(bij art. 19 K.O.)
Begripsomschrijving
Artikel 1
In deze regeling worden verstaan onder
„theologische universiteit”: de Theologische
Universiteit van de gereformeerde kerken in Nederland, thans
gevestigd in Kampen, Broederweg 15;
„deputaten”: de generale deputaten naar artikel 19 van
de kerkorde, benoemd door de generale synode van de gereformeerde
kerken in Nederland;
„contactdeputaten”: de deputaten uit het ressort waar de
ouders van een student wonen op 1 maart van het jaar waarin hij
voor het eerst financiële steun aanvraagt; ten aanzien van een
student die geen ouders meer heeft of die bij de aanvang van de
studie 28 jaar of ouder is, worden hieronder echter verstaan de
deputaten uit het ressort waar hij woont;
„student”: hij die als student aan de Theologische
Universiteit staat ingeschreven dan wel als cursist de
vooropleiding aan deze universiteit volgt;
„studiejaar”: de periode van 1 september van het jaar
t/m 31 augustus van het daarop volgende jaar;
„gezinstoeslag”: de wettelijke toeslag voor de student
die gehuwd is of gehuwd is geweest;
„boekentoelage”: het bedrag dat gedurende de in deze
regeling bedoelde periode wordt toegekend aan een student die het
propaedeutisch examen met goed gevolg heeft afgelegd, als
aanvulling op het in de wettelijke basisbeurs begrepen
boekengeld, en dat bestemd is voor de opbouw van een
basisbibliotheek.
Financiële steun in de vorm van voorschotten
Artikel 2
Deputaten kunnen financiële steun verlenen aan studenten die
staan ingeschreven aan de Theologische Universiteit en die het
voornemen hebben predikant te worden van een gereformeerde kerk
in Nederland of van een buitenlandse zusterkerk als bedoeld in
artikel 5 lid 2.
Artikel 3
1. Deputaten verlenen de financiële steun per kalenderjaar of
gedeelte daarvan in de vorm van renteloze voorschotten die in
maandelijkse termijnen aan de student worden uitbetaald. Het in
de steun begrepen bedrag voor collegegeld wordt in zijn geheel
bij de eerste termijn betaalbaar gesteld.
2. Geen financiële steun zal worden verleend aan de student die
over het desbetreffende jaar in het kader van de Wet op de
studiefinanciering gebruik maakt van een vorm van financiering
waardoor hij in een ongewenste schuldverhouding ten opzichting
van derden komt te staan.
Overeenkomstige toepassing wettelijke regeling
Artikel 4
1. Richtlijn voor de berekening van de voorschotten is de
rijksregeling vervat in de Wet op de studiefinanciering en haar
uitvoeringsvoorschriften die naar analogie worden toegepast.
2. a. Bij de berekening van de aanvullende financiering
overeenkomstig die wet nemen deputaten in aanmerking de
wettelijke regels betreffende de ouderlijke bijdrage en de
financiële draagkracht van de student en van zijn eventuele
echtgenote.
b. Indien de ouderlijke bijdrage in het kader van de Wet op de
studiefinanciering in haar geheel wordt toegerekend aan een of
meer andere studerenden uit het ouderlijk gezin zullen deputaten
bij het bepalen van de voorschotten ten behoeve van de bij hen
aanvragende student(en) de ouderlijke bijdrage buiten beschouwing
laten.
3. Deputaten stellen jaarlijks als aanvulling op het in de
wettelijke basisbeurs begrepen boekengeld tijdig het normbedrag
van de totale boekentoelage vast ten aanzien van de daarvoor in
aanmerking komende studenten.
4. Indien de overeenkomstige toepassing van de rijksregeling
vervat in de Wet op de studiefinanciering volgens hen tot
onaanvaardbare consequenties leidt handelen zij zoveel mogelijk
naar de geest van deze regeling voor de studiefinanciering van
theologische studenten.
Categorieën studenten
Artikel 5
1. Voor de toekenning van voorschotten kan in aanmerking
komen:
A. de student die ingevolge de Wet op de studiefinanciering
aanspraak kan maken op de basisbeurs voor wetenschappelijk
ouderwijs en eventueel op gezinstoeslag en die tevens
aanspraak zou kunnen maken op aanvullende financiering krachtens
die wet.
