Artikel 5
Roeping tot de dienst des Woords
De wettige roeping tot de dienst des Woords van hen die het ambt
van predikant nog niet hebben bekleed, omvat de beroeping, het
examen, de goedkeuring van de gemeente en de bevestiging.
De beroeping geschiedt onder aanroeping van de Here door de
kerkenraad en de diakenen met medewerking van de gemeente en met
inachtneming van de plaatselijk vastgestelde regeling. Alleen zij
kunnen voor het eerst beroepen worden, die door de classis
waaronder zij ressorteren, preparatoir geëxamineerd zijn. In
kerken zonder predikant in actieve dienst zal beroepen worden met
advies van de consulent die door de classis aangewezen is.
Het examen, dat zowel de leer als het leven betreft, zal worden
afgenomen door de classis die het beroep moet goedkeuren. Het zal
plaatshebben ten overstaan van de deputaten van de particuliere
synode of enkele van hen.
De goedkeuring van de gemeenteleden is verkregen wanneer de naam
van de beroepen predikant op twee achtereenvolgende zondagen in
de kerk is afgekondigd en er geen wettig bezwaar is
ingebracht.
De bevestiging zal plaatshebben in een eredienst, waarbij het
daarvoor vastgestelde formulier dient gebruikt te worden, met
handoplegging door de predikant die de bevestiging verricht.
Functie van reserve-officier onverenigbaar met predikambt
Het ambt van dienaar van het Woord is niet verenigbaar met de
dienst van reserve-officier bij het Nederlandse leger, omdat:
a. inzonderheid bij eventuele mobilisatie de dienst van officier
te grote eisen stelt, wat tijd en arbeid betreft;
b. de militaire dienst de officier in allerlei omstandigheden kan
brengen en in verrichtingen kan verwikkelen, welke hem de
uitoefening van zijn ambtelijk werk zouden kunnen
bemoeilijken.
Wanneer het ontslag uit de dienst ook financiële gevolgen
meebrengt en de kerkenraad reeds tevoren wist, dat de dienaar van
het Woord reserve-officier was, zonder daartegen bezwaar te
hebben gemaakt, behoort de uit het ontslag voortvloeiende
financiële schade met betrekking tot de betrokken dienaar op
billijke wijze geregeld te worden.
(Amsterdam 1936, art. 259; Sneek 1939, art. 174)
Regels voor het preparatoir examen
a. In afwachting van de voorgenomen besluitvorming met betrekking
tot het geheel van de examinatie van hen die predikant willen
worden, wordt, in afwijking van hetgeen in dezen is bepaald in
artikel 5 K.O., het preparatoir examen afgenomen door de classis
waaronder de kerk ressorteert, die aan de examinandus het attest
heeft afgegeven ten behoeve van zijn inschrijving voor de studie
aan de Theologische Universiteit.
Deze classis stelt dit onderzoek in binnen drie maanden na de
aangifte en, voor zoveel zij dit wenst, onder medewerking van
examinatoren, die zij van elders daartoe uitnodigt.
b. Vóór het preparatoir examen kan worden afgenomen, moeten ter
tafel zijn:
1. het bewijs van met goede uitslag afgelegd doctoraal examen aan
de Theologische Universiteit met, voor hen die in of na 1990 zijn
begonnen met de propaedeutische studie, de bijbehorende
aantekening praktische vorming;
2. een attestatie van de kerk of kerken, tot welke de examinandus
de laatste twee jaren behoorde, in welke attestatie een
beoordeling dient gegeven te worden omtrent de vraag, of de
examinandus voldoet aan de voorschriften, die de Schrift bevat
ten aanzien van de leer en de levenswandel van hen, die staan
naar het ambt van dienaar van het Woord (o.a. 1 Tim. 3: 1-7; Tit.
1: 7-9);
3. een schriftelijke verklaring van de examinandus, dat hij zich
heeft gehouden aan de bepaling van de laatstgehouden generale
synode met betrekking tot spreek-consent voor studenten (zie de
bepaling vermeld onder art. 3).
c. Voor het preparatoir examen van een examinandus, die niet
heeft gestudeerd aan de Theologische Universiteit, zullen de
volgende regels gelden:
1. de examinandus wendt zich tot de classis als bedoeld onder a.
waaronder de kerk ressorteert;
2. na overlegging van een attestatie als onder b-2 bedoeld,
verzoekt de classis de hoogleraren van de Theologische
Universiteit hem te examineren inzake de kennis, het inzicht en
de vaardigheid die voor het doctoraal examen met de bijbehorende
aan tekening praktische vorming vereist zijn;
3. de hoogleraren voldoen aan dit verzoek op die tijd en plaats,
die zij daarvoor zullen vaststellen, doch in elk geval binnen
drie maanden; deze examinatie zal echter alleen plaatsvinden als
de examinandus een binnen- of buitenlands getuigschrift kan
overleggen, waaruit blijkt, dat hij een zodanige ontwikkeling
heeft verworven, als geëist mag worden voor het afleggen van het
kandidaats- of doctoraalexamen in de theologie;
4. de hoogleraren geven, bij gunstige uitslag, hiervan een
getuigschrift aan de geëxamineerde;
5. de eerstvolgende classicale vergadering onderwerpt, na
overlegging van het onder c-4 bedoeld getuigschrift, de kandidaat
op de gewone wijze aan het preparatoir examen.
d. Bij het preparatoir examen wordt onderzoek gedaan naar:
1. de beweegredenen, die de examinandus hebben geleid om te staan
naar het ambt van dienaar van het Woord;
2. de geschiktheid voor de bediening van het Woord; waartoe de
examinandus voor de classis een acht dagen vóór het examen door
hem ingeleverd preekvoorstel uitspreekt over een tekst, die drie
weken vóór het examen aan hem is opgegeven;
3. de bekwaamheid in het uitleggen van de Heilige Schrift volgens
de grondtekst; waartoe tenminste veertien dagen vóór het examen
aan de examinandus één hoofdstuk uit het Oude- en één hoofdstuk
uit het Nieuwe Testament worden opgegeven;
4. de kennis van de inhoud van de Heilige Schrift;
5. de kennis van de gereformeerde dogmatiek, zulks in nauwe
aansluiting aan de gereformeerde belijdenisgeschriften, waarbij
zal moeten blijken, dat de examinandus in staat is de grondslag
van de dogmata in de Schriften aan te wijzen en dwalingen te
weerleggen.
e. Na gunstige afloop van het preparatoir examen moet de
examinandus beloven bij zijn optreden voor de gemeente niets te
zullen leren, dat niet overeenstemt met de drie formulieren van
eenheid van de gereformeerde kerken in Nederland, waarna hem het
recht wordt verleend, gedurende één jaar (van welke termijn
daarna verlenging kan worden gevraagd) in de kerken te proponeren
en de classis hem beroepbaar verklaart.
