Artikel 82

Tucht over doopleden

De kerkeraad zal iemand die als kind de doop heeft ontvangen, vermanen wanneer hij als volwassene nalaat openbare belijdenis van het geloof te doen, of ook in ander opzicht zijn roeping tot nieuwe gehoorzaamheid in Gods verbond ontrouw is. Indien hij de vermaning van de kerkenraad hardnekkig verwerpt en daarbij duidelijk laat blijken dat hij afkerige is van het verbond en onverschillig of zelfs vijandig staat tegenover de dienst van de Here, zal dit met instemming van de classis aan de gemeente worden bekendgemaakt. Bij de afkondiging zal de kerkeraad zijn naam noemen en tevens een termijn stellen. De gemeente zal worden aangespoord hem aan te spreken en voor hem te bidden. Wanneer hij in de genoemde termijn geen teken van oprecht berouw toont, zal de kerkeraad hem in een eredienst buiten de gemeenschap van de kerk sluiten, waarbij het daarvoor vastgestelde formulier gebruikt dient te worden.
Indien hij na deze excommunicatie tot bekering komt en zich weer bij de gemeenschap van de kerk wil voegen, zal hij toegelaten worden in de weg van de openbare belijdenis van het geloof, nadat de kerkeraad zijn bekering aan de gemeente heeft bekendgemaakt.

 

Tucht over zgn. doopleden

De synode verenigt zich met de hoofdstrekking van het advies van prof. dr. H. Bavinck en prof. dr. F.L. Rutgers inzake kerkelijk en tucht over zgn. ‘doopleden’, uitgebracht aan de generale synode van Middelburg 1896 (acta, bijlage A, blz. 119-124) en acht het wenselijk, dat de kerkenraden zoveel mogelijk in die geest arbeiden (Groningen 1899, acta art. 115) .
Bedoeld advies werd in de onderstaande drie conclusies samengevat:
1. De gedoopte kinderen zijn leden van de kerk, in welke zij gedoopt zijn, zij het ook dat zij nog incomplete leden zijn. Als leden van de kerk zijn zij ook vanzelf objecten van de kerkelijke tucht. Maar in overeenstemming met hun toestand kan die kerkelijke tucht ook slechts ‘incompleet’ zijn, en alleen door vermaning, berisping en dergelijke middelen worden uitgeoefend.
2. De onder 1 bedoelde gedoopten, die op volwassen leeftijd door eigen schuld niet tot kerkelijke belijdenis en verbintenis komen, moeten door de kerk ernstig en bij herhaling daartoe vermaand worden; en wanneer zij die vermaning niet opvolgen, moeten zij geacht worden het lidmaatschap van de kerk te verliezen; waarbij wenselijk is, dat de kerkenraad dit ook uitspreekt, uiterlijk met hun dertigste levensjaar. Ophoudende lid te zijn van de kerk, houden zij dus ook op, objecten te zijn van de kerkelijke tucht.
3. Met het onder 2 gestelde moet noodzakelijk samengaan, dat de aldaar bedoelde gedoopten, niet alleen ten aanzien van de kerkelijke tucht, maar ook in ieder ander opzicht, niet meer als leden van de kerk beschouwd en behandeld worden; zodat b.v. hun kinderen ook niet als 'kinderen van de gelovigen' ten doop kunnen worden toegelaten.

(Middelburg 1896, bijlage A, blz. 123-124;
Groningen 1899, art. 115)

 

Afkerige doopleden

Doopleden, die kennelijk tonen, zich aan de gemeenschap en vermaning van de kerk te onttrekken en, na ernstige vermaning en het stellen van een proeftijd, daarin volharden, heeft men niet meer als leden van de kerk te beschouwen, maar behoort te verklaren, dat zij zelf de gemeenschap met haar hebben verbroken.

