Art. 25.

Der diakenen eigen ambt is, de aalmoezen en andere armengoederen naarstig te verzamelen, en die getrouw en vlijtig, naar de eis der behoeftigen, beide der ingezetenen en vreemden, met gemeen advies uit te delen, de benauwden te bezoeken en te vertroosten, en wel toe te zien, dat de aalmoezen niet misbruikt worden; waarvan zij rekening zullen doen in de kerkeraad, en ook — zo iemand daar bij wil zijn — voor de gemeente, op zulke tijd als de kerkeraad goedvinden zal.

De diakenen vervullen de dienst der barmhartigheid, „opdat de armen en alle bedroefden geholpen en getroost worden, naarmate zij van node hebben” (N.G.B. art. 30).

“Zij moeten ijverig aan degenen die het vanwege hun middelen kunnen, onder het oog brengen, dat zij aan het gebrek der kerk en aan de nooddruft der armen te hulp komen.
Het zal vooral in de grotere steden niet ongepast zijn, dat er twee soorten diakenen worden gesteld, waarvan een deel zich zal bezig houden met het verzamelen en uitdelen der aalmoezen ..., en een deel vooral zorg zal dragen voor de zieken, gewonden en gevangenen; welke (laatste) behalve met trouw en ijver, ook met de gave der vertroosting en ongemene kennis van het Woord moeten zijn voorzien en ijverig bij de ouderlingen moeten navragen, wie er in de wijken ziek en zwak zijn en troost of ondersteuning behoeven.
De aard der liefde gebiedt, dat ook rekening gehouden wordt met inkomenden en vreemdelingen. Waarom de diakenen ijverig bij de ouderlingen en andere leden der

|97|

gemeente zullen informeren, of er gelovige inkomenden of vreemdelingen in die plaatsen zijn aangekomen, opdat aan hen de weldaad der gastvrijheid en verdere trouwe en christelijke hulp kan worden bewezen, en zij, indien zij behoeftig zijn ook van het noodzakelijke worden voorzien …
De diakenen zullen er ook op letten, of aan de weduwen of wezen der kerk ook van enige zijde geweld of onrecht wordt aangedaan …” (Wezel 1568).

“De synode meent, dat tegen het in beginsel toepassen van de gedachte der Wezelse artikelen omtrent het tweeërlei soort diakenen artikel 25 K.O. geen bezwaar kan opleveren. Zij acht zulk een uitbreiding van het diaconaat, waarbij dit ... niet één, maar twee handen tot zijn dienst zou hebben, vooral in grote steden zeer gewenst” (Leeuwarden 1890).

“De diakenen zullen toezien dat geen van hun geregistreerde armen gaan bedelen door de stad, op straffe van verstoken te worden van alle bijstand.
Aangaande de zieken: de diakenen zullen hen bezoeken, zowel om hun geestelijke als lichamelijke troost toe te delen.
Aangaande arme vreemdelingen: dat zij worden onderzocht in zake hun geloof; daardoor zal men ontdekken of het ook landlopers en brutale bedriegers zijn” (Antwerpen, Mei 1564).

“Het zal ook der diakenen ambt zijn, ’t geld der armen zelve uit te geven, en niet door een ander” (Dordrecht 1574).

“De armen moeten worden onderhouden ter plaatse van hun lidmaatschap” (Hoogeveen 1860).

De diakenen zijn verantwoordingsplichtig aan, en gans in het algemeen onderworpen aan het opzicht van de kerkeraad; vgl. art. 23.

“De regeling der diaconale werkzaamheden staat aan de kerkeraad, maar niet recht van appèl beiderzijds op de meerdere vergaderingen” (’s-Gravenhage 1891).

