Artikel 60
Toelating tot het avondmaal
Tot het avondmaal van de Here zal de kerkeraad alleen hen toelaten die belijdenis van het geloof naar de gereformeerde leer hebben gedaan en godvrezend leven. Zij die uit zusterkerken komen, zullen op grond van een goede attestatie inzake leer en leven toegelaten worden.
Onderzoek naar de wettigheid van de doop
Met het oog op de misbruiken in het stuk van de heilige doop onder andere binnen de kring van het hervormd kerkgenootschap, is het roeping van de opzieners van de kerk van onze Here, dat zij, zo dikwijls iemand zich als gedoopt bij haar aandient tot het afleggen van de belijdenis van het geloof en toelating tot het heilig avondmaal, onderzoeken of zulk een persoon wettig gedoopt is.
(Groningen 1899, art. 117)
Reisattesten voor schippers
Aan schippers wordt, met het oog op hun zwervend rondtrekken, een bewijs van lidmaatschap afgegeven.
(Dordrecht 1893, art. 189)
Attesten voor militairen
De synode dringt er bij de kerken op aan, dat alle leden, die in militaire dienst gaan, een lidmaatschapskaart wordt verstrekt (evenals aan schippers).
(Groningen 1927, art. 226, 5 onder a-2-f)
Kennisgeving van indiensttreding en het verlaten van de militaire dienst
De synode besluit aan de deputaten voor de behartiging van de geestelijke belangen van onze militairen op te dragen, elk jaar tegen de tijd, dat onze jonge mannen zich in de militaire dienst hebben te begeven, al datgene te doen wat naar het oordeel van die deputaten het meest doeltreffend zal zijn voor hun geestelijke verzorging (o.a. zorg dragen dat de garnizoenskerken worden ingelicht omtrent de aankomst van nieuwe militairen).
(Groningen 1927, art. 228)
Tolerantie jegens wie te goeder trouw dwalen
Inzake de vraag, of iemand, die in alles met de gereformeerde
belijdenis akkoord gaat, maar de kinderdoop verwerpt, doch voor
dit afwijkend gevoelen belooft geen propaganda te maken en de
getuigenis heeft van een vrome wandel, geacht mag worden te
voldoen aan de vereisten, gesteld in art. 60 K.O. voor de
toelating tot het heilig avondmaal, antwoordt de synode:
1. dat zij over het bedoelde geval geen beslissing kan geven,
omdat haar daartoe de nodige gegevens ontbreken en een generale
uitspraak, dat afwijking van een bepaald leerstuk van de kerk
geen beletsel zal behoeven te wezen om iemand tot de gemeenschap
van de kerk toe te laten, niet wenselijk kan wezen;
2. dat zij echter wel wil uitspreken, dat onze gereformeerde
kerken steeds hebben geoordeeld, dat naar het voorbeeld van de
apostolische kerk tolerantie kan worden geoefend jegens broeders
die te goeder trouw in enig stuk van de leer dwalen, mits dit
niet enig fundamenteel stuk van de waarheid raakt, de dwalenden
bereid zijn zich beter te laten onderrichten, en beloven voor dit
gevoelen geen propaganda te maken, waarbij het natuurlijk vanzelf
spreekt, dat zulke broeders, zolang ze in dat gevoelen volharden,
in geen geval voor enig ambt in de kerk verkiesbaar zijn;
3. dat zij aan de betrokken kerkenraad, desnoods met advies van
de classis, de beslissing moet overlaten, of in het hier bedoelde
geval zulk een tolerantie wenselijk en geoorloofd is.
(’s-Gravenhage 1914, art. 138)
Toelating leden CGK aan het avondmaal
(De synode besluit) geen uitspraak te doen inzake het verzoek van de kerk van Hattem om de kerken de vrijheid te laten om onder nader omschreven condities leden uit de Christelijke Gereformeerde Kerken tot het avondmaal toe te laten. Grond: de GS wil niet treden in de bevoegdheid van de plaatselijke kerken met betrekking tot de toelating tot de viering van het heilig avondmaal.
(Leusden 1999, art. 86-3)
Bepalingen inzake toelating van asielzoekers tot de sacramenten
brief van de Particuliere Synode Drenthe d.d. 13 augustus 2001 waarin wordt gevraagd dat de generale synode landelijke richtlijnen presenteert inzake toelating asielzoekers aan het heilig avondmaal. De vraag naar landelijke richtlijnen wordt gesteld omdat dit diverse kerken aangaat. Tevens komt het voor dat in de ene gemeente een asielzoeker na onderzoek als gast wordt toegelaten tot de viering, terwijl een zustergemeente dezelfde persoon (na een overplaatsing) van de viering weert.
Besluit 1:
aan het verzoek van de particuliere synode Drenthe te voldoen en
te bepalen dat met asielzoekers die in afwachting van hun
procedure in Nederland verblijven en niet de VBT-A (=
Verblijfsvergunning Bepaalde Tijd-Asiel) bezitten, bij hun
aanvraag tot deelname aan de viering van het Heilig Avondmaal
gehandeld zal worden naar analogie van de criteria die de
Generale Synode Leeuwarden 1920 Acta art. 25 heeft opgesteld met
betrekking tot toelating tot de viering van het Heilig Avondmaal
in stichtingen van diegenen die niet tot een van de Gereformeerde
Kerken behoren. Met betrekking tot de specifieke situatie van
asielzoekers betekent dit dat ze als gasten tot het gebruik van
de beide sacramenten toegelaten worden wanneer de kerkenraad
ervan overtuigd is:
1. dat ze in de christelijke gemeente waartoe ze behoorden, zijn
toegelaten tot het avondmaal;
2. dat ze d.m.v. onderzoeksgesprek ervan blijk geven met ons
overeen te stemmen in de ‘grondstukken’ van de christelijke
religie;
3. dat er een positief getuigenis van hun levenswandel gegeven
kan worden, mede op grond van het getuigenis van diegenen die hen
begeleiden terwijl ze naar vermogen de kerkdiensten trouw
bezoeken.
