Artikel 22

Taak van de diakenen

De taak van de diakenen is de dienst van de barmhartigheid te vervullen. Zij zullen door het afleggen van huisbezoeken zich op de hoogte stellen van de moeiten, waar nood is helpen en bemoedigen, en ook de gemeenteleden aansporen tot het verlenen van hulp. Verder zullen ze de liefdegaven inzamelen, goed beheren en in gemeenschappelijk overleg naar behoefte uitdelen.

 

Roeping en werkkring van de diakenen

De synode acht het van belang, de aandacht van al de kerken te vestigen op de in ons midden telkens weer opkomende vragen: welke eigenaardige eisen de toestanden van deze tijd, in verband met de socialen noden en met de arbeid van de barmhartigheid van particulieren en van verenigingen, stellen aan de gemeenten en bepaaldelijk aan haar diakenen;
en:
of de plaats van de diakenen in het kerkelijke leven nadere regeling zou behoeven.
Zij acht het daarbij goed te herinneren, dat reeds een uitgebreid arbeidsveld aan de diakenen is aangewezen in de belijdenis, art. 30, het formulier van bevestiging, de kerkorde en de bepalingen en adviezen van vroegere en latere gereformeerde kerkvergaderingen; op welk gebied diaconieën die daartoe bij machte zijn, ruimschoots gelegenheid vinden om haar werkkring en haar werkkracht naar alle zijden te ontwikkelen in de tedere verzorging en vertroosting van de armen, de weduwen, de wezen en van wie in benauwdheden en noden zijn.
Zij spreekt uit, dat bepaalde moeilijke gevallen, en in het algemeen de voortkomende zaken en vragen door de diakenen zelf moeten worden overwogen, en daarin door de kerkenraad, en, indien nodig, door de classis en door de particuliere synode, advies gegeven en beslissing genomen moet worden.

(Groningen 1899, art. 131)

 

Geen classicale diaconieën

Betreffende de wens naar classicale diaconieën spreekt de synode uit, dat het organiseren van afzonderlijke meerdere vergaderingen voor diaconale zaken niet is overeen te brengen met het verband en de samenwerking van de ambten en van de kerkelijke vergaderingen, zo als die in de belijdenis en de kerkorde zijn aangewezen.

(Groningen 1899, art. 131)

 