Aan hem kunnen voorschotten worden verleend ter grootte van het
deel van de aanvullende financiering dat tot een schuldverhouding
als bedoeld in art. 3 lid 2 zou leiden, vermeerderd met een
boekentoelage gedurende de in deze regeling bepaalde periode,
behoudens het bepaalde in art. 8;
B. de student die tijdens zijn studie aan de Theologische
Universiteit gedurende de maximale wettelijke periode een
basisbeurs en eventuele gezinstoeslag als bedoeld onder A heeft
genoten, maar die volgens deze regeling nog aanspraak op
financiële steun kan maken. Aan hem kunnen voorschotten worden
verleend ter grootte van de wettelijke basisbeurs en de eventuele
gezinstoeslag vermeerderd met de wettelijke aanvullende
financiering, eventueel nog vermeerderd met de boekentoelage
gedurende de in deze regeling bedoelde periode.
Voorschotten betreffende de gezinstoeslag worden slechts
toegekend indien de student gehuwd is of geweest is en hij de
semi-doctorale drempel heeft gepasseerd, c.q. het vijfde
studiejaar is ingegaan en de leeftijd van 24 jaar heeft
bereikt.
Deputaten kunnen ten aanzien van zo'n student bij zijn verzoek om
financiële steunverlening bepalen dat de hem verleende
voorschotten geheel of ten dele behoren te worden terugbetaald
overeenkomstig het bepaalde in artikel 15;
C. de student die bij de aanvang van het studiejaar
anders dan door veronachtzaming van de wettelijke voorschriften
geen aanspraak kan maken op studiefinanciering krachtens de
Wet op de studiefinanciering en die volgens deputaten op
bijzondere gronden wel aanspraak heeft op financiële steun.
Aan hem kunnen voorschotten worden verleend als bedoeld onder B,
behoudens het bepaalde in artikel 8.
Deputaten kunnen ten aanzien van zo'n student bij zijn eerste
verzoek om financiële steunverlening bepalen dat de hem verleende
voorschotten geheel of ten dele behoren te worden terugbetaald
overeenkomstig het bepaalde in artikel 15;
D. de student uit de categorie A of C, doch die is
ingeschreven aan de vooropleiding. Ten aanzien van een
student aan de vooropleiding is van toepassing het bepaalde in
artikel 8.
2. Ten behoeve van een student die afkomstig is uit een
buitenlandse kerk waarmee de Gereformeerde Kerken in Nederland
kerkelijke gemeenschap oefenen naar artikel 47 van de kerkorde,
kan eveneens steun overeenkomstig deze regeling worden toegekend,
indien ten aanzien van de medefinanciering van de studiekosten
namens of ten behoeve van zo'n kerk met deputaten een
overeenkomst is gesloten.
De steunverlening aan zo’n student kan plaats vinden zolang hij
het voornemen heeft onmiddellijk na het voltooien van zijn studie
predikant te worden bij een Gereformeerde Kerk in Nederland of
bij een buitenlandse kerk als bedoeld in de vorige volzin.
Tijdsduur van de voorschotten
Artikel 6
1. Renteloze voorschotten worden, behoudens het bepaalde in lid
2, in lid 6 en in artikel 8, toegekend gedurende ten hoogste
zeven achtereenvolgende studiejaren, gerekend van het begin van
het propaedeutisch jaar. Aan een student die ten behoeve van zijn
studie aan de Theologische Universiteit aanvullende financiering
op grond van de Wet op de studiefinanciering heeft genoten kunnen
alsnog voorschotten worden verleend mits hij schriftelijk
verklaart van de wettelijke aanvullende financiering af te zien
van het deel van de aanvullende financiering dat tot een
schuldverhouding als bedoeld in art. 3 lid 2 zou leiden. De
voorschotten worden dan verleend gedurende de in de eerste volzin
bedoelde periode verminderd met de studietijdvakken waarover hij
bovenbedoelde aanvullende financiering heeft ontvangen.