Gronden:
1. met het oog op rechtszekerheid en rechtsgelijkheid voor de
asielzoekers alsook vanwege het feit dat veel kerkenraden met
vragen rond hun toelating te maken krijgen, is het goed dat de
kerken in dezen enkele gezamenlijke bepalingen aanvaarden;
2. de situatie van asielzoekers komt op een beslissend punt
overeen met die van de christenen voor wie de Generale Synode
Leeuwarden 1920 Acta art. 25 haar bepalingen heeft opgesteld
namelijk dat “er voor hen geen gelegenheid bestaat om in de kerk,
waarvan zij zelf lid zijn, het avondmaal te gebruiken.”;
3. aan het recht om deel te mogen nemen aan de viering van het
Heilig Avondmaal is het recht van gebruik van het andere
sacrament, de Heilige Doop, verbonden (art. 56 i.c.m. art. 60
KO);
4. uit respect voor het overheidsbeleid (art. 27 KO) is het niet
goed hen die niet in het bezit van de VBT-A zijn meer rechten te
verlenen dan het recht tot het gebruik van de sacramenten.
Besluit 2:
kerkenraden zullen asielzoekers die in het bezit van de VBT-A
zijn op de gewone wijze toelaten tot de gemeenschap van de kerk
als leden in volle rechten.
Gronden:
1. de asielzoeker die in het bezit van de VBT-A is, heeft in de
Nederlandse samenleving in hoofdzaak dezelfde rechten als iedere
Nederlandse burger. Het feit dat er nog een paar jaar onzekerheid
is voordat de definitieve verblijfsbeslissing valt kan geen
doorslaggevende grond zijn om het volledig lidmaatschap van de
kerk te weigeren;
2. hoewel taal- en cultuurverschillen van invloed kunnen zijn op
het proces van toelating van asielzoekers is het niet juist met
betrekking tot hen – omdat ze uit het buitenland komen – meer en
andere criteria te hanteren en aparte regelingen te creëren dan
die bijbels, confessioneel en kerkordelijk in het algemeen reeds
gelden.
Besluit 3:
a. een asielzoeker die in een van de kerken als gast toegelaten
is tot het gebruik van de sacramenten zal bij verhuizing c.q.
overplaatsing een schriftelijk getuigenis van de kerkenraad
ontvangen, opgesteld aan de hand van de in besluit 1 genoemde
criteria;
b. op grond van dit getuigenis zal de asielzoeker in de
zusterkerk waar hij zich vervolgens meldt worden toegelaten tot
het gebruik van de sacramenten.
Grond:
er mag niet door het ontbreken van afspraken op dit punt
onzekerheid en rechtsongelijkheid ontstaan, die juist in
dergelijke kwetsbare levenssituaties voor de betrokkenen extra
schrijnend zijn.
Besluit 4:
met asielzoekers in situaties waarin bovenstaande besluiten niet
voorzien zal de kerkenraad naar bevind van zaken handelen, in
goed overleg met de bevoegde overheidsinstanties.
Gronden:
1. de situaties rond individuele asielzoekers zijn te complex om
alles in een algemene regeling te kunnen vastleggen;
2. om te voorkomen dat de kerk zich bijv. schuldig zou maken aan
(medewerking aan) burgerlijke ongehoorzaamheid is het goed om in
bijzondere situaties overleg te hebben met de autoriteiten (art.
27 KO).
(Zuidhorn 2002 art. 36)
Avondmaalsbediening door de krijgsmachtpredikant
Besluit 1:
uit te spreken dat het besluit van de Generale Synode Leusden
1999, Acta artikel 70 besluit 3, niet in strijd is met de
Schrift, de belijdenis en de KO.
Grond:
bezwaarden hebben vanuit de Schrift, belijdenis en KO diverse
belangwekkende opmerkingen gemaakt met betrekking tot de viering
van het Heilig Avondmaal in de normale situatie, namelijk viering
van het avondmaal in de gemeente van de Heer die samenkomt onder
leiding en toezicht van de kerkenraad. Daarmee wordt niet
aangetoond dat avondmaalsviering onmogelijk is in de hoogst
uitzonderlijke situatie waarvan sprake is in voornoemd besluit,
namelijk wanneer er in een oorlogs- of crisisgebied een
samenkomst van gelovigen is die niet onder leiding en toezicht
van een kerkenraad staat maar waar wel een verantwoordelijke
predikant is.
Besluit 2:
uit te spreken dat voornoemd besluit niet een toegeven is aan de
Hoofd Krijgsmacht Predikant en dus geen gevolg is van een
dwingend voorschrift van de overheid noch dat hiermee de
scheiding tussen kerk en staat geweld wordt aangedaan.
Grond:
de afspraak om eventueel avondmaal te bedienen in oorlogs- of
crisissituaties is geen opdracht van de Hoofd Krijgsmacht
Predikant maar een gevolg van afspraken die binnen het CIO-M door
de protestantse kerken zijn gemaakt.
Besluit 3:
uit te spreken dat de regeling voor een dergelijke uiterst
bijzondere situatie geen grond geeft te veronderstellen dat er in
ons kerkverband nu sprake is of mag zijn van een open
avondmaalstafel.
Grond:
het besluit is duidelijk genomen voor de situatie in een oorlogs-
of crisisgebied waarbinnen militairen samenkomen om als
bijzondere gemeenschap God Woord te horen en de sacramenten te
gebruiken. Deze uitzonderingsbepaling creëert dus geen nieuwe
regel voor die situaties waar geen sprake is van een oorlogs- of
crisisgebied maar wil de achterliggende criteria voor
avondmaalsviering in het algemeen zo goed mogelijk naar deze
bijzondere situatie vertalen.
Besluit 4:
uit te spreken dat voornoemd besluit niet in strijd is met door
bezwaarden genoemde besluiten van eerdere generale synodes.
