Artikel 3
Noodzaak van wettige roeping
Niemand mag een van deze ambten vervullen zonder wettig geroepen te zijn.
Oefenaars
In alles wat op oefenaars betrekking heeft zal de classis beslissen.
(Dordrecht 1893, art. 163)
Bedoeling van deze bepaling inzake oefenaars
De synode spreekt nadrukkelijk uit:
1. dat de aanvraag tot onderzoek van een broeder om als oefenaar
toegelaten te worden steeds moet uitgaan van een bepaalde
kerk, die zulk een onderzoek vraagt te harer behoeve, en wel bij
de eigen classis, binnen welke die kerk ressorteert;
2. dat die classis aan zulk een broeder ook wel de bevoegdheid
kan geven, om in een andere kerk, die dit begeert, op te treden,
mits niet buiten haar eigen ressort;
3. dat, indien een kerk buiten die classis de dienst van zulk een
broeder mocht begeren, dan de classis van die kerk zal te
beoordelen hebben, of en op welke wijze zij de bedoelde broeder
opnieuw zal onderzoeken; doch dat hij in geen geval bevoegdheid
heeft in enige kerk op te treden, dan met consent van de classis,
binnen welke zulk een kerk ressorteert;
4. dat zulk een broeder altijd is te beschouwen als een
gemeentelid, aan wie het enkel is vergund, om als een broeder
onder de broeders een stichtelijk woord te spreken in de kerk of
kerken, in welke hem de bevoegdheid is gegeven op te treden.
(’s-Gravenhage 1914, art. 109; Arnhem 1930, art. 91)
Spreek-consent voor studenten
De synode spreekt uit:
1. dat studenten uit de aard der zaak niet de dienst van het
Woord kunnen of mogen uitoefenen;
2. dat proposities door hen eerst kunnen gehouden worden nadat
zij na het met goede uitslag afgelegd preparatoir examen daartoe
van de kerken het recht hebben ontvangen;
3. dat het desniettemin aan studenten na afgelegd
kandidaatsexamen en met toestemming van de hoogleraren
vergund zal zijn, om nu en dan onder opzicht en leiding van de
kerkenraad in de gemeente een stichtelijk woord te spreken;
4. dat hoogleraren en ook de kerken zullen worden verzocht om aan
deze bepaling stipt de hand te houden.
(Middelburg 1896, art. 134; vgl. Groningen 1899, art. 2, sub 6)
Terugkomende op hetgeen is bepaald door de generale synode van Groningen 1899, acta art. 52 onder 6, besluit de synode, dat aan studenten in de theologie, die nog geen preparatoir examen voor de classis deden, het optreden voor de gemeente niet meer zal worden toegestaan en de kerken met dit besluit opzettelijk in kennis te stellen en op naleving ervan bij haar aan te dringen.
(Amsterdam 1908, art. 60; Zwolle 1911, art. 24)
De synode spreekt uit:
a. dat zij handhaaft het besluit van de Generale Synode van
Amsterdam 1908, dat bevestigd is door de synode van Zwolle
1911;
b. dat zij ten zeerste afkeurt de handelwijze van de kerkeraden,
die zich niet aan dat besluit hebben gehouden, en de classes
opwekt, er op toe te zien, dat voortaan al de kerken in haar
ressort zich wachten voor deze miskenning van wat door al de
kerken, in generale synode vergaderd, is goedgevonden en
bepaald;
c. dat voortaan de kandidaat bij het preparatoir examen ook moet
overleggen een schriftelijke verklaring, dat door hem dit verbod
niet is overtreden, bij gebreke waarvan de classis zijn examen
voor minstens drie maanden opschorten zal.
(’s-Gravenhage 1914, art. 77)
De synode constateert:
dat het besluit van de Generale Synode Amsterdam 1908, Acta art.