Onderlinge steunregeling voor diaconale zorg

De synode betuigt haar instemming met de inhoud van het rapport inzake onderlinge steunregeling van de kerken ten opzichte van haar diaconale armenzorg en beveelt het bij de kerken aan.
Deze steun kan het beste als volgt worden geregeld:
1. elke kerk heeft zich te houden aan de lastgeving van Christus en zijn apostelen, zoals die ook door onze gereformeerde kerken is verstaan (o.a. blijkens het bevestigingsformulier): dat haar diakenen allereerst hebben toe te zien dat zij de gaven die voor de armen gegeven worden blijmoedig uitdelen aan hen die hulp nodig hebben, maar dat zij dan ook haar armen met genoegzame hulp hebben bij te staan;
2. de kerken hebben ten deze op elkander toe te zien, met name door in haar classicale vergaderingen met ernst de vraag aan te binden die naar art. 41 K.O. aan elke kerk in het bijzonder moet worden gedaan: "of de ambtelijke diensten voortgang hebben", en ten andere door bij de kerkvisitatie instantelijk te doen informeren naar de bezorging van de armen; dit is niet alleen gewenst om de kerken haar roeping in te scherpen, maar in dit verband bovendien hierom zo nodig omdat elke hulpverlening, die het besef van eigen roeping zou verzwakken, tegen Gods ordening ingaat en dus onvermijdelijk uitloopt op schade voor de armenverzorging zelf, waarvan tenslotte de armen - om wie het juist gaat - het slachtoffer worden;
3. daarom is van te voren veroordeeld elke wijze van hulpverlening, die ertoe zou leiden de voor alle armen benodigde gelden op een of andere manier - hoe dan ook - om te slaan over alle kerken; tegen zodanig communisme hebben onze kerken op haar hoede te zijn; en al zou een kerk meer armen hebben uit te keren dan andere kerken, dan moet zij dit niet als een last beschouwen, maar veeleer als een voorrecht, dat zij niet heeft los te laten ook al komt het op buitengewone offers te staan (zie hierbij ook art. 64 K.O.);
4. in verband hiermee dient ook duidelijk te worden uitgesproken, dat steunverlening door andere kerken niet is een uitstrekken van haar armenverzorging tot de armen van andere kerken, maar steun aan die kerken zelf welke tot het vervullen van haar diaconale roeping niet in staat zijn; het plaatselijk karakter van het ambt dient te worden gehandhaafd; trouwens, wie zijn de armen nader dan de diakenen van de eigen kerk?
5. indien een kerk niet in staat is haar armen genoegzame hulp te verlenen, en zij daardoor hulpbehoevend wordt - hetgeen aan de kerkenraad als vertegenwoordigende de gemeente te beslissen staat - zal zij zich tot de classis wenden om hulp; van haar aanvraag geeft zij direct kennis aan de door de classis ieder jaar te benoemen deputaten, onder welke ook diakenen, die aanvragen om steun in onderzoek nemen en beoordelen naar door de classis vastgestelde normen; deze deputaten brengen zo mogelijk rapport uit in de classis, waar de aanvraag voor het eerst in behandeling komt, opdat spoedig hulp verleend kan worden;
doch vastgehouden moet worden aan de regel, dat niet deputaten, maar de classis zelf beslist over de toe te wijzen bedragen en de uit te schrijven collecten;
6. indien ook de kerken van de classis te samen niet in staat zouden zijn zulk een hulpbehoevende zusterkerk te helpen, dan zal de classis zich wenden tot de particuliere synode; ook de particuliere synode zou reeds bij voorbaat deputaten kunnen aanwijzen tot onderzoek en advies in zake eventuele aanvragen; mits ook hier de beslissing over het uitschrijven van een collecte aan de synode zelf blijft.

(Groningen 1927, art. 170; Rapportenboek V, blz. 5-6;
Middelburg 1933, art. 257;
zie voor het rapport-1927: bijlage 22-1)

 

Ingeval een kerk niet genoegzaam in de behoeften van haar armen mocht kunnen voorzien, kan zulk een kerk zich zonder tussenkomst van classicale, particulier-synodale en generale deputaten wenden tot welke kerk ook.

(Kampen 1951, art. 112)

 

Geen adviseurs voor diaconieën

De synode besluit niet te voldoen aan het verzoek, adviseurs te benoemen voor de diaconieën, omdat:
1. de verzorging van de armen een kerkelijke zaak is;
2. de ambtsdragers door wie de kerken deze zaak behartigen, met de zich daarbij voordoende moeilijkheden behoren te komen in de kerkelijke vergaderingen;
3. en er, indien deze kerkelijke zaak kerkelijk wordt behandeld, geen behoefte zal zijn aan adviseurs bijzonder voor de diakenen.

(Groningen 1946, art. 124)

 

Generaal diaconaal deputaatschap

De synode besluit:
1. 1. er bij de plaatselijke kerken op aan te dringen de besluiten van de generale synoden van 1927 en 1933 inzake steunverlening in het classicaal of particulier-synodaal ressort aan zusterkerken, die omwille van de uitvoering van de diaconale taak hulp behoeven, na te leven, naar art. 31 en 41 K.O.;
1. 2. aan te bevelen de opdracht aan de deputaten die, ter uitvoering van de onder 1.1. aangehaalde besluiten, door de classes en particuliere synoden zijn of worden benoemd, uit te breiden, zodanig dat deze de classis c.q. de particuliere synode en de plaatselijke kerken in haar diaconale arbeid desgevraagd kunnen adviseren over zaken van meer dan plaatselijke aard, die in het aandachtsveld van diakenen kunnen komen;
2. 1. een generaal deputaatschap voor diaconale zaken in te stellen; dit deputaatschap wordt door de generale synode benoemd, waarbij uitsluitend is te letten op deskundigheid voor het uitvoeren van de opgedragen taken.

