Art. 37, 38b.

In alle kerken zal een kerkeraad zijn, bestaande uit de dienaren des woords en de ouderlingen, dewelke, althans in de grotere gemeenten, in de regel alle weken eens tezamen komen zullen, alwaar de dienaar des woords — of de dienaren, zo daar meerdere zijn, bij beurte — presideren en de actie regeren zal.

En waar het getal van de ouderlingen klein is, zullen de diakenen door plaatselijke regeling mede tot de kerkeraad kunnen genomen worden; hetgeen altijd geschieden zal, waar dit getal op minder dan drie is bepaald.

De leiding van een kerk behoort naar het doorgaand getuigenis der Schrift te berusten bij meerdere personen tezamen. Daarom moet er in elke kerk een kerkeraad zijn.

|146|

“Alzo in enige kerken — zo men verstaat — geen kerkeraad is, en dientengevolge de kerkenordening niet naar behoren kan onderhouden worden, (en) ook sommige predikanten achten dat er niet veel aan gelegen is, of er in de kerken ouderlingen zijn of niet …, zo is bij de vergadering goedgevonden, dat te dien opzichte de classen in hun ressort naarstig acht zullen nemen, dat in alle plaatsen, onder haar ressorterende, benevens de aalmoezeniers ouderlingen verkoren en alzo een kerkeraad ingesteld worde, ten einde alles ordelijk en stichtelijk naar Gods woord in zijn kerk moge toegaan, en dienovereenkomstig de classen ernstig zullen bestraffen degenen, die zoiets voorgeven, hun bewijzende dat het geen middelmatig ding, maar Gods ordonnantie en uitgedrukt bevel is, gelijk in de h. schrift doorgaans is te zien” (Rotterdam 1594).

In ruimere zin wordt onder de kerkeraad verstaan het college van alle bijzondere ambtsdragers der kerk.

“Wij geloven dat de ware kerk geregeerd moet worden naar de geestelijke politie (= bestuur), die onze Heere ons geleerd heeft in zijn Woord. Namelijk dat er dienaars of herders moeten zijn om Gods woord te prediken en de sacramenten te bedienen; dat er ook opzieners en diakenen zijn om met de herders te zijn als de raad der kerk” (N.G.B. art. 30). 

“In elke kerk zullen samenkomsten of consistoriën zjjn der dienaren, ouderlingen en diakenen, die minstens elke week zullen worden gehouden ter plaatse en tijd die elke gemeente het geschiktst zal achten” (Emden 1571).

“In elke gemeente zal een kerkeraad zijn, bestaande uit de opzieners en diakenen, dewelke zoveel mogelijk alle weken eens tezamen zullen komen” (K.O. v. 1837).

“De kerkeraad, bestaande uit de opzieners en diakenen, zullen wekelijks ten minste eenmaal vergaderen, om met elkander over de belangen der gemeente te handelen, en zodanige verordeningen en besluiten te maken, als het welzijn en de goede orde der gemeente zal vereisen” (Huish. Regl. 1839).

Direct komt de regering der kerk alleen toe aan de ouderlingen en dienaren des Woords. Daarom kunnen zij alleen krachtens hun ambt zitting

|147|

nemen in de kerkeraad als bestuursvergadering der kerk.

“Alzo maken de dienaren des Woords en de ouderlingen tezamen een college of gezelschap, zijnde als een raad der kerk, en vertonende de gehele gemeente” (Bevest. form. v. ouderl.).

“Tot verklaring van het zesde artikel van de synode van Emden (zie boven) zo zullen de dienaren des Woords, ouderlingen en diakenen de kerkeraad uitmaken, alzo dat de dienaren en de ouderlingen alleen onder elkaar zullen vergaderen; ook de diakenen apart, om hun eigen zaken die de armen aangaan, te verhandelen” (Dordrecht 1574).

“Aan de ouderlingen wordt door Paulus de naam van regeerders of voorstanders toegekend, en daarom vormen zij tezamen met de dienaren de kerkeraad of het consistorie” (Wezel 1568).

“Eigenlijk is het consistorie samengesteld uit dienaren en ouderlingen. Waarop de diakenen kunnen aanwezig zijn om rekenschap van hun ambt te geven als zij er geroepen worden” (Waalse syn. v. Dordrecht 1577).

“De kerkedienaren en ouderlingen van elke byzondere kerk zullen tenminste alle weken eens vergaderen. In deze samenkomst wordt gehandeld van de taak der dienaren en ouderlingen, ten einde dat door ’t gemeen advies een iegelijk te beter versta wat hem te doen staat” (Rotterdam 1575).