2. Indien de betrokken contactdeputaten, nadat zij schriftelijk
informatie bij de senaat van de Theologische Universiteit hebben
ingewonnen, menen dat de steunverlening aan een ingeschreven
student na het verstrijken van de in lid 1 bedoelde periode moet
worden voortgezet, brengen zij die informatie en hun advies
tijdig schriftelijk en geargumenteerd ter kennis van de deputaten
die daaromtrent zo spoedig mogelijk beslissen.
Indien zij tot voortzetting van de steun besluiten, zal deze
bestaan uit een renteloze lening die geheel moet worden
terugbetaald overeenkomstig het bepaalde in artikel 15.
3. Renteloze voorschotten ten behoeve van een gehuwde student
betreffende de gezinstoeslag worden binnen de in de vorige leden
bedoelde periode toegekend gedurende een tijdvak van ten hoogste
drie achtereenvolgende studiejaren.
4. Aan een student die na zijn doctoraal examen de studie aan de
Theologische Universiteit voortzet kunnen deputaten gedurende
twee jaren "voortgezette studie financiële, steun verlenen. De
betrokken contactdeputaten zullen daartoe schriftelijk informeren
bij de senaat van de Theologische Universiteit. Zij brengen die
informatie en hun advies tijdig schriftelijk ter kennis van
deputaten die zo spoedig mogelijk over voortzetting van de
steunverlening beslissen. In bijzondere gevallen kunnen deputaten
de termijn van twee jaren verlengen.
Deputaten zijn bevoegd aan de steunverlening gedurende de
voortgezette studie voorwaarden te verbinden welke o.m. kunnen
inhouden dat de dan verleende voorschotten geheel of ten dele
moeten worden terugbetaald overeenkomstig het bepaalde in artikel
15.
5. Renteloze voorschotten voor de boekentoelage worden toegekend
aanvangende in het tweede theologische studiejaar, doch niet
eerder dan dat het propaedeutisch examen met goed gevolg is
afgelegd, gedurende de daarop volgende studiejaren.
6. Wanneer een voorschot gewijzigd moet worden of een
studieperiode niet het gehele studiejaar omvat, wordt aan elke
maand een twaalfde deel van het jaarbedrag toegerekend.
7. De voorschotten worden verleend tot uiterlijk het tijdstip
waarop de student nadat hij afgestudeerd is en nadat hij de
kerkelijke examens heeft afgelegd, voor rekening van een kerk
komt. Hierbij wordt een termijn van drie weken in acht genomen
met een uitloop naar maximaal zes weken. Daarbij geldt de
voorwaarde dat de student binnen drie weken nadat hij is
afgestudeerd bij de betrokken classis schriftelijk zijn
preparatoir examen heeft aangevraagd; van zijn aanvrage behoort
hij terstond een afschrift te zenden aan de betrokken
contactdeputaten. Indien hij binnen dertien weken na de datum van
het met goed gevolg afgelegde preparatoir examen geen beroep van
een kerk heeft ontvangen of geen enkel op hem uitgebracht beroep
heeft aanvaard, wordt in het algemeen de steunverlening beëindigd
op het tijdstip dat deze periode is verstreken.
8. De steunverlening aan een student wordt beëindigd als
deputaten menen dat zijn studie, mede gezien de informatie van de
senaat van de Theologische Universiteit, onvoldoende vorderingen
vertoont. Eveneens als deputaten constateren dat hij bij
herhaling tekort schiet in het verstrekken van de door de
contactdeputaten aan hem gevraagde informatie. Zij kunnen dan
eventueel de steunverlening tijdelijk staken.
Voorlopige voorschotten
Artikel 7
Aan een steunvragende student aan wie nog geen dan wel voorlopig
een wettelijke basisbeurs is toegekend, kunnen deputaten
voorlopige voorschotten verlenen.
Zodra in laatste instantie op het verzoek om de wettelijke
basisbeurs is beschikt, stellen deputaten ten aanzien van zo'n
student definitief vast op welke voorschotten hij op grond van
deze regeling aanspraak kan maken. Deputaten zijn bevoegd na
overleg van de contactdeputaten moet de student verrekening toe
te passen van de voorlopige met de definitieve voorschotten.
Vooropleiding
Artikel 8
1. De duur van de vooropleiding wordt niet in aanmerking genomen
bij het vaststellen van de in artikel 6 bedoelde perioden voor
een student die tot de propaedeutische studie is toegelaten.