Van de beroepbaar-verklaring wordt aan de proponent akte
verleend.
(Amsterdam 1892, art. 2; Arnhem 1902, art. 195;
’s-Gravenhage 1914, art. 77; Leeuwarden 1920, art. 29;
Amsterdam 1936, art. 270; Groningen 1946, art. 37;
Rotterdam-Delfshaven 1964/5, art. 105c;
Berkel en Rodenrijs 1996, art. 31)
„Kennis inhoud Heilige Schrift”
De synode spreekt uit, dat onder het examenvak „kennis van de inhoud van de Heilige Schrift” niet te verstaan is: bijbelse geschiedenis als zodanig, canoniek, historia revelationis, enz., maar kennis van de hoofdinhoud van de bijbelboeken; zodat blijkt, dat de examinandus in de Schrift genoegzaam thuis is.
(Groningen 1899, art. 52, 9)
Akte van beroepbaar-verklaring
Zie: Bijlage 1
Spreek-consent voor proponenten
Het met goed gevolg afgelegd preparatoir examen geeft de
bevoegdheid om gedurende één jaar in de kerken te proponeren.
Drie maanden voor het verstrijken van deze termijn kan de
betrokkene, indien hij verlenging van die bevoegdheid wenst,
onder mededeling van de gronden voor zijn verzoek en onder
overlegging van attestatie van de kerk of de kerken, waartoe hij
sedert zijn preparatoir examen behoorde, zich wenden tot de
classis, die hem examineerde, opdat deze, indien zij de gronden
voldoende oordeelt en er verder geen bezwaren bestaan, de
kandidaat opnieuw voor één jaar verlof verleent om in de kerken
te proponeren.
(Groningen 1927, art. 112; Utrecht 1943, art. 68)
De synode wil geen uitzonderingspositie maken in geval een preparatoir geëxamineerde niet langer bedoelt voor de kerken beroepbaar te blijven.
(Arnhem 1930, art. 36)
Verlenging spreek-consent
Bij iedere hernieuwde aanvrage om verlenging van het recht tot proponeren moet door de proponent bij de classis, die hem dat recht verleende, attest worden overlegd van de kerk of de kerken waartoe hij het laatste jaar heeft behoord.
(Amsterdam 1936, art. 269; Utrecht 1943, art. 68)
Advies van de classicale consulent
Bij het advies van de classicale consulent, in art. 5 K.O., komt ook in aanmerking de vraag, of de beroepende kerk in staat is de beroepen leraar naar eis van Gods Woord te onderhouden.
(Dordrecht 1893, art. 169)
Regeling voor de beroeping van een proponent
Zie: Bijlage 1A-1
Beroepsbrief
Zie: Bijlage 2-1
Beroep op te laag traktement
De synode spreekt uit:
1. de vraag, welke houding consulent en classis moeten aannemen
ten opzichte van een beroep, waarbij de toezegging van het
traktement blijft beneden het minimum, dat de classis blijkens
haar aan de kerken gegeven advies nodig heeft gekeurd, kan niet
door het stellen van een algemene regel afdoende worden
beantwoord, daar de gevallen hiervoor te ongelijk zijn;
2. het feit, dat de toezegging van het traktement in een
beroepsbrief beneden het gezegde minimum blijft, vormt als
zodanig geen genoegzame grond om de classicale goedkeuring
van het beroep te weigeren;
3. in heel deze zaak is nimmer uit het oog te verliezen het
primaire belang, dat de vacante kerken worden voorzien van
dienaren van het Woord;
4. aan de andere zijde zal de classis, wanneer zij overtuigd is,
dat volgens de toegezegde regeling de dienaar van het Woord met
zijn gezin niet anders dan met grote zorg zal kunnen leven,
nimmer lichtvaardig tot de goedkeuring mogen overgaan; en wanneer
zij goede gronden heeft om te oordelen, dat hierbij van de zijde
van de kerkenraad gebrek aan toewijding in het spel is, tegen de
goedkeuring zelfs ernstig bezwaar kunnen maken;
5. wanneer een consulent geen genoegzame vrijmoedigheid heeft,
voor een in de beroeps brief voorkomende afwijking van het door
de classis geadviseerde minimum de medeverantwoordelijkheid te
dragen, kan hij weigeren, de beroepsbrief te ondertekenen.
(Middelburg 1933, art. 213)
Emeritaats-honorarium
De synode legt er nadruk op, dat reeds aanstonds bij het beroepen het emeritaats-honorarium dient vastgesteld te zijn.
(Arnhem 1902, art. 144; zie voor een ontwerp voor
emeritaatsregeling: Bijlage 8-1)
Regels voor het peremptoir examen
a. Het peremptoir examen wordt afgenomen, ten overstaan van
tenminste twee gedeputeerden van de particuliere synode, door de
classis tot welke de kerk behoort, die de examinandus beriep tot
dienaar van het Woord.
b. Vóór het peremptoir examen kan worden afgenomen, moeten ter
tafel zijn:
1. de beroepsbrief en de originele verklaring van aanneming van
de beroeping of een gewaarmerkt afschrift daarvan;
2. de akte van beroepbaar-verklaring, verleend door de classis,
die het preparatoir examen heeft afgenomen;
3. een attestatie van de kerk of kerken, tot welke de examinandus
sedert het preparatoir examen behoorde, in welke attestatie een
beoordeling dient gegeven te worden omtrent de vraag, of de
examinandus voldoet aan de voorschriften, die de Schrift bevat
ten aanzien van de leer en de levenswandel van hen, die staan
naar het ambt van dienaar van het Woord (o.a. 1 Tim. 3: 1-7; Tit.