60, gehandhaafd door de Generale Synode 's-Gravenhage 1914, Acta
art. 77, in de kerken rechtskracht heeft, te weten:
„....... dat aan studenten in de theologie, die nog geen
preparatoir examen voor de classis deden, het optreden voor de
gemeente niet meer zal worden toegestaan en de kerken met dit
besluit opzettelijk in kennis te stellen en op naleving ervan bij
haar aan te dringen".
Zij spreekt uit:
dat de lopende spreekconsenten geldigheid hebben tot de data die
zijn bepaald door de classes die deze consenten verleenden.
(Berkel en Rodenrijs 1996, art. 58-2)
Catechiseren door studenten
Als kerkeraden voor de catechese een student aanzoeken, dienen de
volgende regels in acht genomen te worden:
De aangezochte student zal overleggen:
1. een gunstig advies van de senaat van de Theologische
Universiteit;
2. een advies inzake leer en leven, afgegeven door de kerkenraad
van de kerk van welke hij lid is.
Gronden:
1. Van wie gevraagd wordt te catechiseren mag verwacht worden
zowel voldoende kennis van de gereformeerde leer als bekwaamheid
om te onderwijzen, welke beide voor een verantwoord catechiseren
noodzakelijk zijn. De senaat kan dit ten aanzien van studenten
beoordelen.
2. Omdat de kerkenraad ambtelijk verantwoordelijk is voor de
catechese, zal hij zich altijd ervan overtuigen, dat tegen de
catecheet geen bezwaar inzake leer of leven bestaat.
(Heemse 1984/5, art. 57)
Optreden van predikanten en kandidaten uit het buitenland
De synode overweegt dat van predikanten en kandidaten tot de
heilige dienst uit buitenlandse kerken, met welke de
gereformeerde kerken in Nederland kerkelijke gemeenschap oefenen,
geen mindere waarborgen dienen gevraagd te worden dan van onze
eigen predikanten en kandidaten. Zij besluit te bepalen:
1. predikanten en kandidaten tot de heilige dienst uit
buitenlandse kerken, die met de onze kerkelijke gemeenschap
oefenen, mogen niet in een van de gereformeerde kerken in
Nederland voorgaan, zonder daartoe uitdrukkelijke toestemming
gevraagd en verkregen te hebben, — en wel op deze wijze:
a. kerkeraden die predikanten wensen te laten optreden, die
slechts enkele weken in ons land vertoeven, hebben hierover
vooraf het advies in te winnen van deputaten voor de betrekkingen
met de buitenlandse kerken;
b. zij, die voor langere tijd hier verblijven, hebben zich te
wenden tot de classis, onder welke zij tijdelijk ressorteren, die
na ingesteld onderzoek hierover beslist;
2. het colloquium aangaande leer en wetenschap, waarvan gesproken
wordt in art. 165 van de acta van de synode te Dordrecht 1893
(zie de bepalingen bij art. 6 K.O.), zal worden gehouden door de
classis, bijgestaan door de deputaten naar art. 49 K.O. van de
particuliere synode, en zal inzonderheid gaan over de kennis van
de gereformeerde leer en kerkregering.
(Groningen 1927, art. 161)
De synode draagt aan deputaten voor de betrekkingen met de buitenlandse kerken op een onderzoek in te stellen naar de bevoegdheid en kerkelijke integriteit van tijdelijk hier te lande vertoevende predikanten uit buitenlandse kerken, die met onze kerken kerkelijke gemeenschap oefenen en, bij gunstige uitslag van dat onderzoek, daarvan mededeling te doen.
(Groningen 1927, art. 220)
Hulppredikerschap
Het hulppredikerschap, waaronder wordt verstaan de arbeid van een theologische kandidaat of student, die hij zonder wettig beroep verricht en welke uitsluitend behoort te geschieden door een dienaar van het Woord, dient, temeer omdat het niet in onze kerkorde gevonden wordt, te verdwijnen.