“De plaatselijke regeling voor de armenverzorging dient niet alleen een omschrijving te geven van het karakter der diaconie en haar verhouding tot de kerkeraad te bepalen, maar met name uitdrukkelijk vast te leggen, dat de diaconie voor de aanvaarding en vervreemding van goederen, voor het aangaan van verplichtingen en het aanvaarden van giften of legaten de goedkeuring van de kerkeraad behoeft” (Rapport Arnhem 1930).

|98|

Hun zwarigheden behoren aan de gewone kerkelijke vergaderingen ter beslissing te worden voorgelegd.

“In gewichtige zaken zal het wel staan, dat zij de raad van de kerkeraad gebruiken” (Dordrecht 1574).

“Als er enige zwarigheid in hun bediening voorvalt, die zij alleen niet terecht kunnen brengen, mogen zij die aan de ganse kerkeraad laten komen, opdat met gemeen advies van de predikanten, ouderlingen en diakenen daarin voorzien worde” (K.O. v. Groningen, 1595).

“De synode wijst er met nadruk op, dat de diaconale conferenties niet anders mogen beschouwd, dan als samenkomsten van particuliere personen, die wel in het ambt staan, maar evenmin als herders en leraars op hun predikanten-conferenties besluiten kunnen nemen, die bindend zijn voor de kerken” (Leeuwarden 1890).

“De synode spreekt uit:
dat bepaalde moeilijke gevallen, en in ’t algemeen de voorkomende zaken en vragen, door de diakenen zelven moeten worden overwogen, en daarin door de kerkeraad, en, indien nodig, door de classis en door de particuliere synode, advies gegeven en beslissing genomen moet worden;
dat het organiseren van afzonderlijke meerdere vergaderingen voor diaconale zaken niet is overeen te brengen met het verband en de samenwerking der ambten en der kerkelijke vergaderingen, zoals die in de belijdenis en de kerkenorde zijn aangewezen” (Groningen 1899).

“Ten aanzien van de vertegenwoordiging der diakenen op meerdere vergaderingen heeft de voorlopige synode van Leeuwarden (1890) reeds uitgesproken, dat het wenselijk is, dat op de classicale vergaderingen diakenen worden toegelaten met adviserende stem om de classen te dienen van advies in zaken het diaconaat betreffende, en dat daartoe de diaconie deputere een of — zo een diaconie een gewichtige zaak heeft — meer broeders uit zijn midden.
Wenselijk schijnt het zeker, om hierop bij vernieuwing de aandacht der classen te vestigen, zonder echter te dien aanzien aan diakonieën een verplichting op te leggen; vooral omdat behalve de algemene vraag van art. 41 K.O. niet op elke classicale vergadering bijzondere diaconale zaken aan de orde zijn” 1) (’s- Gravenhage 1891).

|99|

1) Een diaconie kan nimmer adviseurs deputeren. Wel kan een classis in bepaalde gevallen adviseurs uit de kringen der diakenen uitnodigen.

“De synode spreekt uit, dat de classes de vrijheid zullen hebben om te bepalen, dat naar haar vergaderingen, waar zaken van diaconale aard behandeld zullen worden, door de kerken naast een dienaar des Woords en een ouderling eveneens een diaken afgevaardigd zal worden, die alleen in zaken van diaconale aard keurstem zal ontvangen” (’s-Gravenhage 1949).

Zijn de diakenen niet bij machte om de armen der kerk genoegzame hulp te bieden, dat verzoeke de kerk als hulpbehoevend de steun der verbonden kerken.

“Steunverlening door andere kerken is niet een uitstrekken van haar armenverzorging tot de àrmen van andere kerken, maar steun aan die kèrken zèlve welke tot het vervullen van haar diaconale roeping niet in staat zijn. Het plaatselijk karakter van het ambt dient te worden gehandhaafd.
Indien een kerk niet in staat is haar armen genoegzame hulp te verlenen, en zij daardoor hulpbehoevend wordt — hetgeen aan de kerkeraad als vertegenwoordigende de gemeente te beslissen staat —, wende zij zich tot de classis om hulp.
Indien ook de kerken van de classis te zamen niet in staat zouden zijn zulk een hulpbehoevende zusterkerk te helpen, dan wende de classis zich tot de particuliere synode” (Aanbevolen rapport, Groningen 1927; gewijzigd: Middelburg 1933).

