Dezelfde wijze, die van de ouderlingen gezegd is, zal men ook onderhouden in de verkiezing, approbatie en bevestiging der diakenen.
Te letten is op de schriftuurlijke vereisten voor het diakenambt.
“De diakenen moeten eerzaam zijn, niet met twee tongen sprekende, niet verzot op veel wijn, niet op winstbejag uit, maar het geheimenis des geloofs bewarend in een rein geweten. Evenzo moeten hun vrouwen zijn: eerzaam, geen kwaadspreeksters, nuchter, betrouwbaar in alles. Diakenen moeten mannen van één vrouw zijn, hun kinderen en hun eigen huis goed bestieren” (1 Tim. 3: 8-12).
“Het is natuurlijk, dat hun verkiezing en bevestiging op geen andere wijze geschieden moet, dan die in zake de ouderlingen tevoren verklaard is; behalve dat bij het onderzoek allermeest rekening zal worden gehouden met trouw en ijver, en dat men zich vooral wacht voor tekenen van gierigheid” (Wezel 1568).
De dienst van diacones, in de oude kerk bekend, waarop waarschijnlijk ook de apostel Paulus wijst, is in onze kerken niet ingevoerd.
“Als weduwe kome in aanmerking iemand niet beneden de zestig jaren, die de vrouw geweest is van één man. In zake goede werken moet van haar getuigd kunnen worden dat zij kinderen grootgebracht heeft, gastvrijheid bewezen, de voeten der heiligen gewassen, verdrukten ondersteund en alle goed werk behartigd heeft” (1 Tim. 5: 9-10).
“Op die plaatsen waar het geschikt is, oordelen wij dat ook vrouwen van beproefde trouw en rechtschapenheid en van gevorderde leeftijd naar het voorbeeld der apostelen met recht tot dit ambt (van diaken) kunnen worden aangenomen” (Wezel 1568).
“Of het raadzaam ware, het ambt der diaconessen weder in
te voeren?
Is geantwoord: neen, om der wille van verscheidene
|96|
ongelegenheden die daaruit kunnen volgen; maar in tijden van pestilentie of andere ziekten, zo er enige dienst bij zieke vrouwen te doen is, den diakenen niet betamelijk, zo zullen zij die verzorgen door hun huisvrouwen of anderen die daartoe bekwaam zijn” (Middelburg 1581).
“Als het gevoelen der synode wordt vastgesteld, de diaconie ook op de hulp, die men van de zusters der gemeente als diaconessen zou kunnen verkrijgen, te moeten wijzen” (Leeuwarden 1890).