(Enschede 1945, art. 38)
Preekbevoegdheid van AIO’s aan de Theologische Universiteit
(De synode besluit) aan bovengenoemde AIO’s, voorzover zij de
intentie hebben om zich na hun AIO-tijd binnen de gereformeerde
kerken beroepbaar te laten stellen, op hun verzoek
preekbevoegdheid te verlenen. Deze bevoegdheid houdt voor de
periode totdat de volgende generale synode over deze zaak een
nieuw besluit neemt, het volgende in: De AIO’s mogen, naar
evenredigheid over de drie jaren te verdelen, ongeveer veertig
zondagen in erediensten voorgaan. Dit voorgaan dient beperkt te
blijven tot de kerken van de classis waarin zij woonachtig zijn.
Voor de uitoefening van deze bevoegdheid geldt de hiernavolgende
regeling:
1. de AIO kan preekbevoegdheid aanvragen bij de classis waaronder
de kerk ressorteert waarvan hij belijdend lid is. Hij zal aan
deze classis overleggen: een kopie van het doctoraal diploma van
de Theologische Universiteit met de vereiste aantekening
Praktische Vorming, een kopie van zijn bewijs van aanstelling als
AIO, een positief getuigenis van zijn kerkenraad inzake zijn leer
en leven, en een positieve aanbeveling van de docent homiletiek
aan de Theologische Universiteit;
2. deze classis moet, na onderzoek, kunnen uitspreken overtuigd
te zijn van de Schriftgetrouwheid en de confessionele
betrouwbaarheid van de AIO. Dit onderzoek zal plaats vinden in
een gesprek, te houden naar aanleiding van een door de AIO
gehouden preekvoorstel. Hij zal dit preekvoorstel minimaal twee
weken voor het onderzoek bij de classis inleveren. De duur van
het gesprek wordt bepaald op drie kwartier, eventueel met een
kwartier te verlengen. Het toezicht op en de verantwoordelijkheid
voor de uitoefening van de preekbevoegdheid door de AIO ligt bij
de classis die onderzocht;
3. de AIO zal bij de aanvang van de uitoefening van zijn
preekbevoegdheid voor de genoemde classis een schriftelijke
verklaring ondertekenen, waarin hij belooft zich in zijn
preekarbeid te zullen houden aan de Heilige Schrift, de
gereformeerde belijdenis en kerkorde;
4. de classis zal besluiten over eventuele opschorting of
beëindiging van de preekbevoegdheid. Wanneer er in de uitoefening
van zijn preekbevoegdheid bij de AIO sprake is van een
censurabele zonde naar artikel 76 of 80 KO, dan zal daarvan
mededeling gedaan worden aan de kerkenraad van de gemeente
waarvan de AIO belijdend lid is en aan de docent homiletiek aan
de Theologische Universiteit;
5. de classis zal één van haar predikanten benoemen tot
begeleider van de AIO in de uitoefening van zijn
preekbevoegdheid. Jaarlijks zal door deze begeleider de
preekarbeid met de AIO geëvalueerd worden. Van deze evaluatie zal
schriftelijk verslag gedaan worden aan de genoemde classis.
(Leusden 1999, art.78-1)
Revisieverzoeken zegen(groet)
Revisie gevraagd van het besluit van de GS Leusden 1999, artikel
48.
Besluit 1:
aan de verzoeken niet te voldoen.
