is het advies van haar particuliere synode vereist.

“Voorts zal de kerk die last heeft om de tijd en plaats van de generale synode te benoemen, zo dezelve binnen de drie jaren te beroepen ware, haar particuliere synode vergaderen ... om met gemeen advies van de tijd en de plaats te besluiten” (Middelburg 1581).

Dat de afvaardiging behoort te geschieden „uit elke particuliere synode” heeft geen betrekking op de vergadering, maar op het ressort.

“De synode spreekt als haar gevoelen uit, dat voor onze meerdere kerkelijke vergaderingen ook de predikanten en ouderlingen kunnen benoemd worden, die van de mindere vergadering geen leden waren” (Rotterdam 1885).

De verkiezing van afgevaardigden vóórdat de vergadering, waarheen afgevaardigd wordt, officieel is uitgeschreven, maakt de afvaardiging niet onwettig.

“Op de particuliere synodes ... die besloten de kerk van X. te verzoeken een buitengewone generale synode samen te roepen, vond de afvaardiging naar deze synode wettig plaats, al was op dat ogenblik de generale synode nog niet officieel uitgeschreven” (Assen 1926).

Naar goede oude gewoonte wordt als een generale synode bijeenkomt, een bidstond gehouden.

|189|

“(Op de vraag) of het niet goed ware, een vastendag in te stellen tegen dat de generale synode vergaderen zal, — is geantwoord, overmits het te dezer tijd in ’t openbaar niet zo stichtelijk geschieden kan, dat men het doen zal zoveel mogelijk is in de classicale vergaderingen en kerkeraden, en de zaak met gebeden Gode den Heere vuriglijk bevelen. Doch er is goedgevonden, dat voortaan de nationale synode, tezamen gekomen zijnde, voor alle andere handelingen zich tot vasten en bidden begeven, en de dienaar der plaats een vermaning uit Gods Woord tot de aanstaande handel bekwaam zijnde, doen zal” (Middelburg 1581).

Ofschoon niet noodzakelijk, daar de credentiebrieven daarvoor voldoende waarborgen bieden, is de in de vorige eeuw ingevoerde gewoonte, dat alle leden der synode door een openlijke verklaring instemming betuigen met de belijdenisschriften, eerbiedwaardig.

“Openlijke verklaring.
Van alle kenmerken, waardoor de ware kerk zich van menselijke genootschappen onderscheidt, mag de belijdenis der waarheid in de eerste plaats worden genoemd. De Zaligmaker zeide daarom: indien gij in mijn woord blijft, zijt gij waarlijk mijn discipelen, Joh. 8: 31. En wederom: een iegelijk dan, die Mij belijden zal voor de mensen, die zal Ik ook belijden voor mijn Vader die in de hemelen is, Matth. 10: 32.
In gehoorzaamheid aan den Heere, en tot onderrichting van een ieder, acht de vergadering van opzieners, afgevaardigd uit de Christelijke Afgescheidene Gereformeerde Gemeenten in de onderscheidene provinciën van Nederland het betamelijk, dat openlijk worde verklaard, welke de belijdenis der genoemde gemeente is.
Alle deze gemeenten erkennen de Belijdenis des geloofs der Gereformeerde Kerken in Nederland, de Catechismus en de Leerregels der synode van Dordrecht, gehouden in de jaren 1618 en 1619, als de volledige uitdrukking van haar geloof.
In overeenstemming met deze gemeenten en als haar algemene kerkvergadering betuigen wij gaarne, dat wij van harte gevoelen en geloven, dat alle artikelen en stukken der leer, begrepen in de gemelde drie Formulieren van Enigheid, in alles met Gods Woord overeenkomen; waarom wij elke lering daartegen strijdende, verwerpen; alle onze handelingen daarmede in overeenstemming wensen te brengen, blijkens de onder ons

|190|

aangenomene Kerkordening van Dordrecht van 1618 en 1619; en ieder in onze kerkelijke gemeenschap wensen op te nemen, die met deze belijdenis instemt.
Moge de Koning der Kerk dit geloof in vele harten werken en vermeerderen, en zij, die even dierbaar geloof met ons verkregen hebben, de genade hun bewezen, in gemeenschapsoefening betonen, tot verheerlijking van Hem, die gebeden heeft dat al de zijnen één zullen zijn.
In naam der vergadering: …
Door den praeses wordt aan al de leden die verklaring afgevraagd, en door allen plechtig, als in de tegenwoordigheid des Heeren afgelegd, en door den praeses en scriba getekend” (Zwolle 1854).