Gronden:
1. zowel de Acta van de Generale Synode Leeuwarden 1920 (art.
170), als de Acta van de Generale Synode Utrecht 1923 (art. 163),
als de Acta van de Generale Synode Kampen 1951(art. 141) hebben
de normale omstandigheden op het oog en blijven op zich ook in
het besluit van de Generale Synode Leusden 1999 gehandhaafd, dat
alleen gaat over de bijzondere omstandigheid van een oorlogs- of
crisissituatie
2. weliswaar spreekt de Generale Synode Groningen 1946 uit, Acta
art. 224B, dat zij het stichten van veld- en noodgemeente niet
aanbeveelt, maar bij incidentele avondmaalsviering in een
oorlogs- of crisisgebied is geen sprake is van het instituut
veld- of noodgemeente waar de Generale Synode Groningen 1946 op
doelt.
Besluit 5:
het besluit van de Generale Synode Leusden 1999, Acta art. 70
besluit 3, als volgt te wijzigen:
Deputaten op te dragen voor uitzonderingssituaties in crisis- en
oorlogsgebieden de dienstdoende krijgsmachtpredikant zo te
begeleiden en te adviseren dat hij, als eindverantwoordelijke
daarvoor, wanneer het begeerd wordt en er gelegenheid bestaat,
het avondmaal kan vieren en bedienen, mits
1. in de samenkomst het karakter van de christelijke gemeente
gehonoreerd wordt, nl. dat ze een gemeenschap is op basis van
Gods Woord die aan het onderlinge opzicht en de tucht gestalte
geeft;
2. hij slechts hen uitnodigt ten aanzien van wie hij ervan
overtuigd is
- dat ze in de christelijke gemeente waartoe ze behoren, zijn
toegelaten tot het avondmaal;
- dat ze met ons overeenstemmen in de 'grondstukken' van de
christelijke religie;
- dat ze onberispelijk van levenswandel zijn;
- dat ze met het oog op deelname aan het avondmaal bereid zijn
zich te onderwerpen aan elkaars opzicht en tucht.
Gronden:
1. Christus heeft bevolen het avondmaal te vieren toen Hij zei:
“Doet dit tot mijn gedachtenis”;
2. Er mag mee gerekend worden dat in de extreme omstandigheden
van een oorlogs- of crisisgebied er een speciale behoefte is aan
de krachtige verzegeling van Gods genade;
3. het participeren in het instituut van krijgsmachtpredikant
brengt met zich mee dat een krijgsmachtspredikant uit de
Gereformeerde Kerken ook een roeping heeft ten opzichte van hen
die geen lid zijn van een Gereformeerde Kerk;
4. ten onrechte was in voornoemd besluit de avondmaalsbediening
beperkt tot de legerpredikant terwijl al bleek dat de
krijgsmachtpredikant bedoeld werd;
5. ten onrechte is in de discussie op de Generale Synode Leusden
1999 het begrip ‘noodgemeente’ ingebracht en vervolgens in grond
2 onder Acta art 70 besluit 3 het begrip ‘noodgemeente’ genoemd,
een begrip dat als zodanig niet is ingevuld en dat verwarring
geeft met betrekking tot het besluit van de Generale Synode
Groningen 1946, Acta artikel 224 b, daarover;
6. ten onrechte is in grond 3 van voornoemd besluit het element
van het onderlinge opzicht en de tucht weggelaten;
7. op een markant punt komt deze situatie overeen met die van de
christenen voor wie de Generale Synode Leeuwarden 1920, Acta
art.170, haar bepalingen heeft opgesteld namelijk dat “er voor
hen geen gelegenheid bestaat om in de kerk, waarvan zij zelf lid
zijn, het avondmaal te gebruiken.” Daarom kan die regeling,
aangepast aan deze concrete situatie, ook hierop van toepassing
zijn;
8. door het opzicht en tucht in het totaal van de avondmaal
vierende gemeenschap neer te leggen wordt voorkomen dat het
bedienen van het avondmaal alleen de verantwoordelijkheid is van
de predikant of afhankelijk is van de mate waarin de predikant
zijn mannen kent. Inzake de viering van het Heilig Avondmaal en
de toelating daartoe heeft de predikant wel het laatste
woord;
9. op deze manier krijgt het heilig houden van de avondmaalstafel
een passende vorm.
Besluit 6:
uit te spreken dat
a. de werkwijze, zoals beschreven in GS Leusden 1999, Acta art.
70 besluit 4, voor deze situatie niet de heiligheid van de
viering van het Heilig Avondmaal aantast;
b. het op grond van het nu gewijzigde besluit onnodig is dat
deputaten nog een nadere instructie maken.
Grond:
dit gewijzigde besluit brengt voldoende kaders aan zodat de
krijgsmachtpredikant zelf verder, onder begeleiding en advies van
de deputaten, naar bevind van zaken kan handelen en daarvan
achteraf, vanwege zijn verantwoordelijkheid aan deputaten,
verantwoording kan afleggen.
(Zuidhorn 2002 art. 101)
Gastlidmaatschap jongeren
Besluit 1:
aan het verzoek van de Gereformeerde Kerk te Berkel en Rodenrijs
niet te voldoen.
Grond:
de ervaringen in één gemeente geven onvoldoende reden om een
regeling af te schaffen die door de kerken op de Generale Synode
van Leusden 1999 breed werd gedragen en intussen algemeen ingang
heeft gevonden.
Besluit 2:
niet te voldoen aan de vragen om de beperking van deze regeling
tot jongeren op te heffen.