2. Deputaten kunnen aan studenten aan de vooropleiding een
boekenvergoeding toekennen voor studieboeken die specifiek nodig
zijn voor die opleiding. Zo’n boekenvergoeding wordt niet in
aanmerking genomen bij de toekenning van de in artikel 4 lid 3
bedoelde boekentoelage.
3. De periode gedurende welke de steun aan een student aan de
vooropleiding kan worden verleend kan, gerekend van het tijdstip
van inschrijving (voor de vooropleiding) aan de Theologische
Universiteit ten hoogste dertien maanden bedragen. Van deze
bepaling kan slechts worden afgeweken als aan deputaten wordt
aangetoond dat de studie door ziekte of andere voor deputaten
aanvaardbare bijzondere omstandigheden is vertraagd.
Verzoeken om financiële steun
Artikel 9
1. Hij die financiële steun verlangt behoort daartoe een verzoek
in te dienen bij de contactdeputaten vóór 15 maart van het jaar
waarin het studiejaar aanvangt.
Daartoe behoort gebruik te worden gemaakt van een door deputaten
vastgesteld aanvraagformulier.
2. Aan studenten aan wie in een lopend studiejaar reeds
voorschotten zijn verstrekt en die nog staan ingeschreven aan de
Theologische Universiteit wordt ongevraagd een aanvraagformulier
als bovenbedoeld toegezonden.
Overeenkomst
Artikel 10
1. Indien aan een student renteloze voorschotten worden
toegekend, behoort hij een overeenkomst met deputaten aan te gaan
volgens het bij deze regeling vastgestelde model 1. Daarbij
verklaart hij de ontvangen bedragen schuldig te zijn aan de
kerken en die tijdig af te lossen behoudens kwijtschelding, een
en ander overeenkomstig de bepalingen van deze regeling.
2. De ouders van de student en zijn eventuele echtgenote behoren
zich door
mede-ondertekening van die overeenkomst eveneens aansprakelijk te
stellen voor de eventuele aflossing van verleende voorschotten.
Informatie aan de student
Artikel 11
1. Deputaten stellen een student die om financiële steun heeft
verzocht uiterlijk drie weken na het nemen van hun beslissing op
zijn aanvraag schriftelijk hiervan in kennis.
2. Indien tijdens of na afloop van een kalenderjaar blijkt dat de
verschuldigde ouderbijdrage of de draagkracht van de student of
van zijn echtgenote aanzienlijk afwijkt van de raming zullen
deputaten de berekening van de voorschotten kunnen herzien. Van
zo'n herziening zullen zij de betrokken student zo spoedig
mogelijk schriftelijk verwittigen. Een afschrift van de
kennisgeving zenden zij aan de betrokken contactdeputaten.
Deputaten zijn bevoegd de verschillen in uitkomsten met de
student te verrekenen.
3. Deputaten stellen een student die steun ontvangt zo spoedig
mogelijk schriftelijk en geargumenteerd in kennis van hun
beslissing de financiële steunverlening te staken of te
beëindigen. Een afschrift van de kennisgeving zenden zij aan de
betrokken contactdeputaten.
Verzoek om herziening van beslissing
Artikel 12
1. Een student kan schriftelijk en met redenen omkleed aan
deputaten verzoeken om herziening van hun beslissing ten aanzien
van de hem al of niet toegekende steun, uiterlijk drie maanden na
de dagtekening van hun beslissing. Hij behoort een dergelijk
verzoekschrift in te zenden door bemiddeling van zijn
contactdeputaten.
2. Deputaten beslissen op een dergelijk verzoekschrift binnen
twee maanden nadat het is ingediend. Het bepaalde in lid 1 van
artikel 11 is van overeenkomstige toepassing. Op zijn verzoek
stellen zij voordat zij een beslissing nemen de student in de
gelegenheid zijn verzoek om herziening mondeling toe te lichten.
Informatie aan deputaten
Artikel 13
1. Een student die financiële steun vraagt of ontvangt, alsmede
zijn ouders en zijn eventuele echtgenote, zijn verplicht alle
medewerking te verlenen aan de contactdeputaten en de door hen
ter uitvoering van deze regeling noodzakelijk geachte gegevens
betreffende hun financiële draagkracht schriftelijk binnen de
gestelde termijnen te verstrekken.