(Arnhem 1902, art. 187)

 

Geen tucht over doopleden in strikte zin

De synode spreekt uit:
1. dat er van tucht over doopleden ‘in correlatie met de tucht over belijdende leden’ geen sprake kan zijn, wijl de doopleden, die ondanks de rijpheid van hun leven niet tot belijdenis van het geloof komen, geen gewettigde positie in Christus’ kerk hebben, en dus deze ongewettigde positie ook niet mag geregeld worden;
2. dat er van excommunicatie van doopleden niet kan worden gesproken, maar dat de kerkenraad wel kan verklaren, dat doopleden, ‘die in belijdenis en wandel zich als ongelovige en goddeloze mensen aanstellen’, zich hebben onttrokken aan de Gereformeerde Kerk;
3. dat het in sommige gevallen wenselijk kan zijn, dat de kerkenraad aleer hij dit constateert en de desbetreffende verklaring aan de gemeente bekend maakt, eerst het advies aan de classis vraagt, hoewel dit vragen van advies in geen enkel geval verplichtend kan worden geacht;
4. dat de formulering van zulk een verklaring aan de prudentie van iedere kerkenraad wordt overgelaten.

(Leeuwarden 1920, art. 119)

 

Regels bij uitsluiting van afwijkende doopleden

Zich aansluitend bij het besluit van de synode van Leeuwarden 1920 (acta art. 119), oordeelt de synode het niet wenselijk, precieze regelen aan te geven voor de wijze, waarop de plaatselijke kerken tot de akte van uitsluiting van afwijkende doopleden hebben voort te varen en deze hebben uit te voeren.
Zij meent dat het aan de kerkenraden of aan de classes moet overgelaten worden, hiervoor, in zoverre zij dat nodig achten, bepalingen vast te stellen. Zij spreekt daarbij uit, dat deze regelingen geen navolgingen behoren te geven van de tuchtoefening op belijdende leden, zodat er b.v. niet meer dan één openbare vermaning moet plaats hebben.
Zij oordeelt het aanbevelingswaardig , aan zulke doopleden tenslotte een termijn te stellen, binnen welke zij betering van het leven behoren te bewijzen.

(Utrecht 1923, art. 207)

 

Richtlijnen voor de tucht over doopleden, waarnaar de kerken zoveel mogelijk hebben te handelen

De kinderen van de christenen, die in het verbond van God en in zijn gemeente begrepen zijn en de heilige doop ontvangen hebben en van wie de namen in de doopboeken zijn opgetekend, zullen, zolang zij nog niet tot het heilig avondmaal zijn toegelaten, als doopleden van de kerk beschouwd en behandeld worden, totdat zij krachtens openbaar af te kondigen besluit van de kerkenraad niet meer tot de gemeente gerekend worden, waarvan in de doopboeken behoorlijk melding moet worden gemaakt. Bij de heilige dienst met betrekking tot de doopleden van de gemeente zullen de kerkenraden onderscheid maken tussen I. kinderen en II. volwassenen.
En bij de bearbeiding van de volwassen doopleden, die in hun verplichting door de doop tot een nieuwe gehoorzaamheid zich ontrouw betonen, zal onderscheid gemaakt worden tussen A. afkerigen, die zich onverschillig of vijandig stellen tegenover het evangelie en de wet van de Here en zich in leer en/of leven als kinderen van de wereld gedragen, en B. nalatigen ten aanzien van de openbare belijdenis van het geloof en de verkondiging van Christus’ dood, die toch nog kerkelijk meeleven en overigens onergerlijk van wandel zijn.

I. De kinderen
In de naam van de God van het verbond en van de Here Jezus Christus, die de kinderen omhelsd, de handen opgelegd en gezegend heeft, zullen de kerkenraden naarstig toezien, dat door prediking en huisbezoek de ouders opgewekt en gesteund worden om, getrouw aan de doopbelofte, hun kinderen op te voeden in de vreze van de Here.
De kerkenraden moeten in deze tijden van grote verleiding en afval meer dan ooit zorgen, dat de erfgenamen van het rijk van God en van zijn verbond, ook door deugdelijk en doelmatig catechetisch onderwijs, de beginselen van hun weg leren en ambtelijk tot welbewuste aanvaarding van hun doop worden geleid.
Is de levensopenbaring van kinderen nog vóór zij volwassen zijn, onchristelijk te noemen, dan moeten de kerkenraden, zoveel mogelijk door middel van de ouders, de schending van Gods verbond tegengaan en vermanen tot de vervulling van de verplichting tot een nieuwe gehoorzaamheid.