1: 7-9).
c. Bij het peremptoir examen, dat tenminste drie uur duurt, wordt
onderzoek gedaan naar:
1. de geschiktheid voor de bediening van het Woord; waartoe de
examinandus een acht dagen te voren door hem ingeleverd
preekvoorstel over een door hem zelf gekozen tekst voor de
classis uitspreekt;
2. de bekwaamheid in de uitlegging van de Heilige Schrift volgens
de grondtekst; waartoe tenminste drie weken te voren aan de
examinandus twee hoofdstukken uit het Oude- en twee hoofdstukken
uit het Nieuwe Testament worden opgegeven;
3. de kennis van de inhoud van de Heilige Schrift;
4. de kennis van de gereformeerde dogmatiek, zulks in nauwe
aansluiting aan de gereformeerde belijdenisgeschriften, waarbij
zal moeten blijken, dat de examinandus in staat is de grondslag
van de dogmata in de Schriften aan te wijzen en dwalingen te
weerleggen;
5. de kennis van de gereformeerde en van de overige, voornaamste
christelijke belijdenisgeschriften;
6. de kennis van de geschiedenis van de kerk, in het bijzonder
van die in het vaderland sedert de aanvang van de reformatie in
de 16e eeuw;
7. de kennis van de gereformeerde ethiek, zulks in nauwe
aansluiting aan wat in de gereformeerde belijdenisgeschriften is
vervat omtrent de Wet van de Here als richtsnoer voor het leven
in nieuwe gehoorzaamheid;
8. de kennis van de schriftuurlijke regels en beginselen voor de
bediening van de ambten in de kerk, alsmede het inzicht in de
praktische toepassing daarvan;
9. de kennis van de schriftuurlijke regels en beginselen van het
kerkrecht, alsmede het inzicht in de praktische toepassing
daarvan.
d. Na gunstige afloop van het peremptoir examen zal de beroepen
dienaar van het Woord de verklaring ondertekenen, die voor
dienaren van het Woord is vastgesteld door de generale synode van
Groningen-Zuid 1978, acta art. 213. Van de toelating tot de
ambtelijke bediening wordt aan de beroepen dienaar van het Woord
akte verleend.
e. Bij conflict tussen de classis en de deputaten van de
particuliere synode over de toelating tot de ambtelijke bediening
staat de beslissing aan de particuliere synode.
(Amsterdam 1892, art. 2; Dordrecht 1893, art. 192, 194;
Rotterdam-Delfshaven 1964/5, art. 105d)
Classicaal onderzoek van de beroepsbrief
Het onderzoek met betrekking tot de beroepsbrief die ter tafel moet zijn voordat het peremptoir examen kan worden afgenomen, heeft zich slechts uit te strekken tot: de aanwezigheid — het ter tafel zijn, niet óók over zijn inhoud.
(Kampen 1975, art. 89)
Stof en duur van peremptoir examen
De synode besluit:
1. niet te voldoen aan de wens, dat van het peremptoir examen het
onderzoek in dogmatiek en exegese wordt afgenomen; reeds op grond
van de overweging, dat het dit examen is, waardoor wordt beslist,
of iemand, die tot de dienst van het Woord en van de sacramenten
beroepen wordt, tot de dienst kan worden toegelaten;
— dat hierbij de twee hoofdvakken dus niet kunnen wegvallen;
— en dat ook bij die twee vakken de kerk, van welke het beroep
uitgaat, allerminst van het onderzoek mag worden uitgesloten,
gelijk toch geschieden zou, wanneer in die vakken alleen bij het
preparatoir examen werd geëxamineerd;
en
2. uit te spreken, dat wel door de generale synode voor het
gehele peremptoir examen een tijd van ten minste drie uren
gesteld is, maar dat de verlenging van dat minimum, en desgelijks
de nadere bepaling van de tijd, die voor ieder vak in het
bijzonder te besteden is, aan de classes met de deputaten van de
particuliere synoden is overgelaten;
— dat dus, waar geklaagd wordt, dat sommige vakken, en met name
de praktische, daarbij niet tot hun recht komen, dit gebrek door
de klagers zelf moet verholpen worden;
— en dat, voor zover er in het algemeen reden is voor die klacht,
de generale synode er zich toe bepalen moet, om er bij alle
classes en particuliere synoden op aan te dringen, dat bij het
peremptoir examen alle daartoe behorende vakken tot hun recht
komen.
(Zwolle 1911, art. 48)
Aantal aanwezige deputaten
Elke particuliere synode kan zelf het aantal deputaten, dat bij een peremptoir examen tegenwoordig zal zijn, vaststellen. Er dienen tenminste twee gedeputeerden bij tegenwoordig te zijn.
(Utrecht 1905, art. 90; Rotterdam-Delfshaven 1964/5, art. 105d)
Regels voor het beoefenen van zusterkerkrelaties
Besluit 1:
5. De kerken stellen in principe de kansels voor elkaars
predikanten open met inachtneming van de bepalingen, voor het
eigen kerkverband aanvaard. [...]
(Ommen 1993, art. 68)
Akte van toelating tot de ambtelijke bediening
Zie: Bijlage 3-1.
Besluiten over de kerkelijke onderzoeken m.h.o. op toelating tot het ambt van predikant
(De synode besluit) de regeling voor kerkelijke examens, zoals vastgelegd door de GS Rotterdam-Delfshaven 1964-1965, Acta art. 105 lid c en d, te herzien (met handhaving van het door de GS Berkel en Rodenrijs 1996, Acta art. 31, besluit 3 lid 2, bepaalde) en voor de kerkelijke examens de volgende regels vast te stellen:
Regeling kerkelijk onderzoek voor de beroepbaarstelling
Beroepbaarstellend onderzoek: BSO
1. Wie dienaar van het Woord wil worden, dient zich na voltooiing
van de theologische opleiding te melden bij de deputaten
Voorbereiding Kerkelijke Onderzoeken van de classis waaronder de
kerk ressorteert die aan de kandidaat het attest heeft afgegeven
voor zijn inschrijving voor de studie aan de Theologische
Universiteit.