Gronden:
1. zowel in het besluit van de Generale Synode Leusden 1999 (Acta
art. 67) als in de bespreking daarvan komt duidelijk naar voren
dat het om een maatregel gaat die gericht is op jongeren in een
bepaalde fase van hun leven;
2. de Generale Synode Leusden 1999 heeft besluit 2.3 van de
Generale Synode Leeuwarden 1990 (Acta art. 65) ongewijzigd laten
staan. Daarin wordt er bij kerken op aangedrongen afspraken te
maken over de ambtelijke bearbeiding, als een lid vanwege
regelmatig verblijf elders buiten geregelde ambtelijke zorg
geraakt.
Besluit 3:
de regeling inhoudelijk en taalkundig op enkele punten bij te
stellen. Zodat die er als volgt komt uit te zien:
Regeling voor het gastlidmaatschap van jongeren
Definitie van gebruikte begrippen:
- jongere: een niet-gehuwd dooplid of belijdend lid in de
leeftijd tussen ongeveer 16 en 25 jaar;
- thuiskerk: de kerk, waar de jongere zijn (haar) ouderlijk huis
heeft en/of waaruit hij (zij) afkomstig is;
- gastkerk: de kerk waarvan de jongere gastlid is, d.w.z. naar
keus de thuiskerk of de kerk van de plaats waar de jongere
studeert of werkt;
- attestatie: kerkelijke attestatie waarbij de betrokkene lid
wordt van de geadresseerde kerk;
- verblijfsattestatie: kerkelijke attestatie waarbij de
betrokkene een positie als gast krijgt in de geadresseerde kerk.
1. Wanneer een jongere verhuist naar een adres dat valt binnen
het ressort van een zusterkerk in Nederland, terwijl hij (zij)
tegelijk toch ook regelmatig in de plaats van herkomst zal
verblijven, dan zal de kerkenraad hem (haar) de ‘Regeling voor
het gastlidmaatschap van jongeren’ ter hand stellen. Aan de hand
daarvan zal erover gesproken worden welke attestatie van
toepassing is op die jongere. Wanneer het zwaartepunt van
kerkelijk meeleven elders komt te liggen, zal een attestatie
worden aangevraagd; wanneer het zwaartepunt van kerkelijk
meeleven in de thuiskerk blijft zal een verblijfsattestatie
worden afgegeven.
2. In de kerk waarvan de jongere lid is, heeft hij (zij) alle
rechten en plichten die verbonden zijn aan het doop- of belijdend
lidmaatschap.
3. De kerkenraad van de kerk waar de jongere lid is, heeft de
ambtelijke eindverantwoordelijkheid in het toezicht. Daar vindt
ten minste het jaarlijkse huisbezoek plaats. Eventuele censuur
wordt zo spoedig mogelijk gemeld aan de gastkerk. Indien twee
verantwoordelijke ouderlingen van de gastkerk van oordeel zijn
dat vermaan en/of tucht nodig zijn, zullen zij dit aan de andere
betrokken kerk berichten.
4. De verblijfsattestatie voor deze jongere houdt in, dat hij
(zij) in de gastkerk mag delen in alles wat het gemeenteleven te
bieden heeft, zoals o.m.:
a. hij (zij) wordt welkom geheten in het kerkblad en krijgt als
gastlid een plaats in het handboekje; hij (zij) krijgt het
kerkblad en wordt uitgenodigd voor activiteiten van de kerk
waarvan hij (zij) gastlid is;
b. als dooplid kan worden deelgenomen aan het catechetisch
onderwijs, als belijdend lid kan worden deelgenomen aan het
heilig avondmaal;
c. een ouderling zal met hem (haar) kennismaken en contact met
hem (haar) onderhouden, al naar gelang de situatie dit
vraagt.
5. Wordt er een attestatie uitgeschreven, dan noteert de kerk die
de attestatie afgeeft deze jongere voor zichzelf meteen als
gastlid. Op de attestatie wordt dit aangetekend, zodat de
ontvangende kerk hiermee rekenen kan.
6. Wordt er een verblijfsattestatie uitgeschreven, dan wordt de
jongere hiermee aan de ontvangende kerk gepresenteerd om hem
(haar) gastvrij te ontvangen en op de afgesproken wijze naar hem
(haar) om te zien.
7. Een belijdend lid krijgt zelf naar artikel 63 KO zijn (haar)
verblijfsattestatie mee, terwijl zijn (haar) kerkenraad daarvan
bericht geeft aan de gastkerk.
8. Voor een dooplid zal de verblijfsattestatie worden opgestuurd
naar de gastkerk. De thuiskerk zal, zoveel als mogelijk is, er
zorg voor dragen dat de verblijfsattestatie van een dooplid of
een doopattest de desbetreffende zusterkerk vóór het begin van
het nieuwe catechisatieseizoen bereikt.
9. Wanneer in de loop van de tijd het zwaartepunt van kerkelijk
meeleven verschuift van de thuiskerk naar de gastkerk, is het
mogelijk alsnog een attestatie aan te vragen en dus in de
thuiskerk gastlid te worden.
10. De verblijfsattestatie zal telkens voor één jaar geldig zijn.
Een keer per jaar zal de kerkenraad met betrekking tot jongeren
die gebruik maken van de regeling van het gastlidmaatschap nagaan
of de (verblijfs)attestaties en de gegevens daarvan nog actueel
zijn.
Grond:
op basis van gebruik in de praktijk blijken enige taalkundige
veranderingen gewenst en zijn sommige details minder noodzakelijk
of niet zo goed werkbaar.
Besluit 4:
uit te spreken dat de ‘Regeling voor het gastlidmaatschap van
jongeren’ niet de algemene regel opheft, dat het burgerlijk
domicilie bepalend is voor de plaats waar iemand kerklid is (vgl.
Acta GS Amsterdam 1936 art. 62).
Grond:
de bijzondere regeling voor jongeren met een wisselend verblijf
moet niet beschouwd kunnen worden als een opheffing of
onzekerstelling van het verband dat de kerken steeds hebben
gelegd tussen burgerlijk en kerkelijk domicilie.
Besluit 5:
de kerken mee te delen dat 1 augustus 2002 geldt als datum van
ingang voor de herziene regeling.