II. Volwassen doopleden, die aan de roeping van het verbond ongehoorzaam zijn
A. Afkerigen
Onder de grote Herder van de schapen, die zijn leven stelde voor zijn kudde, zullen de kerkenraden onverdroten herderlijke zorg besteden aan deze leden, die zich op doolwegen bevinden en tonen geen lust te hebben in de kennis van de wegen van de Here.
Ook hier moet de hulp van de ouders worden gezocht.
Maar de geroepen ambtsdragers moeten toch meer dan tot de ongehoorzamen, die de jaren van het onderscheid nog niet hebben bereikt, rechtstreeks hun ernstig vermaan richten tot de volwassenen, die door goddeloze woorden en/of daden, door openlijke verwerping van de kerkleer en/of ergerlijk wangedrag, door gedurig moedwillig verzuim van de openbare godsdienstoefeningen en de catechisaties, door al deze zonden of enige daarvan, de eisen van Gods verbond overtreden. De mondelinge, ambtelijke opwekking tot de afkerige kinderen van het verbond om weder te keren tot de Here, zal althans enige malen per jaar plaats hebben.
Onttrekken de afkerigen zich aan dit mondelinge vermaan, dan zal de vermaning (in totaal minstens enige malen) schriftelijk geschieden. Heeft telkens herhaald, tegelijk liefdevol en beslist vermaan niet tot bekering geleid, dan zal de kerkenraad tot een bekendmaking in een publieke samenkomst van de gemeente overgaan, Zulks ook, opdat de gemeente tot eer van God en tot heil van de zondaar en van de kerk kan meebidden en meewerken in de arbeid van de kerkenraad ten aanzien van de droeve ontheiliging van het verbond van God.
Om het onderscheid tussen doopleden en belijdende leden te doen uitkomen, zal deze publieke bekendmaking tot één keer beperkt blijven. In deze bekendmaking zal een proeftijd worden opgenomen, waarvan de lengte aan de prudentie van de kerkenraden wordt overgelaten. Als regel zal deze tijd minstens drie maanden moeten zijn.
Voor deze openbare bekendmaking met mededeling van de naam1) is advies van de classis vereist.
Wanneer op deze publieke bekendmaking bekering gevolgd is, zal de mededeling daarvan aan de gemeente samenvallen met de afkondiging, dat dit dooplid belijdenis van het geloof voor de kerkenraad heeft afgelegd en tot de openbare belijdenis van het geloof in het midden van de gemeente wenst toegelaten te worden.
Wanneer in de gestelde proeftijd, gedurende welke de vermaning zal worden voortgezet, geen verbetering van het leven wordt gezien en de kerkenraad tot de overtuiging is gekomen met een ongelovige te doen te hebben, zal de kerkenraad tot de laatste tuchtmaatregel overgaan en voorzijn deel het dooplidmaatschap beëindigen, waarvan in een openbare samenkomst van de gemeente een verklaring zal worden afgelegd2).
In gevallen van bijzonder ergerlijke goddeloosheid kan de kerkenraad doopleden op hun 21-jarige leeftijd uitsluiten.
Als regel zal de kerkenraad ten aanzien van hardnekkige afkerigen niet tot de laatste akte overgaan, voordat de doopleden de leeftijd van 25 jaren bereikt hebben.
Van de publieke bekendmaking en van de laatste akte zal voorafgaande mededeling gedaan worden aan de betrokkene en aan zijn/haar ouders of naaste familieleden.
Indien een dooplid schriftelijk of mondeling uitdrukkelijk te kennen geeft, dat hij/zij zich aan de gemeenschap van de kerk onttrekt, dan zal de kerkenraad hem/haar minstens eenmaal met ernst van deze nieuwe zonde van ongehoorzaamheid trachten af te brengen.
Volhardt het dooplid in zijn besluit, dan kan geen verdere tucht worden uitgeoefend en zal de kerkenraad volstaan met de droeve mededeling in een openbare samenkomst van de gemeente, dat N.N. zich heeft onttrokken aan de gemeenschap van de kerk, waarbij hij/zij door de heilige doop was ingelijfd.
In geen enkel geval en op geen enkele wijze mag de kerkenraad de onttrekking aan de gemeenschap van de kerk trachten te bevorderen.
De evangelisatiearbeid die van de kerk uitgaat, moet zich bijzonder ook richten op degenen, die tevoren doopleden waren.
Wederopneming zal alleen geschieden in de weg van de belijdenis van het geloof, waarbij oprechte schuldbelijdenis en voorafgaand bewijs van betering van het leven niet ontbreken mogen.
De formulering van de desbetreffende bekendmaking in de samenkomst van de gemeente wordt aan de kerkenraden overgelaten. De schuldbelijdenis moet in elk geval worden genoemd.