De classis zal onderzoeken of de kandidaat voldoet aan de
voorwaarden die de kerken in overeenstemming met de Heilige
Schrift stellen aan het bekleden van het ambt van dienaar van het
Woord.
Het onderzoek wordt vorm gegeven volgens de aanwijzingen in de
hierna als bijlage opgenomen handreiking.
2. Bij het onderzoek van de classis zijn tenminste twee deputaten
van de particuliere synode aanwezig, die daartoe door de classis
worden uitgenodigd.
3. De deputaten Voorbereiding Kerkelijke Onderzoeken ontvangen
minimaal twee weken voor het onderzoek van de kandidaat:
a. (een kopie van) het doctoraal diploma van de Theologische
Universiteit met de vereiste Aantekening Praktische Vorming;
b. een getuigenis van de kerk(en) waartoe de kandidaat de laatst
verlopen twee jaar behoorde, waarin een beargumenteerde
beoordeling gegeven wordt omtrent de vraag of de kandidaat
voldoet aan de voorschriften die de Heilige Schrift bevat ten
aanzien van de leer en de levenswandel van hen die staan naar het
ambt van dienaar van het Woord;
c. een motivatiebrief van minimaal twee pagina’s, waarin de
kandidaat schrijft over
— de betekenis van het geloof in God voor zijn persoonlijk
leven,
— zijn motivatie voor het predikantschap,
— zijn visie op de ambten en hun functioneren in de kerk van
Jezus Christus en zijn beoogde plaats als predikant in het geheel
van het leven en werken van de gemeente;
d. een curriculum vitae;
e. de tekst van een drietal preekvoorstellen die niet eerder
voorwerp van beoordeling geweest zijn, over door de kandidaat
zelf gekozen teksten (één uit het Oude Testament, één uit het
Nieuwe Testament, en één over een Catechismuszondag), voorzien
van uitgewerkte orden van dienst.
Aan de hand van deze bescheiden bereiden de deputaten het
onderzoek voor.
4. Als eerste onderdeel van het onderzoek neemt de classis kennis
van de onder 3a en 3b genoemde stukken.
5. De kandidaat leest zijn motivatiebrief in een besloten zitting
van de vergadering voor.
6. De classis voert met de kandidaat in een besloten zitting van
de vergadering een gesprek van maximaal drie kwartier over zijn
motivatiebrief en betrekt daarbij eventueel de bescheiden genoemd
onder 3a, b en d.
Het gesprek wordt geleid door een van de deputaten Voorbereiding
Kerkelijke Onderzoeken. Overige leden van de classis kunnen aan
het gesprek deelnemen.
Aan het einde van het gesprek kan de classis besluiten het
gesprek — met maximaal een kwartier — te verlengen.
7. De classis luistert naar een door de kandidaat uit het drietal
gekozen en uitgesproken preekvoorstel en voert daarna met hem een
gesprek van maximaal een half uur naar aanleiding van het
preekvoorstel. Dit gesprek wordt geleid door een van de deputaten
Voorbereiding Kerkelijke Onderzoeken. In het gesprek kunnen
eventueel ook de andere preekvoorstellen betrokken worden. Ook de
overige leden van de classis kunnen aan het gesprek
deelnemen.
Aan het einde van het gesprek kan de classis besluiten het
gesprek — met maximaal een half uur — te verlengen.
8. De classis voert met de kandidaat een gesprek van maximaal
drie kwartier over de leer van de Heilige Schrift en de betekenis
en inhoud van de belijdenis. Het doel van het gesprek is dat
duidelijk wordt hoe de houding van de kandidaat is ten opzichte
van Schrift en belijdenis: hoe is zijn visie op en hantering van
Schrift en belijdenis, is er liefdevolle betrokkenheid op beide,
is er hartelijke inzet om het evangelie over te brengen?
Aan het einde van het gesprek kan de classis besluiten het
gesprek — met maximaal een kwartier — te verlengen.
9. Uit de gesprekken moet blijken dat de kandidaat Schriftgetrouw
en confessioneel betrouwbaar is, en zelf gegrepen is door het
evangelie. Ook moet de classis uit dit gesprek concluderen dat
hij bekwaam geacht wordt om als predikant een gemeente te
dienen.
Daartoe beoordeelt de classis het geheel van de onder 4 t/m 8
bedoelde gesprekken in besloten zitting, in afwezigheid van de
kandidaat. Daarna geven de deputaten van de particuliere synode
hun oordeel.
10. De beroepbaarstelling vindt plaats wanneer de classis
positief oordeelt over het geheel van de in 4 t/m 8 bedoelde
gesprekken, en indien deputaten van de particuliere synode zich
hiermee kunnen verenigen.
De kandidaat zal beloven dat hij zich in zijn optreden zal houden
aan de leer van de Heilige Schrift, zoals die door de kerken is
vastgelegd in de drie formulieren van eenheid, door ondertekening
van een formulier, dat hem is voorgelezen.
De classis verleent de kandidaat een akte van beroepbaarstelling.
De beroepbaarstelling geldt voor de periode van een jaar.
11. Indien de classis en de deputaten van de particuliere synode
niet eensluidend tot een gunstig oordeel komen, zal de kandidaat
zowel mondeling als schriftelijk een toelichting ontvangen waarop
het oordeel gebaseerd is. Wanneer de bezwaren in een nader
gesprek — omstreeks een week later te houden — niet kunnen worden
weggenomen, zal elk van de betrokken partijen — de kandidaat, de
classis, de deputaten van de particuliere synode — in appèl
kunnen gaan bij de particuliere synode.