(Na de constituering der vergadering) „nodigt de praeses alle leden der synode uit, door op te staan van hun zitplaatsen hun hartelijke instemming te betuigen met de Belijdenisschriften der Gereformeerde Kerken” (Dordrecht 1893 enz.).

Aangaande de werkwijze der synode is een bepaalde regeling getroffen.

“De synode besluit:
1. in zake de benoeming en samenstelling der commissies:
a. het aantal commissies te bepalen op zes,
b. de voorzitters dier commissies aan te wijzen gehoord het advies van het moderamen, en
c. de commissies verder samen te stellen en de werkzaamheden over haar te verdelen op voorstel van het moderamen, de aangewezen voorzitters en de hoogleraren in het kerkrecht;
2. in zake de verdere werkwijze der synode:
a. haar arbeid zo in te richten dat eerst aan de commissies gelegenheid worde gegeven haar rapporten en adviezen op te stellen, voordat de synode zelve in plenaire zitting bijeenkomt,
b. aan het moderamen op te dragen zich op de hoogte te houden, hoever de commissies  met haar werk gevorderd zijn en de synode eerst dan in plenaire zitting samen te roepen, wanneer de commissies geheel of nagenoeg geheel met haar voorbereidende arbeid gereed zijn, en
c. aan het moderamen op te dragen de verschillende rapporten, indien hun inhoud naar het oordeel der rapporterende commissie dit eist, en de onderscheidene conclusies alsmede het agendum voor elke zittingsdag vooraf ter kennis van de leden en  adviserende leden der synode te brengen” 1) (Sneek 1939).

1) De instelling van een bureau der synode ten

|191|

dienste van het moderamen, waartoe tevens werd besloten, werd op de volgende synode niet gecontinueerd.

In bijzondere omstandigheden kan aan een synode het recht niet worden ontzegd om, ter wille van het afwerken van haar agendum, haar zittingen te verdagen of slechts provisorisch te sluiten.
De particuliere synoden hebben toe te zien, dat hun afgevaardigden hun mandaat niet te buiten gaan.

“Er is geen enkel artikel onzer kerkenorde, die aan een generale synode voorschrijft hoe lang haar zittingen mogen duren of haar belet, wanneer zij dit noodzakelijk acht, haar zittingen af te breken en op een later tijdstip weder samen te komen. Wat het verdagen ener synode betreft...: dat hiervoor een toestemming der kerken nodig zou wezen, kan niet beweerd worden, aangezien de kerken door afgevaardigden naar de synode te zenden met recht en volmacht om te handelen, daarmede reeds genoegzame volmacht aan de synode hebben gegeven. Ook het bezwaar dat intussen de deputerende vergaderingen, d.w.z. de particuliere synodes in andere samenstelling weer bijeen zijn geweest, kan hier niet gelden. Bovendien zou het recht om hierover een klacht in te dienen alleen toekomen aan de deputerende vergaderingen, maar waar deze zulk een klacht niet hebben ingediend, hebben ze daarmede stilzwijgende de handelingen hunner deputaten goedgekeurd en deze in hun mandaat gecontinueerd” („aanvaard” rapport, Assen 1926).

“Het provisioneel sluiten ener synode kan als zodanig niet gezegd worden met de kerkenordening in strijd te zijn” 1) (Sneek 1939).

1) „Het spreekt vanzelf, dat de synode niet anders dan bij uitzondering en uitsluitend om zeer dringende redenen tot het nemen van een dergelijk besluit zal overgaan. Ook moet aangenomen worden, dat dit alleen zal gebeuren met het oog op zaken, welke ter behandeling aan de desbetreffende synode waren toevertrouwd” (rapport).

Zie voor comité-vergaderingen bij art. 34.

