Een dienaar, eens wettelijk beroepen zijnde, mag de gemeente aan welke hij verbonden is, niet verlaten om elders een beroeping te volgen, zonder bewilliging des kerkeraads met de diakenen, en met voorweten van de classe, gelijk ook geen andere kerk hem zal mogen ontvangen, eer hij wettelijk getuigenis zijns afscheids van de kerk en classe waar hij gediend heeft, vertoond hebbe.
Een geroepen ambtsdrager kan zijn ambt niet
|48|
eigenmachtig neerleggen, ook niet met het doel om elders zulk een
ambt wederom te aanvaarden.
God heeft hem door zijn organen geroepen tot de ambtsbediening op
die bepaalde plaats, en alleen die verantwoordelijke organen
kunnen hem weer van dat ambt ontheffen, nadat zij de
reden wettig bevonden hebben.
“Een publiek persoon als een dienaar of herder ... zal de kerk die hij dient, allerminst verlaten zonder dat er van de reden wettig kennis genomen is ...” (Wezel 1568).
Het verzoek om ontheffing moet gericht worden aan de kerkeraad
met de diakenen, welke daarover echter in het geval van een
predikant niet definitief beslist dan nadat ook het oordeel van
de classis is ingewonnen.
De ontheffing kan in dat geval slechts dan door de kerkeraad
verleend worden, als ook de classis daarin bewilligt.
“Geen herder zal zijn kudde kunnen verlaten zonder ontslag van zijn kerkeraad of zonder approbatie te hebben van de naburige kerken over de reden van zijn vertrek” (Antwerpen, Mei 1564).
“Het zal den dienaar niet geoorloofd zijn met verlating van zijn gemeente een andere beroeping elders aan te nemen, zonder bewilliging van zijn kerkeraad en classis” (Dordrecht 1578).
“Door het voorweten van de classis wordt verstaan, dat een dienaar zijn kerk niet mag verlaten om elders een bekwame beroeping aan te nemen, tenzij dat de classis niet alleen wetenschap daarvan hebbe nadat hij verlaten (= losgelaten) is, maar ook oordele, eer hij verlaten wordt, of hij zal verlaten worden of niet” (Veere 1610).
Ook indien de classis geen bezwaar maakt tegen de gevraagde ontheffing, kan de kerkeraad ontheffing weigeren, welke weigering van kracht blijft totdat de particuliere synode in appèl over de zaak heeft beslist.
“Op de vraag, of een dienaar, op een dorp verbonden, wanneer hij in een stad beroepen wordt zulk een beroep mag aannemen, aangezien de steden in meerder aanzien
|49|
staan dan de dorpen, en of het dorp in zo’n geval gehouden is zijn dienaar los te laten, — is geantwoord: neen, overmits dat strijdt tegen het ambt der herders; ten ware dat zulks geschieden kon met bewilliging en vergenoeging zo van de kerk als van den dienaar zelve” (Vlissingen 1581).
“Of wanneer een dienaar des woords beroepen is en de classis toestemming geeft, zijn kerk bevoegd is tegen de classis bij de synode in appel te gaan en alzo den dienaar en de beroepende kerk op te houden en te bezwaren? Antwoord: ja, omdat de kerkenordening medebrengt, dat men van een mindere vergadering op een meerdere mag appelleren” (Alkmaar 1620).
“Of een kerkeraad, verstaan hebbende het oordeel der classis over het ontslag van haar predikant, die door een andere gemeente beroepen is, en vernemende dat de classis oordeelt dat de kerkeraad haar herder behoort te ontslaan, zodanig oordeel behoort te volgen? — De kerken zullen in geval van bezwaar hun vrijheid van appel behouden” (Delft 1628).
“Een dienaar, eens wettelijk beroepen zijnde, mag de gemeente niet verlaten om elders een beroeping aan te nemen, zonder bewilliging van de kerkeraad met de diakenen, die evenwel, in geval van weigering, grondige redenen zullen moeten opgeven, staande ter beoordeling der provinciale synode” (K.O. van 1837).