Grond:
veel jongeren verhuizen de komende maanden in verband met het
nieuwe studiejaar.
(Zuidhorn 2002 art. 37)
Toelating asielzoekers tot de sacramenten
Besluit 1:
in te stemmen met de verzoeken tot revisie van het besluit van de
Generale Synode van Zuidhorn 2002-2003, Acta, art. 36, in die zin
dat de verbinding tussen het lidmaatschap en het bezitten van de
VBT-A status komt te vervallen.
Gronden:
1. de Nederlandse overheid legt in haar wet- en regelgeving niet
meer een zodanige koppeling tussen de asielprocedure en de
inculturatie in de Nederlandse samenleving dat de kerken daarmee
rekening zouden moeten houden;
2. gelovige asielzoekers die afkomstig zijn uit een buitenlandse
kerk alsook asielzoekers die tijdens hun verblijf in Nederland
tot geloof komen, hebben op gelijke wijze als ieder ander recht
op toelating tot de gemeenschap van de kerk, onafhankelijk van
hun nationaliteit of burgerschap. Het feit dat er onzekerheid is
over de definitieve verblijfsbeslissing kan geen doorslaggevende
grond zijn om het volledige lidmaatschap van de kerk te
weigeren;
3. hoewel taal- en cultuurverschillen van invloed kunnen zijn op
het proces van toelating van asielzoekers is het niet juist met
betrekking tot hen – omdat ze uit het buitenland komen – meer en
andere criteria te hanteren en aparte regelingen te creëren dan
die bijbels, confessioneel en kerkordelijk in het algemeen dienen
te gelden.
Besluit 2:
de landelijke richtlijnen inzake toelating van asielzoekers tot
de sacramenten dan wel tot de gemeenschap van de kerk als lid in
volle rechten als volgt te wijzigen:
1. wanneer christen-asielzoekers of asielzoekers die tijdens hun
verblijf hier tot het geloof gekomen zijn, toelating vragen tot
de gemeenschap van de kerk als leden in volle rechten, zal de
kerkenraad handelen in overeenstemming met art. 58 en 60 KO;
2. kerkenraden zullen asielzoekers, ongeacht hun status, op de
gewone wijze als gasten tot de sacramenten toelaten, wanneer hij
ervan overtuigd is:
a. dat zij in de christelijke gemeente waartoe ze behoorden, zijn
toegelaten tot het avondmaal;
b. dat in een onderzoeksgesprek is gebleken dat zij met ons
overeenstemmen in de ‘grondstukken’ van de christelijke
religie;
c. dat er een positief getuigenis van hun levenswandel gegeven
kan worden, mede op grond van het getuigenis van diegenen die hen
begeleiden, terwijl ze naar vermogen de kerkdiensten trouw
bezoeken;
d. dat zij bereid zijn zolang zij als gasten aan het avondmaal
deelnemen zich aan het toezicht van de kerkenraad te
onderwerpen.
3. vertrekt een asielzoeker die als gast was toegelaten tot de
sacramenten naar een andere plaats, dan krijgt hij een
schriftelijk getuigenis mee van de kerkenraad, opgesteld aan de
hand van de onder 2. genoemde criteria. Op grond van dit
getuigenis zal een asielzoeker in de zusterkerk waar hij zich
vervolgens meldt, eveneens als gast worden toegelaten tot het
gebruik van de sacramenten.
Gronden:
1. met het oog op rechtszekerheid en rechtsgelijkheid voor de
asielzoekers blijft het goed dat de kerken in dezen enkele
gezamenlijke bepalingen aanvaarden;
2. het is gewenst dat de richtlijnen zo dicht mogelijk bij de
bestaande bepalingen van de kerkorde aansluiten. Tevens blijft
het nuttig om de bepalingen van de Generale Synode van Leeuwarden
1920 hier naar analogie toe te passen, zoals de GS Zuidhorn
terecht heeft gesteld;
3. de bijzondere situatie van asielzoekers, met name de taal- en
cultuurverschillen en de onzekerheid over de duur van hun
verblijf, maakt het nodig om voor hen een apart omschreven
positie als gast in de gemeenten te scheppen.
(Amersfoort 2005, art. 40)
Verzoek om nadere toelichting op of uitspraak over art. 60 KO (gasten aan het avondmaal)
Besluit:
als antwoord op het verzoek van de PS Holland-Noord 2005
A. te wijzen op
1. de uitspraak van de Generale Synode van Leeuwarden 1920 met
betrekking tot bewoners van verpleeghuizen voor wie geen
gelegenheid bestaat om in de kerk, waarvan zij zelf lid zijn, het
avondmaal te gebruiken (Acta art. 25);
2. de regeling van de Generale Synode van Amersfoort-Centrum 2005
met betrekking tot asielzoekers (Acta art. 40) ;
3. de regeling van de GS Amersfoort-C met betrekking tot leden
van kerken die landelijk of plaatselijk door (een van) de
Gereformeerde Kerken als kerk van Christus erkend zijn (Acta art.
132 ).
B. ten aanzien leden van kerken waarmee geen zusterkerkrelatie
bestaat, te antwoorden dat een kerkenraad iemand als gast aan het
avondmaal kan toelaten, wanneer de kerkenraad zich ervan
overtuigd heeft dat betrokkene:
a. een aanvaardbare reden heeft het avondmaal in de gemeente te
vieren en dat zijn deelname dienstbaar is aan de opbouw van het
lichaam van Christus;
b. in de eigen kerk tot het avondmaal is toegelaten, niet onder
tucht staat, instemt met de gereformeerde belijdenis en
godvrezend leeft, zoals bedoeld in art. 60 KO;
c. met het oog op deelname aan het avondmaal bereid is zich te
onderwerpen aan de onderlinge aansporing in de gemeente en aan
het toezicht van de kerkenraad.
