Art. 43.

In het einde van de classicale en andere meerdere samenkomsten zal men censuur houden over diegenen, die iets strafwaardigs in de vergadering gedaan, of de vermaning der mindere samenkomsten versmaad hebben.

De onderlinge censuur of bestraffing op kerkelijke vergaderingen bedoelt niet op allerlei aan de dag gekomen lichtere gebreken te attenderen.

“In zake lichtere gebreken, die het oordeel der (kerkelijke) vergaderingen niet eens waard zijn, worde de

|163|

handelwijze in acht genomen, die in alle andere dingen door Christus is voorgeschreven” (Wezel 1568).

Al kunnen er zwaardere vergrijpen bij naar voren komen, heeft zij speciaal betrekking op zonden, die niet der afzetting waardig zijn.

“Van een andere aard zijn echter die zonden, die wel geduld worden, maar toch onderhevig zijn aan bestraffing en censuur.
Van die aard zijn: ijdele nieuwsgierigheid naar onnutte vragen; een vreemde en gezochte manier om de Schriften te behandelen, welke den hoorders ergernis baart, zoals door hen geschiedt, die òf meer dan betamelijk is aan hun bespiegelingen toegeven, òf een spel bedrijven met onpassende allegorieën, of kortom dingen erbij halen om vertoning te maken, die niet overeenkomen hetzij met het doel, hetzij met de waardigheid der Schriften; het invoeren naar eigen welgevallen in de kerk van iets, dat nieuw en gans ongewoon is; klaarblijkelijke nalatigheid in hun studiën en de lezing der Schriften; het al te toegevend zich betonen bij het kastijden der zonden en het al te genegen zijn tot vleierij; eindelijk het al te traag en nalatig zijn in de overige dingen die tot hun ambt behoren; onkuise aardigheden of onbetamelijke scherts; leugentaal; het roven van iemands eer of kwaadsprekerij; vuile gesprekken; beledigende woorden; vermetelheid; opzettelijk bedrog; klaarblijkelijke gierigheid; eerzucht en begeerte naar ijdele roem; plotseling opkomende en bandeloze toorn; huiselijke onenigheid; haat en twist; al te scherpe en onmatige bestraffingen; alle onmatige weelde in kleding, bij tafel en in de overige dingen, welke niet betaamt voor een dienaar des goddelijke Woords; heimelijk streven om te gebieden en heerschappij te oefenen over de kerk of hun ambtgenoten” (Wezel 1568).

Vroeger werd veelal — echter ten onrechte — het zwaartepunt van deze onderlinge censuur naar de classicale vergadering verlegd.

“In zake de overige (nl. bovengenoemde) zonden zal door en die ter classisvergadering geroepen zijn, een broederlijke vermaning en lichte kastijding worden aangewend” (Wezel 1568).

“De synode verstaat dat de censura morum niet is te verstaan van ’tgeen in de tegenwoordige classicale vergadering geschied is, maar dat het is een algemeen

|164|

opzicht over elkander in liefde en stichting over leer en leven gedurende de ganse tijd sedert de censuur het laatst gehouden is” (Franeker 1609).

“In elke classicale vergadering behoort de censura morum nauwgezet zonder aanzien van persoon of fouten te worden onderhouden, ’tzij deze fouten mochten zijn voorgevallen in de classicale vergadering of daarbuiten” (Brielle 1672).

Duidelijk kennen onze generale ordeningen sedert 1578 de algemene bevoegdheid in dezen aan de kerkeraden toe.
De censuur der meerdere vergaderingen behoort zich alleen uit te strekken over wat ter vergadering heeft plaatsgevonden, en over gevallen die op een mindere vergadering niet afgehandeld konden worden.

“Als alle dingen afgehandeld zijn, zal men censure houden over degenen, dewelke òf in de vergadering iets der straf waardig aangericht òf de vermaning van hun kerkeraad veracht hebben” (Dordrecht 1578).

“Wie deze (n.l. in eerster instantie toegediende broederlijke vermaning en lichte bestraffing), nadat ze twee of driemaal herhaald is, versmaadt, zal naar de vergadering der classen of het oordeel der synode verwezen worden, en daar zal bepaald worden, wat in het voor voordeel en het belang der kerk wezen zal” (Wezel 1568).
Zie verder bij art. 81.


Bos, F.L. (1950)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1905) Art. 43
Kerkorde GKN (1933) Art. 43