Gronden:
1. toe te stemmen valt dat grond 1 onder genoemd besluit twee
oordelen geeft. Maar bij het noemen van de tegenargumenten wordt
geen nieuw aspect naar voren gebracht dat al niet eerder gewogen
is;
2. de mening dat alleen ouderlingen de zegen mogen opleggen, is
al weerlegd door de Generale Synode Ommen 1993, Acta artikel 40,
in de gronden onder besluit 2;
3. briefschrijvers geven er geen blijk van zich te hebben
geconfronteerd met de uitspraak van de Generale Synode Berkel en
Rodenrijs 1996, Acta artikel 51 besluit 3, ‘aan de verzoeken tot
het instellen van een studiedeputaatschap met een brede of
beperkte opdracht niet te voldoen’, noch met de gronden die tot
die uitspraak leidden, o.a. grond 3: ‘de in het verleden gedane
uitgebreide studie geeft geen reden tot de gedachte dat nieuwe
argumenten gevonden zullen worden’;
4. de Generale Synode Leusden 1999 (Acta art. 48) handelde
conform art. 33 KO. Er werden bij haar in revisieverzoeken met
betrekking tot het besluit van de Generale Synode Berkel en
Rodenrijs 1996 enkele nieuwe aspecten en overwegingen ingebracht.
Op basis van een inhoudelijke weging daarvan legde de synode in
grond 2 bij haar besluit nadrukkelijker de toekenning van
bevoegdheid tot het voorgaan in de eredienst aan de in 1996 al
gekozen beleidslijn ten grondslag;5. ten onrechte wordt gesteld
dat de zaak niet op kerkelijke wijze conform art. 30 KO is
behandeld, aangezien in de toelichting en de daarop volgende
discussie, weergegeven in de Acta, blijkt dat de revisieverzoeken
zijn gewogen en weerlegd.
Besluit 2:
bezwaarde kerken en kerkleden op te roepen de discussie over het
opleggen van de zegen te laten rusten.
Gronden:
1. uit de discussie gedurende twintig jaar is gebleken dat
inhoudelijke argumenten vanuit de bijbelse, confessionele en
theologische gegevens niet konden leiden tot overtuigende
besluiten. Reden waarom de Generale Synode Berkel en Rodenijs
1996 en de Generale Synode Leusden 1999 zich concentreerden op
praktische overwegingen waarover uiteindelijk overeenstemming kon
worden gevonden. De kerken zijn er niet mee gediend de oude
discussies van voor de synodes van 1996 en 1999 opnieuw op te
rakelen;
2. met het besluit van de Generale Synode Leusden 1999 zijn de
‘buitenlijnen’ voor de kerkelijke praktijk aangegeven, maar het
laat voldoende ruimte voor een modus vivendi bij gewetensbezwaar.
Toelichting:
Wanneer een kerkenraad het voor eigen gemeente niet verantwoord
vindt een voorganger de zegen ongewijzigd te laten uitspreken,
blijft er altijd de mogelijkheid om alleen predikanten c.q.
ouderlingen c.q. ambtsdragers een kerkdienst te laten leiden. Ook
kan men in goed overleg met de desbetreffende broeders
overeenkomen dat zij de zegen in gewijzigde vorm uitspreken. Het
synodebesluit betekent eveneens niet dat een broeder die (als
ambtsdrager of als niet-ambtsdrager) zelf bezwaar heeft de zegen
ongewijzigd uit te spreken, door een kerkenraad niet meer zou
mogen worden aangewezen om voor te gaan.
(Zuidhorn 2002, art. 47)
Preekbevoegdheid niet-beroepbare theologen
verzoek van de kerk te Amsterdam-Centrum d.d. 13 maart 2002. De
raad is van mening dat de materie van preekbevoegdheid voor
niet-predikanten ook breder dan alleen met betrekking tot aio’s
aan de orde zou moeten komen. Hij noemt daarvoor drie
redenen:
a. ook predikanten die zijn losgemaakt – hoewel niet verbonden
aan een concrete gemeente – gaan voor in erediensten. Enerzijds
lijkt dit in strijd met art. 4 KO, omdat zij immers niet (meer)
verbonden zijn aan een concrete gemeente. Anderzijds is het
logisch dat zij blijven voorgaan, omdat zij met hun gaven en
vaardigheden de gemeente van Christus verantwoord kunnen dienen
in hun preekwerk;
b. dit roept de vraag op of ook van afgestudeerden aan de
Theologische Universiteit met aantekening praktische vorming die
(nog) niet voornemens zijn predikant te worden de gaven – onder
hetzelfde toezicht als de aio’s – wellicht ingezet zouden kunnen
worden als voorganger in een eredienst;
c. dit geld evenzeer voor die studenten aan de Theologische
Universiteit die al wel hun aantekening praktische vorming hebben
gehaald, en dus de grote stage al achter de rug hebben, maar het
wetenschappelijk deel van hun studie nog niet hebben afgerond.
