Art. 49.

Iedere synode zal ook enigen deputeren, om alles wat de synode geordonneerd heeft te verrichten, en in voorvallende zwarigheden aan de classen de hand te bieden, waarbij voor de afzonderlijke belangen zoveel mogelijk afzonderlijke groepen van deputaten te benoemen zijn, en om, althans ten getale van twee of drie, over alle peremptoire examens der aankomende predikanten te staan. En alle deze deputaten zullen van al hun handelingen goede notitie houden, om de synode rapport te doen en zo het geëist wordt, redenen te geven. Ook zullen zij niet ontslagen wezen van hun dienst, voor en aleer de synode zelve hen daarvan ontslaat.

Synodale deputaten vervullen de hun opgedragen last onder verantwoording aan de lastgevende kerken.

“De dienaars die enige commissie hebben, zullen die, als ze uitgevoerd is, overschrijven aan de synodale classis, en deze aan alle classen” (Haarlem 1594).

Een bijzondere last is het deputaatschap voor zwarigheden.

“Bij de meeste stemmen zijn de gedeputeerden belast om de voorvallende zwarigheden, die hier en daar in de classen en kerken ontstaan, tijdig voor te komen, in zulker voege, dat dit maar ziet op bijzondere zwarigheden, die geen uitstel kunnen lijden, en dat degenen die hiertoe zullen gecommitteerd worden, maar zullen last hebben om door inductie (d.i. aansporing) de zaken te beslechten, en dat met toedoen van de kerk of classe, waar de zwarigheid vallen zal” (Enkhuizen 1603, Edam 1604).

“De synode heeft bevonden zeer dienstig en nodig te wezen voor de kerk en de gerustigheid derzelve, tot wering van meerdere schandalen en zwarigheden, de gedeputeerden der synode te authoriseren om, des nood zijnde, bij inductie en intercessie of tussenspreken te

|184|

arbeiden tot beslechting van alle geschillen en onenigheden die in de kerken zouden mogen komen te ontstaan, om die zo tijdig neder te leggen als mogelijk zal wezen, en alzo voor te komen dat de zaken tot een ergerlijk verloop uitvallen; en heeft daarom tot dien einde en in zulker voege de gedeputeerden der synode mits dezen geautoriseerd” (Rotterdam 1605).

Ofschoon deze deputaten voor zwarigheden soms — op aandrang van de overheid — tot zelfstandig en rechtstreeks ingrijpen bij moeilijkheden bevoegd werden verklaard, keerden de kerken daarvan terecht terug, en beperkten het optreden van deze deputaten tot de gevallen, waarin hun hulp door de classe ingeroepen wordt.

“De bepaling om door de gedeputeerden der synode alle kerkelijke zwarigheden intijds door inductie (d.i. aansporing) te remediëren, cesseert (d.i. neemt een einde), en is goedgevonden bij de vroegere orde te verblijven” (’s-Gravenhage 1634).

“Welverstaande, dat hun Eerwaarden des verzocht worden door de respectieve classen” (Brielle 1726).

Voor de verkiezing van deze deputaten zijn in de loop der tijden verschillende wenken gegeven.

“De synode ... behoudt haar vrijheid om al zodanige personen tot gedeputeerden der synode te verkiezen als zij voor de kerken het nuttigst en naar gelegenheid der zaken allerstichtelijkst zal achten zonder aan classen of personen gebonden te wezen” (Dordrecht 1598).

“De gedeputeerden van deze synode hebben voorgesteld of het niet goed ware, dat de stemming der gedeputeerden der synode geschiedde met stille stemmen, gelijk het in Zuidholland, Gelderland en Groningerland in gebruik is. De vergadering antwoordt: ja” (Enkhuizen 1603).

“Op de vraag of ook uit de afgevaardigden van de respectieve classen op de synode deputaten der synode zouden mogen gekozen worden, is besloten dat dit niet behoort te geschieden om alle kwaad vermoeden van eergierigheid voor te komen” (Franeker 1616).

“Er zullen geen twee deputaten uit één classe aangesteld worden om gelijk te dienen” (Delft 1688).

|185|

Het deputaatschap is niet perse aan het ambt gebonden

“Betreffende een ouderling, die tot deputaat der synode is aangesteld en intussen naar orde destijds afgaat uit de bijzondere dienst en het ouderlingschap van zijn kerk, besluit de synode (op de vraag) of hij wel deputaat der synode mag blijven of niet, dat hij blijven mag en zijn tijd van deputaatschap uitdienen, dewijl hij ook hiertoe een aanstelling heeft” (Dokkum 1611).

Bij de verkiezing van deputaten dient meteen de plaatsvervanging te worden geregeld.

“Bij de vergadering wordt geordineerd, dat zo enige der gedeputeerden onzer synode ... in de tijd hunner deputatie of door ziekte bezocht of door de dood weggenomen werden, diegene, die na denzelven de meeste stemmen heeft gehad — gelijk zulks in de acten der synode zal behouden worden — in deszelven plaats volgen en die last uitvoeren zal” (Amsterdam 1607).

Ofschoon een deputaatschap zich uiteraard slechts uitstrekt van synode tot synode, is de vroegere praktijk dat de helft gecontinueerd wordt, en dat voor hen, die al twee jaar dienst gedaan hebben, nieuwe deputaten worden gekozen, aanbevelenswaardig.

“Is voorgesteld, of het niet raadzaam zou wezen, dat in ’t verkiezen der gecommitteerden der synode deze orde werd gevolgd, welke die van Zuidholland onderhouden, te weten, dat altoos maar één tegelijk afga en één aanblijve om den aankomenden te beter in te leiden. Is besloten, dat zulks nodig is en voortaan onderhouden zal worden” (Amsterdam 1595).

“Opdat hierin alle verheffing en heerschappij van de een over de ander verhoed worde, zullen de gedeputeerden alle jaren op de synode veranderd worden en het halve deel afgaan…” (Groningen 1603).

Deze of andere deputaten behoren naar kerkorde ook advies uit te brengen bij peremptoire examens, losmaking, emeritering enz.
Deze adviezen behoren gegeven te worden voor de leden der classicale vergadering hun stem uitbrengen.

|186|

“De lidmaten der classe zullen stemmen nadat de gedeputeerden der synode eerst hun advies gegeven zullen hebben” (Schoonhoven 1597).

Besluit een classe in afwijking van het advies der deputaten, dan wordt dit besluit niet uitgevoerd, totdat de particuliere synode nader heeft beslist.

“Bij conflict tussen de classis en de deputaten der particuliere synode staat de beslissing aan de particuliere synode” (Dordrecht 1893).


Bos, F.L. (1950)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1905) Art. 49
Kerkorde GKN (1933) Art. 49