Een diaconie bezit naar buiten rechtspersoonlijkheid als erkende instelling van weldadigheid.

“De synode besluit alle kerken op te wekken ten gemeentehuize te onderzoeken, of de diaconie ter plaatse wel op de juiste wijze, d.w.z. als „diaconie van de gereformeerde kerk te …”, op de lijst van instellingen van weldadigheid volgens art. 3 der armenwet staat ingeschreven; en indien dit het geval niet mocht zijn, onverwijld maatregelen te treffen om de nodige verbetering te doen aanbrengen” (Arnhem 1930).

“De generale synode besluit, alle kerken op te wekken voor haar diakonieën te handelen volgens het volgende advies in zake de kinderwetten:

|100|

Volgens de kinderwetten kunnen alleen die verenigingen, stichtingen en instellingen van weldadigheid in aanmerking komen om met de voogdij over minderjarigen belast te worden, welke aan voorwaarden, door de regering gesteld, voldoen.
Voor de diaconie gelden deze voorwaarden:
1. dat zij in het koninkrijk gevestigd is;
2. dat haar reglementen duurzame verzorging van minderjarigen voorschrijven;
3. dat zij, om een voogdij te aanvaarden, een bereidverklaring aflegt om benoemd te worden.
In de notulen van de kerkeraads- of diaconievergadering dient daarom opgenomen te worden, dat tot het werk der diaconie, volgens art. 25 der kerkenorde, ook behoort duurzame verzorging van minderjarigen, van welke bepaling dan kennis moet worden gegeven aan de burgerlijke overheid van de plaats — aan burgemeester en wethouders” (Amsterdam 1908).

“De synode spreekt uit:
dat de diaconieën dezer (vrijgemaakte) kerken elk voor zich als diaconie van de gereformeerde kerk ter plaatse zich bij de plaatselijke overheid in ’t verleden hebben bekend gemaakt, met verzoek van plaatsing op de lijsten van instellingen van weldadigheid, door welke plaatsing zij rechtspersoonlijkheid hebben verkregen en dus bevoegd zijn tot het verrichten van burgerrechtelijke handelingen, als koop en verkoop, sluiten van contracten, aanvaarden van nalatenschappen enz., in welke bekendmaking, verzoek en plaatsing op bedoelde lijst door de bewaring van de oude verbandsgrondslag in de vrijmaking dier kerken niet de minste verandering is gebracht;
dat van een nieuwe melding of verzoek tot plaatsing op bovengenoemde lijst alzo geen sprake kan zijn, ook niet bij eventuële onverhoopte weigering der plaatselijke overheid, onze diaconieën onder de haar toekomende benaming, namelijk: diaconie van de gereformeerde kerk te ..., te handhaven, aangezien het aan de plaatselijke overheid niet toekomt, over de daaraan ten grondslag liggende kwestie van de geldigheid dezer benaming een uitspraak te doen; maar dat alleen, waar zulks nodig is, wijziging in het adres der diaconie aan de plaatselijke overheid kan worden bericht” (Groningen 1946). *

Geen lid der gemeente mag bij het inroepen van hulp de ambtsdragers van Christus passeren.

“De vergadering oordeelt dat bij het vragen van

|101|

onderstand een ieder moet blijven binnen de kring van zijn kerkbestuur. De gelijkvormigheid aan de wereld om in het openbaar te bedelen, verwerpt de vergadering nadrukkelijk. Geen lid behoort derhalve buiten zijn diakenen onderstand te vragen” (Zwolle 1854).


Bos, F.L. (1950)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1905) Art. 25
Kerkorde GKN (1933) Art. 25