Zij hebben al een periode gepreekt, maar mogen tijdens het
vervolg van hun studie niet meer in kerkdiensten voorgaan.
Besluit:
niet te voldoen aan de verzoeken van Zwolle-Centrum en
Amsterdam-Centrum.
Grond:
de situatie van afgestudeerde maar (nog) niet beroepbare
theologen is een punt dat naar artikel 30 KO in de weg van
voorbereiding door de mindere vergadering op de agenda van de
meerdere vergadering dient te worden geplaatst.
(Zuidhorn 2002, art. 46)
Preekbevoegdheid Aio’s
(De synode besluit) voor hen die als Assistent in Opleiding (Aio) aan de Theologische Universiteit van de kerken verbonden zijn de mogelijkheid te openen tot het verkrijgen van een preekbevoegdheid in de Gereformeerde Kerken in Nederland.
Grond:
het is van belang dat zij die als Aio’s in dienst van de
universiteit van de kerken na hun doctoraal examen zich een
aantal jaren bezighouden met theologisch onderzoek, hun
preekbekwaamheid op peil houden, hun eigen kerkelijke
betrokkenheid vergroten en hun onderzoek door concrete toepassing
van Gods Woord stimuleren.
(De synode besluit) de ‘Regeling voor preekbevoegdheid Aio’s’ – rekening houdend met de analogie die er is met met name het beroepbaarstellend onderzoek (BSO, zie Acta GS Zuidhorn, art. . . .) – als volgt vast te stellen:
1. De Aio kan preekbevoegdheid aanvragen bij de classis waaronder
de kerk ressorteert waarvan hij belijdend lid is. Hij zal aan
deze classis overleggen:
a. (een kopie van) het doctoraal diploma van de Theologische
Universiteit met de vereiste Aantekening Praktische Vorming, een
kopie van zijn bewijs van aanstelling als Aio, en een positief
getuigenis van zijn kerkenraad inzake zijn leer en leven;
b. een motivatiebrief waarin de kandidaat schrijft over
— de betekenis van het geloof in God voor zijn persoonlijk
leven,
— zijn motivatie om preekbevoegdheid aan te vragen;
c. de tekst van een drietal preekvoorstellen die niet eerder
beoordeeld zijn door een docent en/of mentor, over door de
kandidaat zelf gekozen teksten (één uit het Oude Testament, één
uit het Nieuwe Testament, en één over een Catechismuszondag),
voorzien van uitgewerkte orden van dienst.
2. Tijdens het onderzoek in besloten zitting leest de Aio eerst
zijn motivatiebrief en daarna een door hem gekozen preekvoorstel.
Vervolgens voert de classis met de Aio een gesprek van maximaal
drie kwartier over zijn motivatiebrief en preekvoorstel waarbij
eventueel ook de andere preekvoorstellen kunnen betrokken
worden.
Tot slot voert de classis met de Aio een gesprek van maximaal één
uur over de leer van de Heilige Schrift en de betekenis en inhoud
van de belijdenis. Het doel van het gesprek is dat duidelijk
wordt hoe de houding van de Aio is ten opzichte van Schrift en
belijdenis: hoe is zijn visie op en hantering van Schrift en
belijdenis, is er liefdevolle betrokkenheid op beide, is er
hartelijke inzet om het evangelie over te brengen?