12. Indien de betrokkene verlenging van de periode van
beroepbaarheid verlangt, kan hij dat drie maanden voor het
verstrijken van de termijn verzoeken aan de classis die hem
beroepbaar stelde, onder mededeling van de redenen voor zijn
verzoek en onder overlegging van een getuigenis betreffende zijn
belijdenis en levenswandel van de kerk(en) waartoe hij sinds het
kerkelijk onderzoek behoorde.
De classis kan de periode van beroepbaarheid voor één maal met
een jaar verlengen.
13. Klachten betreffende het optreden van de proponent dienen te
worden ingebracht bij de classis die hem beroepbaar stelde.
Regeling kerkelijk onderzoek voor de toelating tot het ambt van
dienaar van het Woord
Toelatend onderzoek: TLO
1. De kerk die een kandidaat heeft beroepen tot dienaar van het
Woord, zal, nadat deze het beroep heeft aangenomen, de classis
verzoeken hem te onderzoeken met het oog op de toelating tot het
ambt.
2. Het onderzoek vindt plaats ten overstaan van tenminste twee
deputaten van de particuliere synode, die daartoe door de classis
worden uitgenodigd.
3. De classis neemt kennis van:
a. de verklaring van beroepbaarstelling, afgegeven door de
classis die hiertoe onderzoek heeft verricht;
b. de beroepsbrief (met de eventuele bijlagen) en de verklaring
van aannemen van het beroep of een gewaarmerkt afschrift
daarvan;
c. een getuigenis van de kerk(en) waartoe de kandidaat de laatst
verlopen twee jaar behoorde, waarin een beargumenteerde
beoordeling gegeven wordt omtrent de vraag of de kandidaat
voldoet aan de voorschriften die de Heilige Schrift bevat ten
aanzien van de leer en de levenswandel van hen die staan naar het
ambt van dienaar van het Woord.
4. Als de stukken onder 3 in orde blijken te zijn, voert de
classis met de kandidaat een gesprek van maximaal een uur over de
betekenis van het geloof in God voor zijn persoonlijk leven, zijn
motivatie voor het predikantschap, de leer van de Heilige Schrift
en de betekenis en de inhoud van de belijdenis. Het doel van het
gesprek is dat duidelijk wordt hoe de houding van de kandidaat is
ten opzichte van Schrift en belijdenis.
Het gesprek wordt gevoerd onder leiding van het moderamen van de
classis, dat de leiding eventueel kan opdragen aan een van de
deputaten Voorbereiding Kerkelijke Onderzoeken.
Overige leden van de classis kunnen aan het gesprek
deelnemen.
Aan het einde van het gesprek kan de classis besluiten het
gesprek — met maximaal een half uur — te verlengen.
5. Het onderzoek heeft het karakter van een geestelijk
kennismakingsgesprek in de kring waarin de kandidaat hoopt te
gaan werken. Uitgangspunt is de positieve conclusie die de
classis van beroepbaarstelling heeft getrokken met betrekking tot
zijn Schriftgetrouwheid en confessionele betrouwbaarheid en zijn
persoonlijke houding tegenover het ambt van predikant. Naarmate
de conclusie bij de beroepbaarstelling langer geleden is
getrokken, ligt het voor de hand de juistheid ervan diepgaander
te toetsen.
6. De toelating vindt plaats wanneer de classis bevestigd is in
de conclusie van het vorige classisonderzoek en indien deputaten
van de particuliere synode zich hiermee kunnen verenigen.
De kandidaat zal beloven dat hij zich in zijn optreden zal houden
aan de leer van de Heilige Schrift, zoals die door de kerken is
vastgelegd in de drie formulieren van eenheid, door het plaatsen,
naar artikel 53 KO, van zijn handtekening onder het
ondertekeningsformulier voor predikanten, welk formulier hem
voorgelezen zal worden.
De classis verleent de kandidaat een akte van toelating tot het
ambt.
7. Indien de classis en de deputaten van de particuliere synode
niet eensluidend tot een gunstig oordeel komen, zal de kandidaat
zowel mondeling als schriftelijk een toelichting ontvangen waarop
het oordeel gebaseerd is. Wanneer de bezwaren in een nader
gesprek — omstreeks een week later te houden — niet kunnen worden
weggenomen, zal elk van de betrokken partijen — de kandidaat, de
classis, de deputaten van de particuliere synode — in appèl
kunnen gaan bij de particuliere synode.
8. De classis treft regelingen rond mentoraat en nascholing (zie
Acta art. 79).
Voor de nadere invulling van beide onderzoeken wordt verwezen naar de hiernavolgend als bijlagen opgenomen handreikingen door deputaten, welke handreikingen met de regelingen één geheel vormen en ook als zodanig gehanteerd dienen te worden.
(Leusden 1999 art. 28-3)
Bijlagen bij de regelingen voor BSO en TLO
Handreiking bij de regeling van het kerkelijk onderzoek voor de
beroepbaarstelling (BSO)
Ad 1 Uitgangspunt van deze regeling is, dat het zwaartepunt van
het onderzoek naar de theologische en praktische vorming ligt bij
het doctoraal examen aan de theologische universiteit. De tijd
tussen de afsluiting van de studie en het kerkelijk onderzoek
voor de beroepbaarstelling zal niet lang hoeven te zijn, omdat de
specifieke voorbereiding van de kandidaat op het onderzoek niet
meer vergt dan het schrijven van de motivatiebrief en de
preekvoorstellen.
Ad 2 De deputaten van de particuliere synode zijn bij dit
onderzoek aanwezig vanwege de zwaarte en de strekking van dit
onderzoek. Hier vindt de weging plaats of de betrokken broeder
gereformeerd is en bekwaam geacht kan worden om als predikant te
dienen binnen de Gereformeerde Kerken in Nederland.
Ad 3 Deputaten Voorbereiding Kerkelijke Onderzoeken zullen in de
vergadering van de classis het gesprek met de kandidaat leiden en
structureren. Zij moeten zich daarom goed kunnen voorbereiden.
Zij bespreken gezamenlijk de ingeleverde bescheiden, maar kunnen
de leiding van de verschillende onderdelen/gesprekspunten over
het deputaatschap verdelen.