Gronden:
1. De overweging van de generale synode van Kampen 1951 (acta art. 112) ‘dat ingeval een kerk niet genoegzaam in de behoefte van haar armen mocht kunnen voorzien, zulk een kerk zich zonder tussenkomst van classicale, particulier-synodale en generale deputaten wenden kan tot welke kerk ook’, kan ten onrechte de indruk wekken dat de besluiten van de generale synode van 1927 en 1933 inzake steunverlening aan zusterkerken zijn opgeheven.
2. Behalve de diaconale steunverlening waarover gesproken wordt in de besluiten van 1927 en 1933 zijn er méér zaken denkbaar die een regionale aanpak vereisen en tot het diaconale aandachtsveld behoren.
3. Het is noodzakelijk een kader te scheppen dat een eendrachtig en slagvaardig optreden van de kerken in haar diaconale arbeid mogelijk maakt.
4. Diaconale zaken zijn kerkelijke zaken die kerkelijk behandeld behoren te worden; voorkomen moet worden dat een geïsoleerd diaconaal kerkverband ontstaat.
5. Het deputaatschap dient, behoudens in acute noodsituaties, een adviserend karakter te hebben omdat de eigen verantwoordelijkheid van de plaatselijke kerken niet in gevaar mag komen.

(Heemse 1984/5, art. 55;
Berkel en Rodenrijs 1996, art. 34)

 

Instructie voor het Generaal Diaconaal Deputaatschap

(hierna genoemd GDD)
1. Taakomschrijving
De door de synode omschreven opdracht omvat de volgende taken:
a. 1. (op verzoek van plaatselijke kerken) plaatselijke kerken adviseren in haar diaconale arbeid, in het bijzonder wanneer zij vragen om advies over het geven van financiële steun aan (eventueel algemeen christelijke) hulpverlenende instellingen die op landelijk niveau werkzaam zijn;
a. 2. (op verzoek van hulpverlenende instellingen) plaatselijke kerken adviseren, wanneer hulpverlenende instellingen die binnen of vanuit de gereformeerde kerken op landelijk niveau werkzaam zijn, aan deputaten om advies vragen over verzoeken om financiële steun die zij tot de kerken willen richten;
b.  zich desgevraagd of op eigen initiatief te richten tot instellingen die voldoen aan de punten 1 en 2 van de criteria vermeld onder punt 2, omtrent de wijze van samenwerking met andere instellingen, nu de gewenste hulpverlening aan kerkleden steeds meer lijkt te worden bedreigd en de plaatselijke kerken hierover, wanneer de situatie dat vraagt, te informeren;
c.  het adviseren van plaatselijke kerken in haar diaconale arbeid, in gevallen dat diakenen in de uitoefening van hun ambt worden belemmerd of dreigen te worden belemmerd als gevolg van overheidsmaatregelen, alsmede het nemen van initiatieven in dergelijke gevallen om de zienswijze van de kerken in haar diaconale arbeid ter kennis van de overheid te brengen. Indien het de landelijke overheid betreft, zal dit geschieden via de deputaten voor de relatie met de overheid;
d. 1. diaconaal beleid zowel plaatselijk als landelijk te ondersteunen en helpen vorm te geven;
2. de diakenen te voorzien van actuele en overzichtelijke informatie;
3. de deskundigheid van diakenen te helpen bevorderen;
4. met classicale en provinciale deputaten te overleggen, hen te stimuleren en eventueel voorstellen te doen voor verbetering van hun instructies;
5. een netwerk op te zetten van deskundigen op verschillende gebieden (bijv. juristen, organisatiedeskundigen, financieel deskundigen) die bereid zijn diakenen te adviseren; zo nodig uit dit netwerk werkgroepen van deskundigen te vormen en te benutten.
e. 1. op verzoek van en met deputaten die verantwoordelijk zijn voor hulpverlening aan buitenlandse kerken, te overleggen over verzoeken van diaconale aard van buitenlandse kerken, zodat deputaten de kerken kunnen adviseren;
2. indien nodig, en voor wat de kerken in het buitenland betreft, op verzoek van deputaten BBK, initiatieven te nemen ter leniging van materiële nood waarin (groepen van) kerken in binnen- en/of buitenland zijn komen te verkeren als gevolg van zich acuut voordoende gebeurtenissen; het aan de kerken verzoeken om een collecte of gift behoort daarbij tot hun bevoegdheid:
Het GGD zal bij de uitvoering van de onder 1b en 1e omschreven taken, indien het dit gewenst acht, de particulier-synodale deputaten consulteren.