2. Zij behoren de noodzakelijke gegevens op het in artikel 9
bedoelde aanvraagformulier te verstrekken zoveel mogelijk naar de
toestand bij het begin van het studiejaar, c.q. kalenderjaar.
Kunnen die nog niet volledig worden omschreven dan behoren zij
die schriftelijk aan de contactdeputaten door te geven zodra dat
wel mogelijk is.
Indien in de loop van het studiejaar wijzigingen optreden in de
persoonlijke omstandigheden, de woonsituatie of de
inkomenspositie van de student of zijn eventuele echtgenote,
behoort hij de wijzigingen zo spoedig mogelijk schriftelijk aan
zijn contactdeputaten door te geven.
3. Een student behoort ten aanzien van de bestemming van het in
de wettelijke basisbeurs begrepen boekengeld en de hem toegekende
boekentoelage behoorlijk overleg te plegen met zijn
contactdeputaten. Daartoe behoort hij jaarlijks op het door hen
bepaalde tijdstip, voor het eerst in het propaedeutisch jaar,
schriftelijk aan hen een overzicht te verstrekken van door hem
aangeschafte of aan te schaffen studieboeken.
4. Een student die steun ontvangt behoort, als zijn
contactdeputaten hem daarom verzoeken, tijdig en in voldoende
mate aan hen schriftelijk of mondeling informatie te verstrekken
over de voortgang van zijn studie.
5. De student dient zijn contactdeputaten onverwijld schriftelijk
in te lichten wanneer hij zijn studie in de theologie afbreekt of
anderszins in omstandigheden komt te verkeren waardoor de
toekenning en uitkering van voorschotten vervalt.
Informatie van de senaat van de Theologische Universiteit
Artikel 14
Blijkt uit de informatie van de senaat van de Theologische
Universiteit en uit het contact met de student dat zijn
studieresultaten onvoldoende zijn, doch menen contactdeputaten
dat de steunverlening toch moet worden voortgezet, dan delen zij
dat schriftelijk en geargumenteerd tijdig mede aan de deputaten,
die zo spoedig mogelijk beslissen over de voortzetting van de
steunverlening.
Terugbetaling van voorschotten
Artikel 15
1. Een student die voorschotten heeft ontvangen, behoort deze
geheel of ten dele aan deputaten terug te betalen in de in de
leden 2 en 3 omschreven gevallen, voor zover ze betrekking hebben
op de boekentoelage of boekenvergoedingen en voor zover het
betreft de bestanddelen die over de ondersteuningsperiode zouden
zijn gekenmerkt als rentedragende leningen, als de student
krachtens de Wet op de studiefinanciering financiële steun had
genoten.
2. Terugbetaling dient, naar gelang deputaten beslissen, geheel
of ten dele plaats te vinden als:
a. de student ondanks herhaalde aanmaning nalaat te voldoen aan
een door deputaten op grond van deze regeling ten aanzien van hem
getroffen regeling;
b. als de student of de andere in artikel 13 bedoelde personen
ondanks herhaalde aanmaning nalaat (nalaten) een of meer daar
omschreven informatie-onderdelen aan deputaten te
verstrekken.
3. Terugbetaling dient voorts plaats te vinden als de
student:
a. behoort tot de in artikel 5 lid 1 onder B of C bedoelde
categorie of verkeert in de situatie als bedoeld in artikel 6 lid
2 of lid 4, indien en voor zover deputaten dat ten aanzien van
hem hebben besloten;
b. zijn studie aan de Theologische Universiteit afbreekt of
daarvan wordt uitgesloten;
c. niet langer voornemens is predikant te worden bij een
Gereformeerde Kerk in Nederland of een buitenlandse zusterkerk
als bedoeld in artikel 5 lid 2;
d. na voltooide opleiding zich niet binnen de gebruikelijke tijd
beroepbaar laat stellen of dan niet beroepbaar gesteld wordt
binnen de Gereformeerde Kerken in Nederland of een buitenlandse
zusterkerk als bedoeld in artikel 5 lid 2, behoudens de in
artikel 6 lid 4 bedoelde postdoctorale studie;
e. na beroepbaarstelling geen van de op hem uitgebrachte beroepen
aanvaardt of na aanvaarding van een beroep zich alsnog terugtrekt
en geen ander beroep aanneemt;
f. na beroepbaarstelling zich als lid onttrekt aan of wordt
afgesneden van een Gereformeerde Kerk in Nederland of van een
buitenlandse zusterkerk waartoe hij behoort;
g. predikant geworden, zich als lid onttrekt aan de Gereformeerde
Kerk in Nederland of de buitenlandse zusterkerk waartoe hij
behoort, of wordt afgezet naar de artikelen 79 en 80 van de
kerkorde of ophoudt predikant te zijn naar artikel 15 van de
kerkorde.