B. Nalatigen
Ten aanzien van hen, die nalatig blijven inzake de openbare belijdenis van het geloof en de verkondiging van de dood van Christus en toch nog kerkelijk meeleven en overigens onergerlijk van wandel zijn, zal de kerkenraad voortdurend onderrichtend en opwekkend vermaan toepassen.
Deze vermaningen zullen althans enige malen per jaar plaats vinden. Blijven deze dringende vermaningen zonder resultaat, zodat deze nalatigen voortgaan in hun daadwerkelijke weigering om de Here Christus lief te hebben, de beloften van het verbond te aanvaarden en de eisen van het verbond in nieuwe gehoorzaamheid door Gods genade na te leven, dan zal de kerkenraad voortschrijden tot een publieke bekendmaking. Deze ongehoorzaamheid aan de duidelijke geboden van de Koning van de kerk is te ernstig, dan dat met vermaningen zou kunnen worden volstaan. Ook voor deze openbare bekendmaking is advies van de classis vereist.
Door deze publieke bekendmaking moet tevens de ganse gemeente opgewekt worden om door haar gebed en vermaning deze nalatige kinderen van het verbond tot een besliste keus te dringen. Het is de roeping van de gemeente en in het bijzonder van de opzieners van de kudde van Christus het daarheen te leiden, dat deze weerstand tegen Christus' evangelie in haar midden steeds meer overwonnen wordt. Zij moet daartoe met grote ijver en sterke liefde de bevrijdende boodschap van de genade van Christus brengen tot de nog in onzekerheid gebonden levens. Om de eer van onze Koning, die een volkomen Zaligmaker is, om het heilig houden van de kerk als vergadering van de ware Christ-gelovigen, om de ernst van de verbondsroeping mag de positie van deze nalatigen niet bestendigd blijven.
Toch mag de kerkenraad tegenover hen niet tot de uiterste remedie overgaan, tenzij duidelijk blijkt, dat niet zozeer schuchterheid, gebrekkig inzicht, gemoedsbezwaren, maar beslist ongeloof oorzaak is van het niet komen tot de openbare aanvaarding van de heilige doop en tot de viering van het heilig avondmaal.

