Art. 18.

Het ambt der doctoren of professoren in de theologie is, de heilige Schrifture uit te leggen en de zuivere leer tegen ketterijen en dolingen voor te staan.

De professoren of doctoren zijn aan te merken als gespecialiseerde leraars der kerk.

“Ofschoon het onderwijzen wel de zaak is van alle pastors, is toch de zorg voor de kudde in het bijzonder aan de herders toebetrouwd, terwijl aan de doctoren is opgedragen zowel de vorming der herders als het onderwijzen der gehele kerk” (Calvijn op Ef. 4: 11).

Zijn zij tevoren reeds predikant, dan worden zij

|79|

ontheven van hun gewone dienstwerk, met behoud van hun ambtsbevoegdheid.
Met hun speciale taak staan zij in dienst van de verbonden kerken, die via hun synoden met behulp van deputaten de professoren benoemen, instrueren, controleren enz.
De kerken pretendeerden dit recht ook reeds, toen er nog geen sprake was van een hogeschool der kerken.

“Dat niemand tot het professoraat in de theologie beroepen worde dan met stemming van de synode of van haar deputaten, aan welken het zal vrijstaan enige dienaren uit elke classe erbij te roepen om over deze beroeping met elkander te beraadslagen, indien soms die beroeping niet tot de volgende synode zou kunnen worden uitgesteld …
Dat aan de professoren in de h. theologie verboden worde nieuwe gevoelens voor te stellen, strijdig tegen de in de kerk aangenomen leer; en dat hun niet worde toegelaten om bij wijze van probleem zonder reden bedenkingen tegen de aangenomen leer op te werpen.
Dat de theologische professoren ter synode verschijnen en daar van hun leer rekenschap afleggen en zich aan het oordeel der synode onderwerpen” (Dordrecht 1618/1619).

“De synode verstaat buiten twijfel te zijn, dat de theologische professoren aangaande ’t stuk der leer aan het oordeel der synoden volgens de orde der kerken onderworpen zijn en behoren te blijven” (Gorinchem 1622).

“De deputaten-curatoren oefenen toezicht op de belijdenis van de hoogleraren en lectoren (der theologische hogeschool), opdat alles uit hun onderwijs geweerd blijve, wat afbreuk zou doen aan de belijdenis der kerken.
De aanstelling van hen, die aan deze hogeschool in vaste dienst onderwijs geven, geschiedt na voordracht van de curatoren door de generale synode, aan welke voordracht de synode echter niet gebonden is.
De hoogleraren en lectoren moeten leden zijn van één van de gereformeerde kerken in Nederland, ondertekenen bij hun optreden het ondertekeningsformulier voor de hoogleraren en leraren der theologische hogeschool ..., en verbinden zich tot onderwerping aan het toezicht van curatoren, behoudens beroep op de generale synode” (Groningen 1946). *

De voornaamste taak van de theologische professoren

|80|

is de wetenschappelijke vorming van dienaren des woords.

“De generale synode,
overwegende dat de uitoefening van het promotie-recht door de hogeschool der kerken bevorderlijk is aan het bereiken van het doel der opleiding tot de dienst des woords, en daarom is in het profijt der kerken;
overwegende ook, dat die uitoefening eveneens van groot belang is voor de bezetting van haar leerstoelen in de toekomst,
spreekt uit, dat de hoogleraren aan de theologische hogeschool voortaan gebruik maken van hun bevoegdheid tot het afnemen van het doctorale examen en het verlenen van de doctorstitel in de godgeleerdheid;
en geeft daarmee opdracht aan curatoren der hogeschool, het gebruik-maken van die bevoegdheid mogelijk te maken” (Enschede 1945). *

Krachtens de aard van hun dienst hebben zij mede tot taak om de kerken van voorlichting te dienen.

“De kerkedienaren, kerken en kerkeraadscollegiën mogen wel aan de professoren of theologische faculteiten consulten vragen over bedenkingen van religie of orde. Edoch, dat de judicature (= rechterlijke waardigheid) verblijve bij de kerk” (’s-Gravenhage 1634).

“Theologische professoren zullen zich de kerkelijke regering niet aanmatigen noch zich daarmede bemoeien, tenzij zij daartoe kerkelijk gedeputeerd zijn” (Overijsel 1631).

Hun verschijning als praeadviseurs ter synode, welke vroeger incidenteel op uitdrukkelijk verzoek geschiedde, is sedert het midden van de vorige eeuw als vaste gewoonte bestendigd.

“(Prof.) Danaeus is ontboden en is enige dagen ter synode geweest. De kosten in de herberg en de reiskosten heeft de synode betaald” (Middelburg 1581).