Ofschoon de genoemde bewilliging van de kerkeraad met voorweten van de classis pas betrekking heeft op de ópvolging van een beroep met verlating van eigen gemeente, vloeit daaruit toch voort, dat het principiëel onjuist is, dat een dienstdoend predikant officiëel een beroep “aanneemt”, vóórdat de vereiste bewilliging verkregen is.
“Niemand van de dienaren ... zal zich voortaan mogen inlaten, enige contracten, strekkende tot scheiding van zijn kerk, op te richten, zonder voorweten en welgevallen van de classis waaronder hij ressorteert” (Zutfen 1605).
Indien het practisch onmogelijk is om zich binnen de gestelde termijn van beraad van de bewilliging van de kerkeraad met voorweten van de classis te vergewissen,
|50|
moet onder mededeling van de reden uitstel van beslissing
gevraagd worden.
Snel handelen is mogelijk, indien de bepaling in zake de
approbatie van beroepingen in buitengewone gevallen door een
classis contracta ook bij de classicale beoordeling van een
ontslagaanvrage wegens een beroep naar elders wordt toegepast.
De procedure wordt dan als volgt:
1. Indien een dienaar des woords een op hem uitgebrachte
beroeping van elders begeert te aanvaarden, dient hij bij zijn
kerkeraad een met redenen omkleed verzoek in om hem eerlang
ontheffing te verlenen uit zijn tegenwoordige ambtsbediening, om
de op hem uitgebrachte beroeping te kunnen volgen.
2. Bestaat hiertegen bij de kerkeraad, na beoordeling der
aangevoerde redenen, geen overwegend bezwaar, dan verzoekt hij
twee genabuurde kerken om op korte termijn door afgevaardigden
als classis contracta samen te komen, ter beoordeling van de
bedoelde ontslagaanvrage.
3. Deze voldoen daaraan, na aan de andere kerken tijdig kennis
gegeven te hebben van tijd en plaats waarop dit geschieden zal,
met uitnodiging om eventueel door afgevaardigden daaraan mede te
werken.
4. Bestaat ook bij die classis contracta geen overwegend bezwaar
tegen de gevraagde ontheffing op de aangevoerde gronden, dan
wordt door den dienaar des woords de beroeping officiëel
aangenomen.
5. Doen zich bij de beoordeling der redenen hetzij reeds bij de
kerkeraad of bij de classis contracta overwegende bezwaren voor,
dan wordt de zaak naar de normaal bijeengeroepen classicale
vergadering verwezen.
Nadat de datum van ontslag in overleg met de beroepende kerk behoorlijk is geregeld, wordt de acte van ontslag door de kerkeraad opgemaakt en door de classis — of in haar naam door de genabuurde kerken, die de ontslagaanvrage mede beoordeeld hebben — medeondertekend.
|51|
“In het wettelijk getuigenis zijns afscheids, volgens art.
10 K.O. aan een vertrekkend dienaar te geven, zal worden
opgenomen, dat het ontslag zijner kerk ingaat op den datum,
waarop hij, volgens overeenkomst met de beroepende kerk, door
deze laatste zal worden ontvangen.
Voor deze datum zal in de regel gesteld worden de Zaterdag
volgende op de dag, waarop de beroepen dienaar in de kerk welke
hij verlaat, afscheid zal hebben gepredikt, tenzij, met onderling
goedvinden, door de betrokken kerken anders mocht worden
bepaald.
Van die bepaalde datum af komt de beroepen dienaar geheel voor
rekening van de roepende kerk” (Amsterdam 1908).
Een afzonderlijke ontslagbrief van de classis is onnodig en principiëel onjuist.
“Of een dienaar, met bewilliging van de classe van zijn
gemeente ontslagen zijnde, van zijn classe ook niet ontslagen
is?
Is geantwoord, dat een dienaar, alzo ontslagen zijnde, niet
verder aan zijn classe verbonden is; maar het staat hem vrij
elders te dienen, waar hij beroepen is” (Middelburg
1581).