Zo kan bijvoorbeeld br. A op zich nemen om het gesprek te
initiëren over de motivatie, terwijl br. B aanvult; br. C
begeleidt het gesprek over de ambten; aan de brs. D en A wordt
toevertrouwd het gesprek over de preek etc.
Met nadruk is gesteld dat het getuigenis onder 3b genoemd, meer
dient te bevatten dan de gebruikelijke attesten die meegegeven
worden aan kerkleden die naar het ressort van een andere gemeente
verhuizen. De classis zal hierop toezien. Het dient een
getuigenis te zijn met het oog op het door de kandidaat verlangde
predikantschap. De kerken waartoe de kandidaat de laatst verlopen
twee jaar behoorde, zullen vanuit hun positie getuigenis kunnen
afleggen of de kandidaat geschikt is om te gaan proponeren, gelet
op wat de Heilige Schrift leert over het ambt en de persoon van
de dienaar van het Woord.
Ad 4 De classis neemt kennis van deze externe getuigenissen. Het
is niet alleen een formeel zich overtuigen of de bescheiden
aanwezig zijn. Indien de genoemde stukken daar aanleiding toe
geven, kan de classis de kandidaat daarover bevragen in het
gesprek over de motivatiebrief.
Ad 6 Als opmerking vooraf bij de bepalingen 6, 7 en 8 over de
gesprekken noteren we dat de classis kan beslissen om een pauze
in het gesprek in te lassen.
De vraagstelling moet gericht zijn op de vervulling van het ambt
van dienaar van het Woord, en de verwachtingen van de kandidaat
daarover, ook gelet op zijn eigen positie binnen het geheel van
het leven en werken van de kerk van de Here Jezus Christus.
Zoals bij het beweegredenonderzoek van belijdeniscatechisanten
het formulier voor de openbare geloofsbelijdenis aanzetten geeft
voor gesprek, zo kan in dit gesprek aangesloten worden bij het
formulier voor de bevestiging van dienaren van het Woord.
Het waarom van de keuze om predikant te willen worden, zal zeker
aan de orde komen. Kiest de kandidaat bewust voor het predikant
zijn, vertrouwend dat de Here hem zal dragen en sterken, of is
het een verlegenheidskeuze omdat hij nu eenmaal die opleiding
achter de rug heeft? Spelen sociale motieven een rol mee:
aanzien, verzekerd zijn van een inkomen?
Ter sprake dient te komen op welke wijze de kandidaat zich
geroepen acht door de Here.
Doorgesproken kan worden over wat straks motieven zijn voor het
aannemen van een beroep: te verwachten meer/minder werk of
problemen in een gemeente, motieven vanuit gezinsomstandigheden,
hoogte van het traktement of andere zaken.
Te spreken is voorts over de verwachtingen van het ambt van
dienaar van het Woord. Hoe denkt de kandidaat invulling te geven
aan elementen die de Heilige Schrift noemt met betrekking tot
ambtsdragers? Denk aan de voorschriften in zowel het Oude
Testament (met betrekking tot priesters, koningen, profeten,
nazireeërs) als het Nieuwe Testament. Te noemen zijn noties als
bijvoorbeeld: ambt als dienst, herderschap, voorbeeld van de
kudde zijn, geestelijk leiding geven aan de kudde.
Welke plaats, welk gezag en welke bevoegdheid heeft het ambt van
ouderling en diaken naar het oordeel van de kandidaat, en hoe
ziet hij zijn eigen positie ten opzichte van die andere
ambten?
Wat denkt de kandidaat tegen te komen? Wat ziet hij als
takenpakket? Waar ligt naar zijn mening het zwaartepunt? Hoe
kijkt hij aan tegen de werkdruk en tijdsbesteding?
Op deze manier sprekend zal bovendien een en ander duidelijk
worden over persoonlijke toewijding en liefde tot God en de
gemeente van Jezus Christus.
Ad 7 Met het oog op het ambt dat de kandidaat hoopt te gaan
vervullen, is het wenselijk dat deze niet alleen een aantal
preken schriftelijk ter beoordeling inlevert, maar ook één
daarvan metterdaad presenteert.
In het gesprek naar aanleiding van de preek kan naar voren komen
het waarom van deze tekstkeus, de afbakening van het
tekstgedeelte, en de uitleg en de verwerking daarvan voor de
gemeente van deze tijd. Het is niet de bedoeling dat het een
'technisch' gesprek wordt.
Bij verschil van opvatting over de exegese van de gekozen tekst
voor het preekvoorstel zal verantwoording gevraagd mogen worden
van een bepaalde keus, en kan de gegeven argumentatie op
steekhoudendheid beproefd worden. Maar het gesprek is niet pas
geslaagd als de een de ander heeft overtuigd. Er kan bijvoorbeeld
ook doorgesproken worden over de wijze waarop de kandidaat
aankijkt tegen het gezag en de functie van de preek in het leven
van de gemeente.
Ad 8 Ook dit onderdeel van het gesprek behoeft geen specifieke
voorbereiding van de kandidaat. De bedoeling is namelijk niet dat
de classis nagaat hoeveel precieze feitenkennis de kandidaat
heeft, maar duidelijk moet worden hoe de kandidaat op hoofdpunten
zijn positie kiest in de actuele situatie van kerk en
theologie.
Het gesprek zal gaan over thema's als Schriftgezag, verzoening,
kinderdoop, doperdom, verbond, kerk, kerkelijke eenheid en
gescheidenheid, voorzienigheid van God etc. Daarbij mag het
gesprek niet blijven steken in de theorie, maar dient een
duidelijke relatie gelegd te worden met de praktijk. Dat kan
bijvoorbeeld door te vragen hoe de kandidaat de kinderdoop
motiveert in contacten met andersdenkenden.
Kennis van zowel de Heilige Schrift als de belijdenis zal
uiteraard in het gesprek naar voren komen, evenals toepassing van
kerkhistorische kennis met betrekking tot de aan de orde gestelde
hoofdthema’s.