Uit het onderzoek in besloten zitting moet blijken dat de Aio
Schriftgetrouw en confessioneel betrouwbaar is, en zelf gegrepen
is door het evangelie. Daartoe beoordeelt de classis het geheel
in afwezigheid van de Aio.
3. De Aio zal, voorafgaand aan de verlening van de
preekbevoegdheid door de genoemde classis, een schriftelijke
verklaring ondertekenen, waarin hij belooft zich in zijn
preekarbeid te zullen houden aan de Heilige Schrift, de
gereformeerde belijdenis en kerkorde.
4. Het toezicht op en de verantwoordelijkheid voor de uitoefening
van de preekbevoegdheid door de Aio ligt bij de classis die
onderzocht; deze classis zal besluiten over eventuele opschorting
of beëindiging van de preekbevoegdheid. Wanneer er in de
uitoefening van zijn preekbevoegdheid bij de Aio sprake is van
een censurabele zonde, zal de kerkenraad die dat constateert
daarvan mededeling doen aan de kerkenraad van de gemeente waarvan
de Aio belijdend lid is; laatstgenoemde kerkenraad zal beoordelen
of de zaak dient te worden voorgelegd aan de classis die bevoegd
is om de preekbevoegdheid op te schorten of te beëindigen.
5. Bij verhuizing van de Aio naar een van de kerken in een andere
classis dan die de preekbevoegdheid heeft verleend, zal de
voornoemde classis de bevoegdheid tot opschorten of beëindigen
overdragen aan de classis waaronder deze broeder na verhuizing
ressorteert.
6. De toezicht houdende classis zal één van haar predikanten
benoemen tot begeleider van de Aio in de uitoefening van zijn
preekbevoegdheid. Jaarlijks zal deze begeleider de preekarbeid
met de Aio evalueren. Van deze evaluatie zal schriftelijk verslag
gedaan worden aan de toezicht houdende classis.
(Zuidhorn 2002, art. 45)
Positie kerkelijk werker
Besluit 1:
uit te spreken dat er in de gemeente van Christus naast de
ambtsdragers een wettige plaats is voor kerkelijk werkers.
Gronden:
1. de Schrift leert dat de geestelijke opbouw van de gemeente de
verantwoordelijkheid is van de gehele gemeente;
2. Christus schenkt zijn gemeente door zijn Geest gaven, ook in
de vorm van mensen die inzetbaar zijn voor de geestelijke opbouw
van de gemeente en hun begaafdheid daarvoor hebben ontwikkeld en
geprofessionaliseerd;
3. in de gereformeerde kerken zijn door de eeuwen heen mensen
aangesteld in een gesalarieerde functie op de taakvelden van de
ambtsdragers.
Besluit 2:
de kerkenraden aan te sporen zich, alvorens een kerkelijk werker
te benoemen, te bezinnen op de optimalisering van het
functioneren van gemeenteleden en ambtsdragers met het oog op de
kernfuncties van de gemeente.
Gronden:
1. de beslissing om in een gemeente een kerkelijk werker aan te
stellen dient te staan in een breder kader van toedeling van
taken en verantwoordelijkheden in de gemeente;
2. deputaten hebben voldoende aangetoond dat de aanstelling van
een kerkelijk werker zonder bredere inkadering niet bevorderlijk
is voor het goed functioneren van de gemeente en/of de
ambtsdragers.
Besluit 3:
ten aanzien van de indienstneming van kerkelijk werkers de
volgende regels vast te stellen:
1. een kerkelijk werker zal worden aangetrokken via een
zorgvuldige procedure, waarbij een kerkenraad zich goed bezint op
de taakstelling en de vereiste kwaliteiten daarvoor;
2. de kerkenraad dient zich te overtuigen van de geschiktheid van
de te benoemen kandidaat. Het verdient aanbeveling dat deze in
het bezit is van een diploma van een relevante HBO-opleiding;
3. de kerkenraad dient zich te overtuigen van de confessionele
betrouwbaarheid van de te benoemen kandidaat. Van deze wordt
gevraagd instemming te betuigen met de leer van de Schrift, zoals
die wordt beleden in de drie formuleren van eenheid.