Voor beide groepen geldt, dat in alle samenkomsten van de gemeente, waarin afkondigingen geschieden betreffende de tucht over doopleden, deze zaak in de dienst van de gebeden voor het aangezicht van de Here gebracht zal worden.
Wanneer een volwassen dooplid naar elders gaat vertrekken, zal de kerkenraad, of het dooplid of zijn ouders dit verzoeken, een duidelijk attest zenden aan de kerk, waarheen hij vertrokken is.
Vertrekt het dooplid zonder enige kennisgeving, dan zal, zo mogelijk aan de ouders, en in elk geval aan de kerkenraad van de gemeente, waarheen het dooplid vertrokken is, daarvan het bericht gezonden worden, met verzoek om tot deze aanvrage op te wekken. Blijft het dooplid weigerachtig, dan moet met droefheid worden geconstateerd, dat het daadwerkelijk met de kerk van de Here gebroken heeft, waarvan de gemeente, waartoe het dooplid het laatst behoorde, mededeling zal worden gedaan.
De classes zullen bij de kerkvisitatie naarstig doen vragen naar het catechetisch onderwijs, met name of door nauwkeurige aantekening en goede controle en getrouwe waarschuwing van ouders en kinderen, er naar gestreefd wordt, dat alle doopleden van de gemeente vanaf de twaalfjarige (uiterlijk veertienjarige) leeftijd geregeld de catechisaties, die gedurende minstens acht maanden in het jaar moeten gehouden worden, bezoeken.
En in de regelingen voor de kerkvisitatie zullen daarbij bepalingen worden opgenomen, waardoor toezicht op de handhaving van de tucht over doopleden in de plaatselijke kerken gewaarborgd is.

(Sneek 1939, art. 336)


1) Zie formulier a.
2) Zie formulier b.

 

Geen verruiming van de mogelijkheden van censuur over volwassen doopleden

De synode besluit, de mogelijkheden van de censuur over de volwassen doopleden, die de generale synode van Sneek 1939 heeft genoemd, niet te verruimen.
Gronden:
1. het onderscheid tussen doop- en belijdende leden dient ook consequenties te hebben voor de wijze van publieke tuchtoefening. Vergroting van het aantal publieke afkondigingen zou het onderscheid tussen de tucht over doopleden en die over belijdende leden te weinig doen uitkomen;
2. het tijdig inschakelen van de gemeente bij de tucht over doopleden kan beter plaats vinden door een permanent appèl op de verantwoordelijkheid van de gemeente jegens deze doopleden dan dooreen extra kanselafkondiging in het kader van de publieke censuur;
3. het is een zaak van pastorale wijsheid jongvolwassenen in het algemeen niet vóór hun 25ste levensjaar met een op hen gerichte kerkelijke afkondiging van censuur te confronteren.

(Leeuwarden 1990, art. 66)

 

Formulier van de tucht over afkerige, volwassen doopleden

a. bekendmaking aan de gemeente
De kerkenraad deelt met droefheid mee, dat N.N., die als lid van Christus' gemeente de doop heeft ontvangen, ondanks voortdurend ernstig vermaan hardnekkig volhardt in de zonde van ...
Wij hopen en bidden dat hij/zij alsnog blijk zal geven van berouw en bekering, maar wanneer dit niet binnen ... plaats heeft, is de kerkenraad genoodzaakt dit verbondskind wegens zijn/haar ongehoorzaamheid aan de God van het verbond buiten de gemeenschap van de kerk te sluiten.
De gemeente wordt aangespoord hem/haar in liefde te vermanen en de Here te bidden voor zijn/haar bekering.
b. Verklaring van buitensluiting
De kerkenraad deelt de gemeente met grote droefheid mee, dat N.N. de heilige doop ontving als teken en zegel van de gemeenschap met Christus en zijn kerk, ondanks vele ernstige vermaningen deze gemeenschap hardnekkig is blijven verloochenen.
Daarom moet de kerkenraad er thans in de naam van de Here toe overgaan, N.N. buiten de gemeente van God te sluiten en te verklaren dat hij/zij geen deel heeft aan het rijk van Christus, zolang hij/zij zich niet bekeert.
De gemeente wordt aangespoord niet op te houden de zondaar/zondares in het gebed te gedenken en hem/haar in liefde te vermanen. En laten wij ervoor zorgen, dat in niemand van ons een boos en ongelovig hart wordt gevonden door de afval van de levende God.

(Groningen-Zuid 1978, art. 212)


Bouma, H. (1983v)


UITVOERINGSBEPALING BIJ
Kerkorde GKv (1978) Art. 82