Ten einde uit de gemeente Gods te meer geweerd worde alle tirannie en heerschappij, die lichter kan inbreken wanneer bij zeer weinigen de regering staat, is het minimum-aantal leden van de regerende kerkeraad op drie gesteld.
Om dit getal te bereiken of ook groter te maken kunnen diakenen als hulpouderlingen tot de kerkeraad genomen worden.

“In kerken onder het kruis zal, indien dezelfde persoon beide ambten (nl. van ouderling en diaken) gezamenlijk uitoefent, dit vanwege de nood des tijds geduld worden” (Waalse syn. v. Dordrecht 1577).

“Zij (nl. de diakenen) zullen ordnaarlijk (d.i. naar de regel) daarbij (nl. bij de kerkeraad) mogen wezen, zo

|148|

zij beide het ambt van het ouderlingschap en diakenschap bedienen” (Middelburg 1581).

“Een ouderling en een diaken maken geen kerkeraad” (’s-Gravenhage 1624).

“Zoveel mogelijk hebbe elke kerk haar eigen kerkeraad, al ware het slechts bestaande uit een drietal ambtsdragers” (Utrecht 1888).

Voorts kunnen de diakenen deelnemen aan de beraadslagingen en beslissingen van de kerkeraad zo dikwijls dit door de ouderlingschap verlangd wordt. Zulke z.g. brede kerkeraadsvergaderingen zijn gewenst in zaken van beheer en algemeen beleid. Naar de geldende kerkorde kunnen de diakenen echter in dezen — behalve bij de verkiezing van ambtsdragers — geen rechten laten gelden.

“In plaatsen waar weinig ouderlingen zijn, zullen de diakenen toegelaten mogen worden naar de begeerte van de kerkeraad. En de diakenen zullen gehouden worden te verschijnen, wanneer zij in de kerkeraad beroepen worden” (Dordrecht 1574).

“Of het den kerken dewelke weinige ouderlingen hebben, geoorloofd is de diakenen tot de kerkeraad toe te laten?
Antwoord: Het is geoorloofd zo dikwijls die kerkeraad hun raad en hulp zal behoeven” (Middelburg 1581).

“In de kwestie, of het aan de kerkeraad toekomt „te beslissen of ’t getal der ouderlingen dient vermeerderd te worden of niet”, dan wel of de diakenen „in ’t nemen van beslissingen daarover behoren gekend te worden”, „is met eenparige stemmen van de leden der synode, als ook van de gedeputeerden der corresponderende synoden verstaan, dat deze en dergelijke stukken, de regering der kerk aangaande, den diakenen niet toekomen, noch volgens Gods Woord, noch volgens het formulier hunner bevestiging, noch ook volgens voorgaande synodale resolutiën...., waaruit blijkt dat zjj eerst dan in diergelijke zaken hebben te adviseren, wanneer zij van de kerkeraad daartoe geroepen worden” (’s-Gravenhage 1644).

Buitengewone vergaderingen kunnen door den (aangewezen) voorzitter worden bijeengeroepen. Hij behoort dit te doen op de geuite wens van meer dan één der leden.

|149|

“Indien enig lid van de kerkeraad een voorstel heeft te doen buiten de gewone kerkeraadsvergadering, en waartoe echter een bijeenkomst der opzieners nodig is, zal dit kerkeraadslid daarvan kennis geven aan den president des kerkeraads, opdat deze een buitengewone vergadering Her opzieners kunne bijeenroepen, indien hij er mede instemt, of dat er anders twee overeengekomen zijn” (Huish. Regl. 1839 — redactie Alblasserdam).

Clandestiene vergaderingen, buiten weten van één of meer kerkeraadsleden samengeroepen, zijn onwettig.

“(De ouderlingen) moeten weten, dat het gans niet met hun ambt overeen komt om ... naar hun goeddunken kerkeraad te beleggen buiten weten of in afwezigheid van de dienaren.
Indien in afwezigheid van de dienaars kerkeraad moet belegd worden, moeten de ouderlingen hun getrouwelijk opening doen van de reden van de samenroeping van de raad en van wat daarin verhandeld is” (Wezel 1568).

“Waarvoor die kerkeraadsvergaderingen te houden zijn, welke buiten de behoorlijke tijden of buitengewoon alzo gehouden worden, dat niet alle lidmaten van de kerkeraad daarbij geroepen worden?
Is geantwoord, dat zij niet gelden zullen; maar de gehele kerkeraad zal mogen veranderen wat aldus onbehoorlijk gedaan was.
En als tot een buitengewone vergadering, op de behoorlijke tijd, allen ontboden zijn die er bij behoren, zal, hoewel zij niet allen komen, van kracht zijn ’tgene in zulke buitengewone vergaderingen besloten is” (Middelburg 1581).