Daarvoor kan de volgende formulering worden gebruikt:
“Ondergetekende, ……………., verklaart hierbij voor het aangezicht
van de Here oprecht en met een goed geweten, er hartelijk van
overtuigd te zijn, dat de leer van de drie formulieren van
eenheid — de Nederlandse Geloofsbelijdenis, de Heidelbergse
Catechismus en de Dordtse Leerregels — in alle delen geheel met
Gods Woord overeenstemt.
Hij/zij belooft daarom deze leer met toewijding te onderwijzen en
trouw te verdedigen, zonder openlijk of anderszins, al of niet
rechtstreeks, iets te leren of publiceren wat daarmee in strijd
is.
Deze ondertekening vond plaats op ……… bij de indiensttreding als
kerkelijk werker in de Gereformeerde Kerk te ……..”
4. de kerkenraad dient zorg te dragen voor een goede introductie
van de kerkelijk werker in de gemeente;
5. bij de aanstelling van de kerkelijk werker wordt een
arbeidsovereenkomst opgemaakt. Het verdient aanbeveling om
daarvoor gebruik te maken van de modelovereenkomst van het
GMV;
6. voor de afbakening van taken en bevoegdheden ontvangt de
kerkelijk werker een instructie, als aanhangsel bij de
arbeidsovereenkomst. In deze instructie wordt aandacht besteed
aan minimaal de volgende aandachtspunten:
a. functieomschrijving;
b. functie-inhoud;
c. toezicht door de kerkenraad op de arbeid van de kerkelijk
werker;
d. verantwoording en rapportage door de kerkelijk werker van zijn
arbeid aan de kerkenraad;
e. samenwerking met de ambtsdragers, in en buiten de
vergaderingen;
f. geheimhoudingsplicht;
g. handelwijze van de kerkelijk werker met betrekking tot
censuurgevoelige informatie;
h. werktijden;
i. (indien van toepassing:) gastlidmaatschapsregeling;
j. nascholing en deskundigheidsbevordering.
Gronden:
1. een zorgvuldige procedure voorkomt onderhandse benoemingen en
bevordert dat het werk gedaan zal worden door een geschikte
persoon;
2. omdat een diploma (nog) niet wordt vereist, zijn kennis en
vaardigheden van een kandidaat niet in alle gevallen reeds
getoetst en voldoende bevonden. Dan dient de kerkenraad op andere
wijze inhoud te geven aan zijn verantwoordelijkheid, om een
geschikte persoon te benoemen.
3. kerkelijk werkers behoren evenals ambtsdragers betrouwbare
mensen te zijn voor wat betreft hun binding aan de leer van de
Schrift. Voor ambtsdragers is deze binding kerkrechtelijk
vastgelegd in de KO (art. 53 en 54). Naar analogie daarvan
voorziet deze bepaling in dezelfde binding;
4. kerkelijk werkers hebben voor hun arbeid een vertrouwensbasis
en een geaccepteerde en wettige plaats in de gemeente nodig. De
manier waarop de kerkelijk werker bij de gemeente wordt
geïntroduceerd kan aan de wijsheid van de plaatselijke kerk
worden overgelaten;
5. omdat er bij de indienstneming van een kerkelijk werker een
arbeidsrechtelijke relatie ontstaat tussen die kerkelijk werker
en de kerkenraad, is het nodig om goede afspraken te maken over
de wederzijdse rechten en plichten. De modelovereenkomst van het
GMV voorziet hierin. Wanneer in alle voorkomende gevallen
dezelfde modelovereenkomst wordt gebruikt, wordt rechtsgelijkheid
bevorderd;
6. een instructie kan voorzien in nadere afspraken over de te
verrichten arbeid en aanverwante zaken, die niet in de
arbeidsovereenkomst zijn opgenomen. Deze afspraken zijn nodig om
de arbeid van de kerkelijk werker kerkrechtelijk te beschermen en
om conflicten te voorkomen. De concrete invulling van de
afspraken kan in de plaatselijke situatie worden bepaald.