De wijze waarop de kerkenraad gasten hiervan in kennis stelt moet
duidelijk zijn voor zowel gasten als de eigen gemeente.
Gronden:
1. de toelating tot het avondmaal, geregeld in art. 60 KO, is een
zaak die de kerken gezamenlijk aangaat; het toelaten van gasten
aan het avondmaal uit andere dan zusterkerken is een
uitzonderingssituatie waarover art. 60 KO niet expliciet spreekt;
nu hierover een vraag is gesteld, genoemd in materiaal 1, is het
gewenst dat de synode hier antwoord op geeft;
2. voor de concrete toelating tot en afhouding van het avondmaal
is de plaatselijke kerk, vertegenwoordigd door haar ambtsdragers,
verantwoordelijk; de gemeente ontvangt gasten in haar midden, de
belijdenis noemt in Heid. Cat. zondag 30, vr/antw. 82, ook de
‘christelijke kerk’. Daarom wordt de naam van een gast ook bekend
gemaakt aan de gemeente;
3. de kerk is verantwoordelijk voor het heilig houden van de
avondmaalstafel, maar ook alle deelnemers aan het avondmaal
(gemeenteleden en gasten) worden in het formulier aangesproken op
hun eigen verantwoordelijkheid naar 1 Kor. 11: 27-29;
4. indien gasten behoren tot een kerk die als kerk van Christus
erkend is, ziet hun eigen kerkenraad erop toe en staat die ervoor
in dat zij instemmen met de gereformeerde leer en godvrezend
leven;
5. indien gasten die behoren tot een kerk die niet als kerk van
Christus erkend is, ten overstaan van de kerkenraad hun
instemming betuigen met de gereformeerde leer, voor zover de
kerkenraad bekend godvrezend leven, en als de eigen kerk hen niet
heeft afgehouden van de viering, worden de vereisten die art. 60
KO stelt op adequate wijze gehonoreerd. Door deze wijze van
toelating is er geen sprake van een open avondmaal;
6. in het avondmaal wordt niet alleen de gemeenschap met Christus
genoten, maar ook de gemeenschap met elkaar, dit vraagt erom dat
deelname aan het avondmaal ten goede komt aan de eenheid die aan
het avondmaal zichtbaar wordt;
7. alle deelnemers aan het avondmaal dienen zich open te stellen
voor onderlinge tucht en toezicht door de kerkenraad;
8. de verantwoordelijkheid van de kerkenraad betreffende het
toelaten van gasten aan de maaltijd van de Heer houdt in dat hij
er naar vermogen voor zorg draagt dat de voorwaarden waaronder
zij worden uitgenodigd bij hen en de gemeente bekend zijn.
(Amersfoort 2005, art. 50)
Geestelijke verzorging militairen
Besluit 3A:
het besluit van de GS Zuidhorn, Acta art. 101 besluit 5 te
wijzigen en uit te spreken, dat krijgsmachtpredikanten gemachtigd
zijn tot het bedienen van de sacramenten
- in erediensten in uitzonderingssituaties waarbij militairen
langdurig geïsoleerd zijn van regulier kerkelijk leven,
- wanneer er begeerte is en de gelegenheid bestaat,
- onder toezicht en begeleiding van deputaten geestelijke
verzorging militairen,
- waarbij de krijgsmachtpredikant de eindverantwoordelijkheid
heeft;
daarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
1. zij kunnen het avondmaal vieren en bedienen, mits
a. in de dienst het karakter van de christelijke gemeente
gehonoreerd wordt, nl. dat ze een gemeenschap is op basis van
Gods Woord die aan het onderlinge opzicht en de tucht gestalte
geeft;
b. hij slechts hen uitnodigt ten aanzien van wie hij ervan
overtuigd is
I. dat ze in de christelijke gemeente waartoe ze behoren, zijn
toegelaten tot het avondmaal;
II. dat ze met ons overeenstemmen in de “grondstukken” van de
christelijke religie;
III. dat ze onberispelijk van levenswandel zijn;
IV. dat ze met het oog op deelname aan het avondmaal bereid zijn
zich te onderwerpen aan elkaars opzicht en tucht.
c. de avondmaalviering plaatsvindt met gebruikmaking van binnen
de Gereformeerde Kerken vastgestelde formulieren voor de viering
van het heilig avondmaal;
2. zij kunnen de doop bedienen aan militairen, mits
a. die zich laten onderwijzen in de christelijke leer samengevat
in de Apostolische Geloofsbelijdenis;
b. die de gereformeerde leer inclusief de leer over de doop
belijden;
c. de doopbediening plaatsvindt met gebruikmaking van het binnen
de Gereformeerde Kerken vastgestelde formulier voor de doop aan
de volwassenen;
d. de deputaten geestelijke verzorging militairen positief hebben
geadviseerd;
e. de gedoopte militair geregistreerd wordt in een Gereformeerde
Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden of een kerk waarmee deze
kerken correspondentie voeren;
3. zij kunnen de doop bedienen aan kinderen geboren in het gezin
van gelovige militairen, mits
a. de doopouders zich laten onderwijzen in de leer over de doop,
vanuit de binnen de Gereformeerde Kerken vastgestelde
doopformulieren;
b. de doopbediening plaatsvindt met gebruikmaking van het
formulier voor de doop van de kinderen van de gelovigen;
c. de doopouders in de christelijke gemeente waartoe ze behoren,
zijn toegelaten tot het avondmaal;
d. de dopeling in het register van die gemeente wordt
bijgeschreven;
4. doop en avondmaal kunnen ook bediend worden aan burgers die
deel uitmaken van de Nederlandse krijgsmacht en in eenzelfde
geisoleerde positie verkeren als boven genoemde militairen, mits
zij voldoen aan de daarbij beschreven voorwaarden.