Kerkeraden zonder dienaar des Woords zijn bevoegd tot zelfstandig optreden, al is hulp van een consulent veelal gewenst.

“Alzo na het overlijden of vertrekken der predikanten in vele plaatsen ten platten lande lichtelijk zwarigheid voorvalt in ’t verkiezen van een ander tot de dienst hunner kerk en in andere kerkelijke zaken, uit oorzaak dat dikwijls tot kerkelijk opzicht zijn verkoren zodanige personen, die van de kerkregering niet veel ervaring hebben, — zo werd gevraagd, of het niet goed zou zijn, dewijl de dienaren der classis zulke plaatsen gedurende de tijd dat zij vacant zijn moeten waarnemen, dat de predikant die vanwege de classe de dienst doet, in hun

|150|

kerkelijke vergadering tegenwoordig zij, om leiding te geven in de voorvallende zaken, en voornamelijk als van de beroeping van een andere dienaar gesproken werd. Hierop is besloten, dat het behoorlijk is dat het alzo geschiede” (Delft 1607).

“De classe zal aan de kerken, welker dienaar afgestorven is, haar dienst, daartoe verzocht zijnde, bewijzen, de kerk nochtans in de afwezigheid van den gedeputeerde van de classe blijvende bij haar behoorlijke en gewone vrijheid” (Veere 1610).

“De vergadering spreekt uit, dat de dienaren des woords, die naar aanwijzing der classikale vergadering namens de kerken waarin zij dienen, vacante kerken als consulenten bijstaan, slechts een raadgevende stem hebben in de kerkeraad. Kerkeraden kunnen ook zonder hem vergaderen; echter blijft het in het belang der kerk zelve altijd geraden, zoveel mogelijk in overleg met de consulenten te handelen” (Rotterdam 1887).

In kerkeraden met meer predikanten behoort het voorzitterschap te wisselen. Dit is ook gewenst als een predikant ontbreekt.

“De dienaren zullen naar toerbeurt in de kerkeraad presideren, opdat niemand zich verheffe boven zijn mededienaar” (Antwerpen, Mei 1564).

“Is besloten, dat de beroepen dienaren des woords ordelijk bij beurte in de kerkeraadsvergadering presideren zullen” (Dordrecht 1574).

“In elke gemeente zal een kerkeraad zijn ..., alwaar de opzieners bij beurten zullen voorzitten, en in gevalle er een dienaar des Woords onder hen is, zal deze het voorzitterschap waarnemen” (K.O. v. 1837).

Voor zover de handelingen van de kerkeraad betrekking hebben op de geestelijke verzorging van de individuele leden der gemeente, dragen zij uiteraard een vertrouwelijk karakter, dat niemand mag schenden.

“Hij die een openbaar ambt bekledend, de dingen die er op de kerkeraad gezegd, behandeld en besloten worden, komt te openbaren, zal de eerste maal berispt worden over zijn lichtzinnigheid; als hij ermee voortgaat, zal hij van zijn dienst geschorst worden” (Antwerpen, Nov. 1564).

|151|

In zaken van beheer en algemeen beleid is het wenselijk dat de kerkeraad — ofschoon volkomen tot handelen bevoegd — de leden der gemeente zoveel mogelijk doet medeleven. Dit kan geschieden door het beleggen van z.g. ,,gemeentevergaderingen”, waarin de kerkeraad aan de gemeente opening van zaken geeft of het recht van advies verleent, en door het toegankelijk stellen van brede kerkeraadsvergaderingen.

Te ver gaat de volgende bepaling:
“De kerkeraadsvergaderingen zullen toegankelijk zijn voor de gehele gemeente, en zullen de mansledematen die ten h. avondmaal zijn toegelaten, altijd een raadgevende stem hebben” (Huish. Regl. 1839).
Beter is de gewijzigde bepaling, zoals het reglement van Alblasserdam die bevatte:
“In de kerkeraadsvergaderingen zal elk lidmaat die ten h. avondmaal is toegelaten, het recht hebben om naar zaken te onderzoeken, die hem of het algemeen belang der gemeente aangaan; doch bij het behandelen van bijzondere zaken zal hij zich behoren te verwijderen”.


Bos, F.L. (1950)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1905) Art. 37
Kerkorde GKN (1905) Art. 38
Kerkorde GKN (1933) Art. 37
Kerkorde GKN (1933) Art. 38