Voorts zal den armen, om genoegzame oorzaken vertrekkende, door de diakenen reisgeld gegeven worden naar hetgeen zij oordelen behoorlijk te zijn. De kerkeraad en de diakenen zullen echter toezien, dat zij niet te zeer genegen zijn om hun kerken van de armen te ontlasten, met welke zij andere kerken zonder enige nood zouden bezwaren.
De noodzaak van voorzichtigheid bij de ambtelijke beoefening der barmhartigheid is de eerste aanleiding geweest voor het vorderen van een attestatie als voorwaarde voor de opneming als huisgenoot des geloofs.
“Opdat er maatregelen genomen worden tegen de zware kerkelijke lasten, welke dagelijks toenemen door de lichtvaardigheid van hen die al te gemakkelijk van woonplaats veranderen, en van anderen, die onder het voorwendsel van armoede en religie (bedoeld is: armoede om der wille van de religie) de aalmoezen, die voor de huisgenoten des geloofs nodig en aan hen verschuldigd zijn, wegkapen, hebben wij het raadzaam gevonden, dat in alle afzonderlijke kerken bekend gemaakt worde, dat zij die vandaar vertrekken in ’t vervolg niet meer in andere gemeenten als huisgenoten des geloofs geholpen moeten worden, tenzij zij een getuigschrift bezitten aangaande hun vroeger gedrag in leer en leven van de kerk, waarvan zij vertrekken” (Emden 1571).
Dezelfde noodzaak van voorzichtigheid dreef ertoe om te waarschuwen tegen het afgeven van andere dan officiële kerkelijke attestaties.
“Men zal zich wachten om enigerlei bedelbrieven te geven uit hoofde van schade geleden te hebben, beroofd te zijn of anderszins, waaruit vele moeilijkheden voortkomen” (Vlissingen 1581).
|328|
“De dienaren der kerken zullen niet voor zich particulier attestatiën geven aan particuliere armen, om daarmede de kerken aan te spreken en lastig te vallen…” (’s-Gravenhage 1591).
“Daar enige landlopers met bedrog een soort attestatie
krijgen door boekjes te maken, waarin zij met ondertekening van
de dienaren laten opschrijven hoeveel men hen geeft, alzo een
grote menigte van namen van predikanten verzamelend, waarmede zij
niet alleen verscheidene kerken maar ook particuliere personen
niet zonder groot schandaal en nadeel voor de kerken bedriegen,
is de vraag of zulks niet behoort verbeterd te worden.
De synode heeft hierop geantwoord, dat zulks behoort verbeterd te
worden. En opdat dit geschiede, zal men niemand lichtelijk een
attestatie geven en men zal in hun boekjes niet aantekenen wat
men hun gegeven heeft...” (Delft 1607).
De kerken behoren er zoveel mogelijk op toe te zien, dat geen behoeftige zonder genoegzame redenen met attestatie vertrekt.
“Aangezien de dagelijkse ervaring leert, dat vele lieden
door armoede van hun woonplaats naar een andere vertrekken,
zonder hoop te hebben elders hun kost beter te winnen en zich te
behelpen, zo wordt gevraagd hoe en op welke wijze daarin
bekwamelijk zou kunnen voorzien worden.
Is besloten, dat de kerken waaruit zij vertrekken, ernstig zullen
onderzoeken wat hen beweegt om zulks te doen; en zo zij bevinden
dat zij geen goede redenen hebben, zullen zij vermaand worden te
blijven. Maar zo zij niet kunnen noch willen blijven, zal men hen
vragen waarheen zij willen trekken en de plaats in hun attestatie
uitdrukken” (Edam 1598).
“De broeders worden vermaand toe te zien, dat geen arme lidmaten zonder merkelijke redenen met attestatie tot bezwaring der kerk aan dezelve toegezonden worden” (Amsterdam 1607).
“Art. 83 K.O. zegt duidelijk dat de diakonie geen reisgeld behoeft te geven als er geen genoegzame reden tot vertrek bestaat, doch dat de arme niet verhinderd kan worden te vertrekken, en de gemeente waar hij zich vestigt, geen recht heeft te weigeren hem als lid te ontvangen, doch overigens vrij is met hem te handelen naar bevind van zaken” (Groningen 1872).
|329|
Op de attestatie van vertrekkende armen behoort behalve datum van vertrek en plaats van vestiging ook te worden vermeld, hoeveel reisgeld hem gegeven is en welke onderstand hij vroeger heeft genoten.
“Degenen die hem (nl. den vertrekkende) getuigenis der waarheid zullen geven, zullen — zo hij arm is — ook vermelden, hoeveel zij hem bij zijn vertrek tot teerpenning overhandigd hebben. En zij zullen ook in dat getuigschrift zetten, hoeveel penningen zij hem tevoren alle weken tot zijn onderhoud plachten ter hand te stellen, opdat aan de anderen bij wie hij zijn woonplaats zal mogen vestigen, zulks en zijn staat en nood bekend zal worden, mits (ook) daarbij gezet wordt de tijd van zijn vertrek en waarheen hij zal vertrekken” (Amsterdam 1578).
“Aan de armen, die om genoegzame oorzaken vertrekken, zal door de diakenen bijstand geboden worden zoveel hen nodig is tot aan de plaats waar zij heen willen, hetwelk zij op hun attestatiën zullen aantekenen” (Middelburg 1581).
“Aan die armen, die om genoegzame oorzaken vertrekken, zal door de diakenen bijstand geboden worden naar discretie, mits dat op de rug van hun attestatie aangetekend worde de plaats waar ze heen willen en de hulp, die men hun zal geboden hebben” (’s-Gravenhage 1586).
“Om de ongeregelde bedelarij van reizende armen, die met attestatiën van enige kerk vertrekken, te verhoeden, is goedgevonden, dat men dezelven voortaan geen attestatiën geven zal dan op dezelfde dag dat zij vertrekken, daarin meldende de plaats waarheen zij trekken, mits — zo de reis niet ver is — hun zoveel gevende als zij behoeven om eerlijk te komen waar zij begeren te zijn, en (mits) men op de rug der attestatie aantekene, hoeveel hun tot reisgeld is meegegeven” (Brielle 1593).
“Zo iemand der lidmaten of die zich bij de gemeente gevoegd heeft, behoeftig mocht zijn en zich op reis mocht begeven, zal de kerkeraad zorgen dat dit op zijn attestatie worde geschreven, opdat men hem elders christelijk moge bijstaan” (Amsterdam 1836).
Met attestatie inkomende armen behoren geholpen te worden ter plaatse van hun lidmaatschap.
“De behoeftigen behoren dadelijk na hun aankomst door de diakenen van de plaats waar zij komen, verzorgd te
|330|
worden, doch (er) zal wel acht gegeven moeten worden, of zij om genoegzame reden uit hun vorige woonplaats vertrokken zijn" (Amsterdam 1840).
“De synode bepaalt dat voortaan de armen moeten worden onderhouden ter plaatse van hun lidmaatschap” (Hoogeveen 1860).