4. In het geval bedoeld in lid 3 onder b geldt de
terugbetalingsplicht slechts voor het bedrag dat openstaat na
kwijtschelding van een gedeelte van de voorschotten naar
tijdsevenredigheid overeenkomstig het bepaalde in artikel 16.
De terugbetalingsplicht geldt voorts in alle gevallen waarin
achteraf
blijkt dat te hoge voorschotten zijn verstrekt, tot het bedrag
van het te veel betaalde.
5. Het verschuldigde bedrag is ineens opvorderbaar. Stuit
aflossing ineens op bezwaren, dan kunnen deputaten op een met
redenen omkleed verzoekschrift toestaan dat terugbetaling plaats
vindt in een aantal door hen te bepalen termijnen en onder door
hen te stellen voorwaarden.
De periode van terugbetaling omvat maximaal 15 jaar. Het bedrag
dat jaarlijks moet worden terugbetaald wordt vastgesteld op basis
van de financiële draagkracht van de schuldplichtige en die van
zijn ouders en van zijn eventuele echtgenote die zich
mede-aansprakelijk hebben gesteld voor de aflossing.
Deputaten kunnen op grond van onvermogen van die aansprakelijke
personen een resterend schuldbedrag oninbaar verklaren.
6. Bepalingen betreffende de terugbetalingsplicht zijn opgenomen
in de in artikel 10 bedoelde overeenkomst.
Kwijtschelding
Artikel 16
1. De som van de in totaal aan een student verstrekte
voorschotten, voor zover die zijn verschuldigd overeenkomstig het
bepaalde in artikel 15 lid 1 en voor zover ze niet moeten worden
terugbetaald krachtens lid 2, lid 3 of lid 4 van dat artikel,
wordt door deputaten kwijtgescholden. De kwijtschelding geschiedt
in tien gelijke jaarlijkse achtereenvolgende termijnen, gerekend
vanaf het tijdstip waarop de student, die zijn opleiding aan de
Theologische Universiteit heeft voltooid,
a. is bevestigd als predikant in een Gereformeerde Kerk in
Nederland of een buitenlandse zusterkerk als bedoeld in artikel 5
lid 2;
b. is verbonden als medewerker in de dienst van de
evangelieverkondiging aan een Gereformeerde Kerk in
Nederland.
2. Als een student, predikant geworden, zich verbindt aan een
buitenlandse zusterkerk als bedoeld in artikel 5 lid 2, dient met
betrokkene in overleg met de buitenlandse zusterkerk een regeling
getroffen te worden ten aanzien van de eventueel resterende
schuld van de beroepen predikant; daarbij dient rekening gehouden
te worden met het totaal aan kerkleden van beide
kerkverbanden.
3. Kwijtschelding vindt ook plaats wanneer de student, kandidaat
of predikant overlijdt of door langdurige invaliditeit niet in
staat zal zijn zijn studie te voltooien of werkzaamheden als
predikant te verrichten, dan wel uit dien hoofde als predikant is
geëmeriteerd.
De hierboven bedoelde invaliditeit dient te worden aangetoond
door twee medische verklaringen, waarvan in ieder geval één niet
door de eigen huisarts is afgegeven.
Andere bijzondere omstandigheden kunnen deputaten eveneens
aanleiding geven tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding.
4. Van elke kwijtschelding verwittigen deputaten onverwijld
schriftelijk de student, kandidaat of predikant of in voorkomende
gevallen zijn nabestaanden.