2. Uitvoering van taken
Bij de uitvoering van de onder 1a genoemde taken zullen deputaten de volgende criteria hanteren:
1. de hulpverlening door de betreffende instelling moet dienstbaar zijn aan de beoefening van de christelijke barmhartigheid;
2. het doel en de wijze van hulpverlening van de betreffende instelling dienen overeen te komen met Gods Woord, zoals de gereformeerde kerken dat hebben nagesproken in de drie formulieren van eenheid;
3. het beleid van een hulpverlenende instelling dient controleerbaar op de hulpverlening gericht, economisch verantwoord en, zo mogelijk, op een optimale samenwerking met andere instellingen gericht te zijn;
4. de financiële ondersteuning moet strekken tot opbouw van de gemeente en tot lof van God.
De adviezen aan de plaatselijke kerken dienen een bondige motivering te bevatten in een duidelijke relatie tot de criteria.

3. Vereiste stukken
Wanneer een adviesaanvraag afkomstig is van een hulpverlenende instelling, behoort deze instelling de volgende stukken tijdig, zo mogelijk in de maand september, aan het GGD voor te leggen:
1. jaarstukken
2. begroting
3. beleidsplan
4. meerjarenbegroting
5. verslag van wat de hulpverlenende instelling heeft gedaan met eventuele voorafgaande vragen of adviezen van de kant van het GGD.
Het deputaatschap zal bij de beoordeling van de stukken gebruik kunnen maken van het advies van deskundigen.
Met de boekhoudkundige gegevens, door de om financiële hulp vragende instanties verstrekt, dient vertrouwelijk te worden omgegaan. Daarom zal bij de advisering het aan het deputaatschap toevertrouwde cijfermateriaal aan de afzonderlijke kerken niet worden doorgegeven, maar - met handhaving van de vertrouwelijkheid - aan de generale synode worden voorgelegd.

4. Beroepskracht
a. deputaten zullen voor de uitvoering van hun taak gebruik kunnen maken van een beroepskracht. Daarbij gelden de volgende bepalingen:
1. a. de beroepskracht wordt aangesteld als werknemer voor maximaal 1 fte binnen een professionele gereformeerde instelling;
b. deze instelling treedt op als werkgever in juridisch-administratieve zin; daartoe wordt een contract opgesteld tussen deputaten en deze instelling;
c. in dit contract wordt duidelijk vastgelegd dat
— deputaten de eindverantwoordelijkheid dragen voor de kwaliteit en de kwantiteit van het door de beroepskracht geleverde werk;
— deputaten het recht hebben om, onder bepaalde voorwaarden het contract op te zeggen;
2. de aanstelling geschiedt met medewerking en met instemming van deputaten, nadat deze een nauwkeurige taakomschrijving hebben opgesteld;
3. de werkzaamheden van de beroepskracht bestaan tenminste uit de taken die in de instructie van deputaten genoemd worden;
4. regelmatige evaluatie van zijn werk vindt plaats in aanwezigheid van en met medewerking van deputaten; zij geschiedt aan de hand van een jaarlijks op te stellen programma, waarin de werkzaamheden zijn omschreven en, verdeeld over het jaar, zijn gepland;
5. de functie van de beroepskracht wordt vervuld tot uiterlijk december 2002;
6. de generale synode van 2002 evalueert de werkzaamheden en beslist of en hoe het werk gecontinueerd zal worden;
7. de kosten van de beroepskracht (salaris, overhead, loon- bureau- en reiskosten en dergelijke) worden door deputaten aan de instelling betaald; zij bedragen maximaal f. 160.000,— per jaar;
b. deputaten zijn gemachtigd voor de bekostiging van de beroepskracht van de kerken een omslag te vragen; zij doen dit verzoek vergezeld gaan van de aanbeveling deze omslag uit de diaconale kas te betalen;
c. deputaten stellen een werkgroep aan die er zorg voor draagt dat de generale synode in 2002 het werk van de landelijke beroepskracht kan evalueren.