Gronden:
1. deputaten hebben aangetoond, dat de termen oorlogs- en
crisisgebieden in het besluit van de GS Zuidhorn het huidige
spectrum van uitzendingen door militairen niet dekken;
2. de GS Zuidhorn oordeelde, dat de situatie van militairen in
crisis- en oorlogsgebieden op een markant punt overeenkomt met
die van de christenen voor wie de Generale Synode van Leeuwarden
1920, Acta art. 25, haar bepalingen heeft opgesteld, namelijk dat
'er voor hen geen gelegenheid bestaat om in de kerk, waarvan ze
zelf lid zijn, het avondmaal te gebruiken'. Dit geldt ook voor de
militairen die in een kerkelijk geisoleerde situatie verkeren.
Daarom kan de regeling die de GS Leeuwarden bepaalde, aangepast
aan de situatie van de militairen, ook van toepassing zijn;
3. het langdurig verblijf van militairen buiten Nederland en hun
contact met de krijgsmachtpredikant kan meebrengen, dat zij de
doop begeren;
4. het getuigt van zorgvuldigheid dat bij de doop, waardoor
iemand ingelijfd wordt bij de christelijke kerk, advies gevraagd
wordt van de begeleidende en adviserende deputaten;
5. de GS Zuidhorn oordeelde dat aan het recht om deel te mogen
nemen aan de viering het avondmaal het recht van het gebruik van
het andere sacrament, de doop, verbonden is (art. 56 KO in
combinatie met art. 60 KO), Acta art. 36, besluit 1, grond 3.
Besluit 3B:
uit te spreken, dat bovenstaande regeling - besluit 3A -
uitsluitend geldt voor krijgsmachtpredikanten en de militairen en
burgers voor wie zij de geestelijke verzorging hebben opgedragen
gekregen.
Grond:
het is onwenselijk dat besluit 3A gaat functioneren als een
uitgangspunt voor de sacramentsbediening in andere situaties dan
die waarin militairen en hun geestelijk verzorgers zich bevinden.
In zulke situaties zal een argumentatie moeten worden gegeven die
past bij die specifieke omstandigheden.
(Amersfoort 2005, art. 102)
Regeling voor plaatselijk contact en samenwerking met een Christelijke Gereformeerde Kerk
Zowel de landelijke als de plaatselijke contacten worden gedreven door het verlangen van onze Heiland, verwoord tegenover zijn hemelse Vader: „laat hen allen een zijn, Vader. Zoals u in mij bent en ik in u, laat hen zo ook in ons zijn, opdat de wereld gelooft dat u mij hebt gezonden”, Joh. 17: 21. De contacten richten zich daarbij op de belofte die Jezus Christus gaf in Joh. 10: 16: "zij zullen naar mijn stem luisteren: dan zal er een kudde zijn, met en herder". Vanuit deze gehoorzaamheid werken de kerken zowel landelijk als plaatselijk aan kerkelijke eenheid die confessioneel is verankerd en waar mogelijk zichtbaar vorm krijgt. Ze zullen bij eventuele contacten ook andere kerken aanspreken op deze goddelijke roeping en belofte.
Als kader voor plaatselijk contact en samenwerking met kerken uit het verband van de Christelijke Gereformeerde Kerken gelden de volgende afspraken:
1. Het door de Generale Synode van Zuidhorn 2002-2003, Acta art.
125, besluit 3, aanvaarde federatief groeimodel is
uitgangspunt.
2. Het federatief groeimodel bevat de volgende elementen:
a. in principe ligt voor alle plaatselijke kerken de mogelijkheid
open voor kanselruil met een plaatselijke kerk uit het
christelijke gereformeerde kerkverband;
b. in principe is de mogelijkheid open elkaars ongecensureerde
belijdende leden toe te laten tot de viering van het
avondmaal;
c. over en weer erkennen de plaatselijke kerken elkaars
tuchtoefening en laten geen leden van elkaar toe zonder
wederzijds goedvinden;
d. de plaatselijke kerken van beide kerkverbanden worden over en
weer opgewekt, voor zover dit nog niet gebeurt of gebeurd is, om
met elkaar in contact te treden met het doel activiteiten te
ontplooien om naar elkaar toe te groeien, waarbij het zoeken naar
en het beleven van geestelijke eenheid voorop dient te gaan.
Het onder 2b genoemde strekt zich tevens uit tot alle leden van
de Christelijke Gereformeerde Kerken die in de eigen gemeente tot
het avondmaal zijn toegelaten. Alle plaatselijke Gereformeerde
Kerken kunnen hen als gasten aan het avondmaal ontvangen.
3. De kerkenraad zal de gemeente vanaf het begin goed informeren
over de contacten met de plaatselijke Christelijke Gereformeerde
Kerk. Zij wordt ook daadwerkelijk bij de contactoefening en de
voorbereiding van de te nemen beslissingen betrokken. De
kerkenraad zal eraan werken dat voor deze beslissingen in de
gemeente steeds voldoende draagvlak bestaat.
4. De kerken zullen elkaar in classicaal verband regelmatig op de
hoogte houden, raadplegen en adviseren t.a.v. activiteiten en
ontwikkelingen in het contact en de samenwerking als in deze
regels bedoeld, in het bijzonder via de jaarlijkse
kerkvisitatie.
5. Wanneer de kerkenraad de tijd gekomen acht voor daadwerkelijke
kanselruil, gezamenlijke erediensten of gezamenlijke
avondmaalsvieringen, zal hij daarvoor de instemming van de
gemeente en de goedkeuring van de classis vragen.
6. Wanneer de kerkenraad het voornemen heeft tot een samenwerking
die verder gaat dan de punten van het federatieve groeimodel, is
daarvoor opnieuw instemming van de gemeente en goedkeuring van de
classis nodig. Vooraf zal advies worden gevraagd aan deputaten
kerkelijke eenheid van de generale synode.