De uitvoering van synodale besluiten geschiedt door het gewezen moderamen of door voor een bepaalde zaak uitdrukkelijk benoemde deputaten.

|192|

“De uitvoering van alle besluiten der synode, waarvoor geen deputaten mochten benoemd zijn, is opgedragen aan de leden van het moderamen” (Utrecht 1923).

“Wanneer in enig deputaatschap der generale synode, waarvoor geen secundi benoemd zijn, een vacature ontstaat, zal hierin voorzien worden — voor zover dit niet aan de particuliere synode is opgedragen — door de classis, waarin de kerk, waartoe de uitgevallen deputaat behoort, is gelegen” (Utrecht 1923).

In zake de benoembaarheid voor enig deputaatschap of lidmaatschap van een moderamen van een kerkelijke vergadering is de volgende uitspraak van betekenis:

“De synode, overwegende dat het ambt van ouderling en diaken en het ambt der gelovigen in het leven en de arbeid der kerken zoveel mogelijk tot hun recht dienen te komen, spreekt met nadruk uit, dat de kerkelijke vergaderingen, indien benoemingen aan de orde zijn, daarmede rekening behoren te houden, waarbij uiteraard acht moet gegeven worden op de bekwaamheid der te benoemen broeders en de bepalingen van de kerkenordening” (Enschede 1945). *

Een bijzonder deputaatschap wordt gevormd door de curatoren van de theologische hogeschool.

“De gezamenlijke kerken verzorgen deze hogeschool door deputaten-curatoren, die te dien einde door de generale synode worden gemachtigd en geïnstrueerd. De aanwijzing van deze deputaten geschiedt door de particuliere synode. Elke particuliere synode wijst een curator met secundus aan.
Bij tussentijdse vacatures beschouwe het curatorium de dan door de particuliere synoden aan te wijzen deputaten als door de generale synode gemachtigd en geïnstrueerd, tot aan de volgende generale synode” (Groningen 1946). *

Deputaten, die over enige gemene zaak de volgende synode hebben te dienen van advies, zullen hun rapporten zo mogelijk ten minste zes maanden tevoren ter kennis van de kerken brengen.

“De synode besluit dat de rapporten, zoveel mogelijk,

|193|

minstens zes maanden vóór de datum van haar samenkomen (aan de kerken) zullen worden toegezonden” (Middelburg 1896; vgl. Groningen 1899, Leeuwarden 1920).

“Alle (rechtstreeks) bij de generale synode in te dienen rapporten moeten minstens veertien dagen vóór den aanvang der synode aan al haar leden met hun secundi en haar praeadviserende leden worden toegezonden” (Utrecht 1905).

“Van alle rapporten, waaromtrent de synode besluit dat zij aan de kerken zullen worden toegezonden, zullen meerdere exemplaren aan de grotere kerken worden verstrekt naar vaste regel, namelijk voor een kerk beneden 300 zielen één exemplaar, van 300-500 zielen twee exemplaren en van boven 500 zielen voor elke 500 zielen één exemplaar meer.
Voor de verspreiding van de voor de synode uit te brengen rapporten onder de kerkeraden zal nodig zijn, dat de aangewezen rapporteurs zich met den door de synode aan te wijzen uitgever verstaan, die alsdan zorgt, dat aan elke kerkeraad zoveel exemplaren toegezonden worden als overeenkomstig het besluit is te bepalen, in overeenstemming met het vastgestelde, dat aan de leden van het moderamen is opgedragen het toezicht op het drukken en verzenden der rapporten, die tevoren aan de kerken zullen moeten worden toegezonden.
Aan de door de synode te benoemen deputaten, omtrent wier rapporten zij besluiten zal, dat ze in meer exemplaren aan de kerken zullen worden toegezonden, wordt besloten vrijheid te geven, deze rapporten ook publiek te doen verkrijgbaar stellen, indien dit zal mogelijk blijken op zodanige voorwaarden, dat de kerken daardoor financiëel niet worden bezwaard” (Utrecht 1923; Groningen 1927).


Bos, F.L. (1950)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1905) Art. 50
Kerkorde GKN (1933) Art. 50