In dit onderdeel krijgt ook plaats de vraag waarom de kandidaat
verlangt predikant te worden juist binnen de Gereformeerde Kerken
in Nederland. Mogelijk is betreffende deze vraag een en ander ook
al bij het eerste gesprek (zie 6) aan de orde gekomen. Dat kan
aanleiding geven nog door te praten of juist andere
gespreksthema's te kiezen.
Het onderzoek in zijn geheel zal zo moeten zijn, dat de classis
een beeld heeft van de wijze waarop de kandidaat omgaat met de
Heilige Schrift en de belijdenis van de kerk. Stelt hij zich
kritisch en afstandelijk op ten aanzien van bepaalde stukken van
de leer van de kerk? Hoe kijkt hij aan tegen (de tekst van) het
ondertekeningsformulier?
Ad 9 Het totaal van het onderzoek (4 t/m 8) dient om uitspraak te
doen over de vraag of de kandidaat als gereformeerd predikant kan
dienen in een gemeente. Het onderzoek houdt niet in dat
specifieke bekwaamheden en vaardigheden getoetst worden. De
classis hoeft dat ook niet te doen, omdat ze zich via het
overgelegde diploma ervan kon overtuigen dat kennelijke
wetenschappelijke kwaliteiten aanwezig zijn, alsook dat de
praktijkgerichte vorming met voldoende resultaat werd afgesloten.
Anderzijds geven de gesprekken wel een bepaald beeld van kennis
en kundigheid van de kandidaat.
De classis heeft tot taak te concluderen of de kandidaat —
behalve over kennelijke wetenschappelijke kwaliteiten — ook
beschikt over de houding om gereformeerd theoloog te zijn. En
tezamen met de externe getuigenissen geeft dat de classis al dan
niet de vrijmoedigheid te stellen, dat de kandidaat met zijn
gaven en beperkingen een gemeente als predikant kan dienen.
Ad 11 Het kan voorkomen dat de classis en de deputaten van de
particuliere synode, eventueel op een onderdeel, niet tot een
gunstig oordeel kunnen besluiten. Er zijn te veel vragen
onbeantwoord gebleven die zij wel beantwoord willen zien. Of
bepaalde bezwaren blijven bestaan.
Wanneer deze vragen en bezwaren gedurende het onderzoek niet tot
genoegzame opheldering zijn gebracht, valt het niet te verwachten
dat een voortgaand gesprek op dezelfde dag voldoende nieuwe,
bevredigende elementen oplevert. Een week rust geeft aan beide
kanten gelegenheid om de zaak te laten bezinken, en met frisse
energie het onderzoek voort te zetten.
De classis zal de kandidaat zowel mondeling als schriftelijk
verantwoording doen van de redenen voor de voortzetting van het
gesprek, zodat de kandidaat zich goed zal kunnen voorbereiden op
het vervolg.
Ad 12 Deze bepaling beperkt de geldigheidsduur van de
beroepbaarstelling tot maximaal twee jaar. Na deze termijn is
hernieuwde toetsing noodzakelijk. Wil de kandidaat, hetzij direct
hetzij na verloop van tijd, alsnog dienaar van het Woord worden,
dan dient hij zich opnieuw aan te melden bij de classis.
Handreiking bij de regeling van het kerkelijk onderzoek voor de
toelating tot het ambt van dienaar van het Woord (TLO)
Ad 4 en 5 De toelating tot het ambt van dienaar van het Woord is
geen formele zaak, die kan plaatsvinden enkel op grond van
aangeleverde stukken. Het onderzoek is een kennismakingsgesprek
met de kandidaat, waarbij het toetsingsaspect blijft.
Het belang van toetsing groeit naarmate er meer tijd is
verstreken tussen de beroepbaarstelling en het aannemen van het
beroep. Dan moet gecheckt kunnen worden: is deze man dezelfde
gebleven wat betreft gereformeerde overtuiging?
Het is te vergelijken met een 'colloquium aangaande leer en
wetenschap' dat gevoerd wordt met predikanten die buiten
Nederland gediend hebben in kerken van gereformeerde belijdenis
en die intrede willen doen bij een van de Gereformeerde Kerken in
Nederland. Dan gaat het ook niet speciaal om het toetsen van
kennis, maar om de vragen: wie is deze man, hoe denkt hij, is hij
gereformeerd in leer en leven?
Ad 7 Het kan voorkomen dat de classis en de deputaten van de
particuliere synode niet tot een gunstig oordeel kunnen
besluiten. Er zijn te veel vragen onbeantwoord gebleven die zij
wel beantwoord willen zien. Of bepaalde bezwaren blijven
bestaan.
Wanneer deze vragen en bezwaren gedurende het onderzoek niet tot
genoegzame opheldering zijn gebracht, valt het niet te verwachten
dat een voortgaand gesprek op dezelfde dag voldoende nieuwe,
bevredigende elementen oplevert. Een week rust geeft aan beide
kanten gelegenheid om de zaak te laten bezinken, en met frisse
energie het onderzoek voort te zetten.
De classis zal de kandidaat zowel mondeling als schriftelijk
verantwoording doen van de redenen voor de voortzetting van het
gesprek, zodat de kandidaat zich goed zal kunnen voorbereiden op
het vervolg.
(Leusden 1999 art. 28-7)
Ondertekeningsformulier voor beroepbare kandidaten
ONDERTEKENINGSFORMULIER
Ondergetekende,
.......................................................
verklaart hierbij voor het aangezicht van de Here oprecht en met
een goed geweten, dat hij er hartelijk van overtuigd is dat de
leer van de drie formulieren van eenheid -- de Nederlandse
Geloofsbelijdenis, de Heidelbergse Catechismus en de Dordtse
Leerregels -- in alle delen geheel met Gods Woord
overeenstemt.
Hij belooft daarom dat hij deze leer met toewijding zal
onderwijzen en trouw verdedigen, zonder dat hij openlijk of
anderszins, al of niet rechtstreeks, iets zal leren of publiceren
wat daarmee in strijd is.