7. Het realiseren van vergaande vormen van kerkelijke gemeenschap
op plaatselijk niveau, bij het ontbreken van een dergelijke
gemeenschap in landelijk verband, behoort een extra prikkel te
zijn om te blijven verlangen naar en te werken aan volledige
geestelijke eenheid van beide kerkverbanden. Daarom dienen beide
kerken toe te zeggen zich daarvoor in eigen kerkverband in te
zetten. Ook is plaatselijke samenwerking in deze situatie beperkt
en incompleet, hebben de vormen van samenwerking slechts een
plaatselijke geldigheid en zal niet worden overgegaan tot de
vorming van één gemeente.
8. In gevallen waarin deze regeling niet voorziet zal de
kerkenraad advies vragen bij de deputaten kerkelijke eenheid van
de generale synode. De kerkenraad zal in ieder geval zo veel
mogelijk handelen naar analogie van bovenstaande regels.
(Amersfoort 2005, art. 132)
Regeling voor plaatselijk contact en samenwerking zonder landelijke overeenstemming
Zowel de landelijke als de plaatselijke contacten worden gedreven door het verlangen van onze Heiland, verwoord tegenover zijn hemelse Vader: "laat hen allen een zijn, Vader. Zoals u in mij bent en ik in u, laat hen zo ook in ons zijn, opdat de wereld gelooft dat u mij hebt gezonden", Joh. 17:21. De contacten richten zich daarbij op de belofte die Jezus Christus gaf in Joh. 10:16: "zij zullen naar mijn stem luisteren: dan zal er een kudde zijn, met een herder". Vanuit deze gehoorzaamheid werken de kerken zowel landelijk als plaatselijk aan kerkelijke eenheid die confessioneel is verankerd en waar mogelijk zichtbaar vorm krijgt. Ze zullen bij eventuele contacten ook andere kerken aanspreken op deze goddelijke roeping en belofte.
Als kader voor plaatselijk contact en samenwerking met kerken uit een ander kerkverband waarmee landelijk (nog) geen overeenstemming bestaat over vormen van kerkelijk samenleven (ZLO) gelden de volgende afspraken:
1. Wanneer een kerkenraad op plaatselijk niveau mogelijkheden
ziet tot kerkelijk contact en samenwerking met een gemeente uit
een kerkverband als hier bedoeld, zal hij zich ervoor inzetten om
daaraan op verantwoorde wijze invulling te geven.
2. De kerkenraad draagt er zorg voor dat de contacten en
activiteiten plaatsvinden op basis van de Heilige Schrift en in
gebondenheid aan de gereformeerde belijdenisgeschriften. Hij
neemt tevens de voor relaties met andere kerken relevante
uitspraken en beslissingen van meerdere vergaderingen in acht.
Hij spant zich in om te voorkomen dat bij het zoeken naar eenheid
de waarheid schade zou lijden.
3. De gemeente wordt vanaf het begin goed en regelmatig
geïnformeerd. Zij wordt ook daadwerkelijk bij de contactoefening
en de voorbereiding van de te nemen beslissingen betrokken. De
kerkenraad zal eraan werken dat voor deze beslissingen in de
gemeente steeds voldoende draagvlak bestaat.
4. De kerken zullen elkaar in classicaal verband regelmatig op de
hoogte houden, raadplegen en adviseren t.a.v. activiteiten en
ontwikkelingen in het contact en de samenwerking als in deze
regels bedoeld, in het bijzonder via de jaarlijkse
kerkvisitatie.
5. Wanneer de kerkenraad van oordeel is dat er in de plaatselijke
situatie beoefening van kerkelijke gemeenschap mogelijk is in de
vorm van wederzijdse toelating van elkaars leden tot het
avondmaal, van kanselruil of van het houden van gezamenlijke
kerkdiensten dient hij voor de effectuering daarvan zowel de
instemming van de gemeente als de goedkeuring van de classis te
vragen. Over het gezamenlijk verrichten van kerkelijke taken
zoals catechese en pastoraat zal de kerkenraad vooraf de gemeente
horen en het advies van de classis vragen.
6. Ter voorbereiding van het vragen om de in 5 genoemde
instemming en goedkeuring zal de kerkenraad een verklaring
opstellen, waarin wordt aangegeven en toegelicht:
a. dat is gebleken dat er metterdaad eenheid is in erkenning en
beleving van het Woord van God en de belijdenis van de kerken,
alsook van de regels die op grond daarvan voor het kerkelijk
leven moeten gelden;
b. dat bezwaren die op generaal-synodaal niveau het gestalte
geven aan kerkelijke eenheid met de andere kerkgemeenschap in de
weg staan in de plaatselijke situatie niet van kracht zijn.
Tevens zal de kerkenraad een schriftelijk advies vragen van de
deputaten kerkelijke eenheid van de generale synode. Hij zal dit
advies bij de uitvoering van punt 5 van deze regeling ter kennis
brengen van de gemeente en van de classis.
7. Het realiseren van vergaande vormen van kerkelijke gemeenschap
op plaatselijk niveau, bij het ontbreken van een dergelijke
gemeenschap in landelijk verband, behoort een extra prikkel te
zijn om te blijven verlangen naar en te werken aan volledige
geestelijke eenheid van beide kerkverbanden.
8. Het ontbreken van eenheid op landelijk niveau is ook voor de
plaatselijke situatie relevant. Daarom dienen beide kerken toe te
zeggen zich in eigen kerkverband in te zetten voor noodzakelijke
landelijke overeenstemming op basis van de heilige Schrift en in
gebondenheid aan de gereformeerde belijdenisgeschriften. Ook is
plaatselijke samenwerking in deze situatie beperkt en incompleet,
hebben de vormen van samenwerking slechts een plaatselijke
geldigheid en zal niet worden overgegaan tot de vorming van één
gemeente.
9. In gevallen waarin deze regeling niet voorziet zal de
kerkenraad advies vragen bij de deputaten kerkelijke eenheid van
de generale synode. De kerkenraad zal in ieder geval zo veel
mogelijk handelen naar analogie van bovenstaande regels.
(Amersfoort 2005, art. 132)