Besluit 4:
deputaten kerkrecht en kerkorde opdracht te geven om te
onderzoeken:
a. of en zo ja welke nadere regelingen nodig zijn rond de
toelating als professioneel kerkelijk werker binnen de
kerken;
b. of en zo ja welke maatregelen getroffen moeten worden voor
contact met opleidingen voor kerkelijk werk.
Gronden:
1. inzake de toelating van professionele kerkelijk werkers:
a. deskundigheid en confessionele betrouwbaarheid zijn wezenlijk
voor professionele kerkelijke werkers;
b. er is op dit moment geen kerkelijke opleiding van kerkelijk
werkers noch een kerkelijk keurmerk van professionele kerkelijk
werkers;
c. er dienen zich verschillende mogelijkheden van kerkelijke
toetsing aan, die om inventarisatie en evaluatie vragen, zoals:
oordeel van de kerkenraad, gesprek op de classis (vgl. het
vroegere classicale zendingsexamen), vereiste registratie in een
kerkelijk ‘beroepsregister’ (vgl. PKN);
2. inzake contact met opleidingen voor kerkelijk werk:
a. noch de Gereformeerde Hogeschool in Zwolle noch de
Christelijke Hogeschool in Ede zijn kerkelijke opleidingen; de
eventuele relatie met hen dient daarom zorgvuldig omschreven te
worden;
b. omdat het fenomeen ‘kerkelijk werker’ in onze kerken in
opkomst is, is het van belang goed geïnformeerd te zijn over hun
opleiding en ook eventueel gezamenlijk beleid of gezamenlijke
vragen en belangen van de kerken naar die opleidingen te kunnen
communiceren.
(Amersfoort 2005, art. 36)
Verlenging preekbevoegdheid AIO’s
Besluit 1:
op dit punt nu geen concrete uitspraak te doen en de mededeling
dat een Aio verlenging van preekbevoegdheid voor de periode van
een jaar heeft gekregen voor kennisgeving aan te nemen.
Gronden:
1. de generale synode beschouwt dit als een detailuitwerking van
de regeling voor preekbevoegdheid Aio’s;
2. de zaak is niet in de weg van art. 30 KO op tafel van de
synode gekomen.
Besluit 2:
aan deputaten kerkrecht en kerkorde de opdracht te geven om
vragen rond preekbevoegdheid in kaart te brengen en mogelijke
antwoorden daarop cq. regelingen daarvoor te formuleren en
daarover aan de volgende generale synode te rapporteren.
Gronden:
1. de vraag van de classis Kampen is een volgende in een serie
vragen die de Generale Synoden van Leusden 1999, Acta art. 78, en
van Zuidhorn 2002-2003, Acta art. 46 en 47, bereikten over de
preekbevoegdheid waardoor er steeds met betrekking tot een
bepaalde categorie al dan niet uitspraken werden gedaan. Het is
ongewenst dat een generale synode steeds weer over de
preekbevoegdheid of details daarvan uitspraken moet doen;
2. bij een voorgenomen wijziging van de kerkorde en na de
besluiten over de kerkelijk werkers zijn nieuwe vragen rond de
preekbevoegdheid te verwachten;
3. de vraag om nadere regeling van preekbevoegdheid is niet in de
weg van art. 30 KO op tafel gekomen, maar het punt kan worden
meegenomen in de algehele herziening van de kerkorde, waartoe
reeds besloten is en de kerken zullen zich over een nieuw voor te
stellen regeling nog kunnen uitspreken.
(Amersfoort 2005, art. 45)