Art. 58.

De dienaars zullen in het dopen, zo der jonge kinderen als der bejaarde personen, de formulieren van de instelling en het gebruik des doops, welke tot dien einde onderscheidenlijk beschreven zijn, gebruiken.

Deze bepaling werd op de synode van Dordrecht 1618/19 gehandhaafd als antwoord op de niet zonder reden gestelde vraag:

“Of men niet behoort eenparigheid te houden in ’t voorstellen van het ganse formulier van de kinderdoop”.

Daarom geeft reeds te veel vrijheid het volgende besluit:

“(Op de vraag), of de mening van de synode aangaande het gebruik of oplezen van het formulier van de bediening van de heilige doop is, dat alles stipt van het begin tot het einde, zonder verandering zal worden gelezen, — heeft de vergadering nader gedelibereerd hebbende, verstaan de mening deze te zijn, dat wel niemand zal preciselijk daartoe worden gehouden om altijd het gehele formulier van voren tot achteren te lezen, maar dat vrijheid zal blijven om naar gewoonte enige uitweidingen over te slaan; doch dat niemand zich zal mogen aanmatigen, enige eigen uitweidingen of uitdrukkingen, die in het vastgestelde formulier niet te vinden zijn, daarbij te voegen, zullende dit voor het toekomende de respectieve classen en hun visitatoren ernstig worden aanbevolen” (Gouda 1679).


Bos, F.L. (1950)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1905) Art. 58
Kerkorde GKN (1933) Art. 58