|204|
Tot wering van de valse leringen en dwalingen, die door ketterse geschriften zeer toenemen, zullen de dienaars en de ouderlingen de middelen gebruiken van lering, van wederlegging, van waarschuwing en van vermaning, zowel bij de dienst des woords als bij de christelijke onderwijzing en bij het huisbezoek.
Dit artikel is in 1905 in de plaats gekomen van het oude, onuitvoerbare en ongewenste artikel over de boekencensuur.
“Is overwogen, dat het aantal boeken en geschriften die
thans worden uitgegeven, zeker tienmaal groter is dan in vorige
eeuwen, en daaronder ook behoren dag- en weekbladen, wier uitgave
onmogelijk is, wanneer zij tevoren aan kerkelijke censuur moeten
onderworpen worden;
voorts, dat tot de uitoefening van zodanige censuur in iedere
classe een genoegzaam aantal geschikte personen zou moeten
aanwezig zijn, die voor hun veel omvattende arbeid ook de nodige
tijd zouden moeten hebben;
uit welke overwegingen reeds volgt, dat thans uitvoering van art.
55 der kerkenordening wel onmogelijk zou zijn;
maar ook buitendien meent de synode dat de geschiedenis wel
genoegzaam geleerd heeft, dat uit velerlei oorzaken bedoelde
censuur niet doeltreffend is, en er vaak zelfs toe leidt, dat
geschiedt, wat in de aanvang der 18e eeuw is voorgekomen, toen de
Rotterdamse predikant J. Fruytier gecensureerd is wegens de
uitgave van zijn nog altijd zeer gewaardeerd werk: „Sions
worstelingen”, en terzelfder tijd het zeer ketterse werk „De
hemel op aarde” van den Zwolsen predikant Van Leenhof met
kerkelijke approbatie is uitgekomen.
Ook had in vroegere eeuwen de kerk, als zijnde de publieke kerk,
bij haar pogingen tot wering van schadelijke boeken de hulp en de
medewerking der overheid, waarop thans natuurlijk niet meer te
rekenen valt;
en eindelijk hangt boekencensuur samen met beginselen en
begrippen omtrent bestrijding van dwaling, die nog allerlei
andere consequentiën zouden meebrengen en die niet op de Schrift
gegrond zijn.
Dus spreekt de synode uit, dat het bedoelde middel thans niet
uitvoerbaar noch ook nuttig is” (Leeuwarden 1890).
“De synode verbindt niemand om, wanneer hij iets wil
|205|
laten drukken, zijn werk aan de kerkelijke approbatie te moeten onderwerpen, daar het toch aan de kerkbesturen is en blijft opgedragen, om voor de zuiverheid der leer te waken” (Amsterdam 1866).
Voorzichtige vermaning van de gemeente is van groot belang.
“De broeders achten dat tot uitroeiing van valse leer en
dwalingen, die door het lezen van ketterse boeken meer en meer
toenemen, deze navolgende middelen gevolgd behoren te worden:
Ten eerste zullen de dienaars van de predikstoel ’t volk tot
lezing der bijbelse Schriftuur vermanen en van ongezonde ketterse
boeken afmanen, doch de namen der boeken spaarzaam noemende.
Ten tweede zullen de boekverkopers, die de reine leer toegedaan
zijn, door de dienaren vermaand worden; dat zij zulke boeken niet
drukken noch verkopen.
Ten derde zullen de dienaars op de huisbezoeken bij de lidmaten
der gemeente toezien of in hun huizen enige schadelijke boeken
zijn, opdat zij hen vermanen mogen zulke boeken weg te doen”
(Dordrecht 1574).
“Het derde punt ... (zie boven) wordt door de broederen alzo verklaard, namelijk zo de kerkedienaars enige ketterse boeken bij iemand der broederen van de gemeente bij geval in handen krijgen, zo zullen zij in de samenspreking met die broeder toezien of hij niet zodanige ketterij toegedaan is, en naar aanleiding daarvan over die ketterijen spreken en handelen en de schadelijkheid derzelve aanwijzen, mede aanwijzende dat het lezen der goedgekeurde en aangenomen boeken nuttiger en zaliger is. Maar te vragen en te onderzoeken of de broeders zodanige schadelijke boeken meer ergens verstoken hebben is niet raadzaam, opdat hun lust daardoor niet des te meer en meer verwekt en ontstoken worde om zodanige te zoeken en te lezen. Maar zo er vermoeden is dat zij ze hebben, zo zullen zij over de dwalingen spreken en hun valsheid met Gods woord bewijzen” (Rotterdam 1575).