Hardheidsclausule
Artikel 17
Deputaten zijn bevoegd op advies van de betrokken
contactdeputaten ten aanzien van een student of kandidaat
tegemoet te komen aan een bijzondere situatie of aan
onbillijkheden van overwegende aard die zich bij de toepassing
van deze regeling voordoen, en daarbij af te wijken van de
voorgaande bepalingen.
Onvoorziene gevallen
Artikel 18
In gevallen waarin deze regeling niet voorziet beslissen
deputaten.
Titel
Artikel 19
Deze regeling kan worden aangehaald als ‘Regeling
studiefinanciering theologische studenten’.
Model I
Overeenkomst betreffende het toekennen en het aanvaarden van renteloze voorschotten voor een student aan de Theologische Universiteit van de gereformeerde kerken in Nederland
De ondergetekenden:
A. de deputaten ad artikel 19 van de kerkorde, benoemd door de
laatstgehouden generale synode van de gereformeerde kerken in
Nederland en als zodanig die kerken vertegenwoordigend, hierna
genoemd ‘de deputaten’, en
B. de theologische student ........................., wonende aan
het adres .. ....... ......... postcode
.........................
te ........................ hierna genoemd ‘de student’
verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
1. aan de student zullen renteloze voorschotten worden verleend
overeenkomstig de bepalingen van de Regeling studiefinanciering
theologische studenten;
2. de student verklaart dergelijke renteloze voorschotten te
aanvaarden en de uit dien hoofde ontvangen bedragen schuldig te
zijn aan de onder A bedoelde kerken, behoudens kwijtschelding op
grond van artikel 16 van de onder 1 bedoelde regeling en
voorzover daarin is bepaald;
3. de student verklaart dat hij de verleende voorschotten zal
terugbetalen aan de deputaten indien zich een of meer gevallen
voordoen als bedoeld in artikel 15 lid 2 of lid 3 van de onder 1
bedoelde regeling en wel terstond tenzij tussen partijen
terugbetaling overeenkomstig het bepaalde in die regeling in
termijnen wordt overeengekomen;
4. de student verklaart dat hij alle medewerking zal verlenen om
deputaten in staat te stellen de eerder bedoelde regeling ten
aanzien van hem uit te voeren en daartoe alle gegevens en
bescheiden betreffende de financiële draagkracht van hem en zijn
eventuele vrouw desgewenst aan deputaten te verstrekken of ter
inzage te geven;
5. de student verklaart tenslotte over de studieperiode waarop de
overeenkomst betrekking heeft geen gebruik te zullen maken van
aanvullende financiering krachtens de Wet op de
studiefinanciering.
Dagtekening: ......................…
Namens de deputaten:
Handtekening student:
Verklaring van de ouders van de student:
De ondergetekenden: ................................(vader) en
.................................(moeder),
wonende te ......................... aan het adres
.........................
verklaren mede-aansprakelijk te zijn voor het nakomen van de
verplichtingen uit hoofde van het bepaalde onder de punten 2, 3
en 4 van de overeenkomst. Tevens verklaren zij alle noodzakelijke
gegevens en bescheiden betreffende hun financiële draagkracht
desgewenst aan deputaten te verstrekken, of ter inzage te geven.
Dagtekening: .........................
Handtekening vader: .........................
Handtekening moeder: ......................…
Verklaring van de echtgenote van de student:
De ondergetekende ......................... echtgenote van de
student verklaart medeaansprakelijk te zijn voor het nakomen van
de verplichtingen uit hoofde van het bepaalde onder de punten 2,
3 en 4 van de overeenkomst.
Dagtekening: .........................
Handtekening: ......................…
(Leeuwarden 1990, art. 60; bijlage Vd;
Ommen 1993, art. 26-2; Berkel en Rodenrijs 1996, art. 32)
De synode besluit in de Regeling betreffende de studiefinanciering in artikel 3, lid 2 de woorden ‘aanvullende financiering’ te interpreteren als ‘die financieringsvorm die de student in een ongewenste schuldverhouding ten opzichte van derden brengt’.
(Ommen 1993, art. 26-1; Berkel en Rodenrijs 1996, art. 32)