Brief van de synode aan Prof. Saravia:
“... alzo wij ... uw advies en behulp begeren te gebruiken, zo is ons ernstig verzoek en begeren, dat U ... zich aanstonds hier wilt vervoegen ... om de vergadering met uw advies te assisteren in ’t gene de gelegenheid zal vereisen” (’s-Gravenhage 1586).

|81|

“Voor deze vergadering is aangenomen, dat al de docenten op de synode zullen zijn en tevens praeadviserende stem zullen hebben” (Leiden 1857).

“Onder luid applaus wordt besloten, dat ook voortaan al de docenten als praeadviserende leden de synode zullen bijwonen” (’s-Hertogenbosch 1875).

“Een der docenten doet de vraag: zijn alle docenten verplicht de synode als praeadviserende leden bij te wonen? ... Het voorstel om bij het oude te blijven wordt met acclamatie aangenomen” 1) (Rotterdam 1885).

1) Nadat door meerderen de opmerking gemaakt is, „dat het dan ook bij prae-advies moet blijven”.

“Kan een praeadviserend lid der synode ook een voorstel doen of doen aantekenen?
Het kan, mits zulk een voorstel door een lid der vergadering gesteund wordt” (Rotterdam 1885).

“Inzake de positie als praeadviseurs ter synode aanvaardt de synode de volgende conclusies:
a. Het is in de lijn der vaderen en het is steeds een wijs beleid der kerken geweest, om voor haar synoden de hoogleraren in de theologie uit te nodigen.
b. De synode beperke niet het aantal uit te nodigen hoogleraren, maar blijve voortgaan met allen uit te nodigen en adviserende stem te geven aan allen.
c. De synode richte haar werkmethode zo in, dat den hoogleraren, zowel als den gewonen leden, naar dat zij gewenst oordeelt, het maken van rapporten wordt opgedragen” (Zwolle 1946).

“De synode, overwegende dat uit de kerken het verlangen aan de synode kenbaar is gemaakt om de invloed van de hoogleraren op de handelingen der generale synode minder groot te maken;
gehoord het rapport van de commissie met voorstellen om de positie van de hoogleraren op de synode vast te maken;
doet over de positie van de hoogleraren op de generale synode geen uitspraak” (Amersfoort 1948). * 1)

1) Deputaten hadden voorgesteld:

“1. De roepende kerk voor elke te houden generale synode doe de voor het agendum der synode binnenkomende rapporten en de binnenkomende voorstellen van algemene en principiële strekking niet slechts tijdig aan de kerken, maar gelijktijdig ook aan de theologische hoogleraren van de Theologische Hogeschool toekomen, met het verzoek om eventuele schriftelijke prae-adviezen over de

|82|

voorgestelde en gerapporteerde zaken vóór het samenkomen der synode bij haar in te dienen.
2. Elke generale synode beslisse zelf of zij een of twee der hoogleraren zal uitnodigen om de vergadering van advies te dienen zo dikwijls dit door haar bij monde van den praeses wordt verlangd.
3. Men vermijde voortaan in officiële stukken de term „prae-adviserende of adviserende leden” maar gewage eenvoudig van prae-adviseurs en adviseurs.
4. Men geven aan de dienaren van de roepende kerk en aan de hoogleraren-adviseurs als gasten een ereplaats” (Rapport inzake Praeadviseurs ter synode).
Naar aanleiding van dit rapport wendden verschillende kerken zich tot de synode. Meerdere daarvan groepeerden zich rondom het voorstel van de kerk van Nieuwendam-Amsterdam N., waarin gevraagd werd, dat er besloten zal worden om te blijven bij de algemene regel, om, zo men bij het afwerken van de agenda tot het inzicht komt, dat voor enig punt hulp van buiten de vergadering nodig of gewenst is, dan voor de behandeling van dat punt raad te vragen, met dien verstande, dat de raadgevers de vergadering van de synode of een harer commissies verlaten, wanneer dat punt is afgehandeld.
De commissie ter synode van Amersfoort 1948 stelde voor te besluiten:
Vanwege de plaats die de Heere aan de hoogleraren in het leven der kerken gaf, en opdat de kerken in haar generaal-synodale vergaderingen van de gaven der hoogleraren van haar eigen school alle profijt genieten, wordt de goede gewoonte, de hoogleraren als adviseurs ter synode uit te nodigen en hen alle aan de kerken te zenden stukken eveneens te doen toekomen, bestendigd.
Men behoort de hoogleraren bij voorkeur niet met de arbeid van rapporteurs te belasten.


Bos, F.L. (1950)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1905) Art. 18
Kerkorde GKN (1933) Art. 18