Deze ondertekening vond plaats bij zijn beroepbaarstelling door
de classis ..................................., gehouden op
............................ te .....................…
(Leusden 1999 art. 28)
Kerkelijke onderzoeken voor beroepbaarstelling en toelating tot het ambt van predikant
(De synode besluit) de tekst van de regelingen en handreikingen
BSO en TLO op de volgende punten te wijzigen of aan te
vullen:
a. Het BSO en TLO zullen in hun geheel plaatsvinden in besloten
zitting.
b. Zowel het BSO als het TLO vindt plaats onder leiding van
deputaten kerkelijke onderzoeken.
c. Er zal tijdens het aanvankelijke onderzoek geen mogelijkheid
van verlenging zijn. Als er duidelijke noodzaak aanwezig is kan
de classis besluiten tot een voortgezet gesprek op een latere
datum.
d. De preken zullen tijdig worden toegezonden aan de
afgevaardigden en de deputaten ad art 49 KO.
e. De ingeleverde preken mogen niet eerder door een docent en/of
mentor beoordeeld zijn.
f. Tijdens het BSO zal er een gesprek plaatsvinden van maximaal
een half uur naar aanleiding van de motivatiebrief en een gesprek
van maximaal een half uur betreffende de drie tevoren toegezonden
preken, waarbij ook de invulling van de eredienst betrokken kan
worden. Het 'leer’-gesprek over de Schrift en de belijdenis duurt
maximaal een uur;
2. deputaten Kerkrecht en kerkorde op te dragen een herziene
tekst te leveren voor opname in de Acta;
3. in een brief aan de classes mee te delen dat 1 november 2002
geldt als datum van ingang voor de herziene regelingen.
(ad besluit 1)
1. het karakter van zowel het BSO als het TLO is een toetsing,
die het meest tot zijn recht komt in de veilige sfeer van een
besloten vergadering;
2. de bepaling betreffende de leiding van het BSO en TLO neemt
onduidelijkheid hierover weg;
3. het opnemen van de mogelijkheid van verlenging lokt uit tot
marathon-zittingen, en voor het realiseren van het beoogde doel
is het niet nodig;
4. tevoren inzien van de preken draagt bij aan een evenwichtige
beoordeling;
5. preken moeten zelfstandig werk zijn van de kandidaat, waarvoor
niet anderen ook al qualitate qua verantwoordelijkheid hebben
genomen;
6. de voorgestelde tijden zijn enerzijds voldoende, en anderzijds
evenwichtig verdeeld met het oog op het doel van het BSO;
(ad besluit 2 en 3)
7. opname van de volledige herziene tekst in de Acta en bepalen
van datum van ingang bevordert rechtsgelijkheid en
rechtszekerheid.
(Zuidhorn 2002, art. 25)
Bepalingen voor toelating tot de dienst van het Woord van wie niet afstudeerden aan de eigen TU
(De synode besluit) de bepalingen voor de toelating tot de dienst van het Woord van wie niet aan de eigen theologische universiteit afstudeerden, zoals vastgesteld door de Generale Synode Rotterdam-Delfshaven 1964–1965, Acta art. 105c ad c (en zoals zakelijk gehandhaafd door de Generale Synode Berkel en Rodenrijs 1996, Acta art 31, besluit 3 lid 2 en door de Generale Synode Leusden, Acta art 28, aanhef besluit 3) vervallen te verklaren.
Grond:
genoemde bepalingen vragen om een examen inzake de kennis, het
inzicht en de vaardigheid, afgenomen door de hoogleraren van de
Theologische Universiteit in een classisvergadering.
Deze examinatie zal alleen plaatsvinden als de examinandus een
binnen- of buitenlands getuigschrift kan overleggen, waaruit
blijkt dat hij een zodanige ontwikkeling heeft verworven, als
geëist mag worden voor het afleggen van het kandidaats- of
doctoraalexamen in de theologie.
De gewijzigde structuur van de opleiding en examinatie aan de
eigen Theologische Universiteit vraagt om een gewijzigde vorm
voor het begeleiden van wie toelating tot het ambt van predikant
wenst, maar (nog) niet in het bezit is van een doctoraal diploma
met aantekening praktische vorming van de eigen Theologische
Universiteit.
Besluit 2:
dat als wettige beroepbaarstelling voor de Nederlandse kerken
slechts geldt een beroepbaarstelling door een Nederlandse
classis.
Besluit 3:
de volgende regeling vast te stellen:
Wanneer een broeder die wel een universitaire opleiding in de theologie in binnen- of buitenland heeft gehad, – hetzij afkomstig uit een zusterkerk, hetzij uit een andere kerkelijke gemeenschap –, maar niet in het bezit is van een doctoraal diploma met aantekening praktische vorming van de eigen Theologische Universiteit, toelating tot het ambt van predikant wenst, zullen de volgende regels gelden:
1. De aspirant verzoekt om een attest van de kerk(en) waartoe hij
de laatste twee jaar behoorde, waarin een geargumenteerde
beoordeling wordt gegeven omtrent de vraag of hij voldoet aan de
voorschriften die de Heilige Schrift bevat ten aanzien van de
leer en de levenswandel van hen die staan naar het ambt van
dienaar van het Woord.
2. De aspirant meldt zich ter inschrijving aan bij de
Theologische Universiteit met het attest van de kerkenraad en met
(kopieën van) zijn relevante diploma’s.
3. In (een) oriënterend(e) gesprek(ken) van de aspirant met de
docenten wordt bepaald of hij een aanvullend studieprogramma
dient te volgen om op een goede wijze als predikant in de kerken
in Nederland te kunnen dienen. Indien dit nodig is, stelt de
senaat dat studieprogramma vast. Indien niet nodig, ontvangt hij
een getuigschrift waarmee hij zich kan presenteren bij de classis
voor een beroepbaarstellend onderzoek.
4. Na voltooiing van dit studieprogramma ontvangt de aspirant het
doctoraal diploma van de Theologische Universiteit met de
aantekening praktische vorming.
5. De classis neemt het beroepbaarstellend onderzoek volgens de
geldende regels af.
(Zuidhorn 2002, art. 26)