5. Samenroeping en bestuur
Deputaten wijzen uit hun midden een voorzitter, secretaris en penningmeester aan; deze treden op als dagelijks bestuur in de relatie tot de beroepskracht en de instelling, waarbij deze in dienst treedt.

(Spakenburg-Noord 1987, art. 73; Leeuwarden 1990, art. 63;
Ommen 1993, art. 31-3; Berkel en Rodenrijs 1996, art. 33)

 

Duurzame verzorging van minderjarigen

De synode besluit, niet in de kerkorde aan art. 22 K.O. toe te voegen: „dat tot het diaken-ambt ook behoort duurzame verzorging van minderjarigen”, aangezien het voldoende geacht kan worden, wanneer zulk een omschrijving van art. 22 K.O. in de notulen van de diaconie wordt opgenomen.

(Zwolle 1911, art. 32)

 

Verhouding van de diaconie tot de plaatselijke overheid

De synode spreekt uit:
1. dat de kerken, die zich hebben vrijgemaakt van de zondige besluiten van de synoden 1939-1943 en 1943-1946, de aloude grondslag van het aloude kerkverband hebben bewaard en mitsdien gebleven zijn wat ze waren, nl. de gereformeerde kerken in Nederland, en dat hiervan mededeling aan de Hoge Overheid is geschied;
2. dat de diaconieën van deze kerken elk voor zich als diaconie van de Gereformeerde Kerk ter plaatse zich bij de plaatselijke overheid in het verleden hebben bekend gemaakt, met verzoek van plaatsing op de lijsten van instellingen van weldadigheid, door welke plaatsing zij rechtspersoonlijkheid hebben verkregen en dus bevoegd zijn tot het verrichten van burgerrechtelijke handelingen, als koop en verkoop, sluiten van contracten, aanvaarden van nalatenschappen enz., in welke bekendmaking, verzoek en plaatsing op bedoelde lijst door de bewaring van de oude verbandsgrondslag in de vrijmaking van die kerken niet de minste verandering gebracht is;
3. dat van een nieuwe melding of verzoek tot plaatsing op bovengenoemde lijst alzo geen sprake kan zijn, ook niet bij eventuele onverhoopte weigering van de plaatselijke overheid, onze diaconieën onder de haar toekomende benaming, namelijk: Diaconie van de Gereformeerde Kerk te ...... te handhaven, aangezien het aan de plaatselijke overheid niet toekomt, over de daaraan ten grondslag liggende kwestie van de geldigheid van deze benaming een uitspraak te doen; maar dat alleen, waar zulks nodig is, wijziging in het adres van de diaconie aan de plaatselijke overheid kan worden bericht.

(Groningen 1946, art. 254)

 

Diaconale collecten

Terzake van een bezwaar tegen het feit, dat niet in elke wekelijkse eredienst de gaven van de gemeente voor de armen worden ingezameld, antwoordt de synode, dat het haar niet uit Schrift, belijdenis en kerkorde is gebleken, dat de betreffende kerkenraad dusdoende ingaat tegen Schrift en belijdenis, alsmede dat het niet de taak van de synode is omtrent dit standpunt onderricht te geven, daar dit de taak is van de opzieners van de gemeente.

(Kampen 1951, art. 39)

 

Instructie generaal diaconaal deputaatschap

1 Taakomschrijving
De door de synode omschreven opdracht omvat de volgende taken:
a. 1. (op verzoek van plaatselijke kerken) plaatselijke kerken te adviseren in haar diaconale arbeid, in het bijzonder wanneer zij vragen om advies over het geven van financiële steun aan (eventueel algemeen christelijke) hulpverlenende instellingen die op landelijk of op bovenprovinciaal niveau werkzaam zijn;
2. (op verzoek van hulpverlenende instellingen) plaatselijke kerken te adviseren, wanneer hulpverlenende instellingen op gereformeerde grondslag die op landelijk of op bovenprovinciaal niveau werkzaam zijn mede ten dienste van de gereformeerde kerken of haar leden, aan deputaten advies vragen over verzoeken om financiële steun die zij tot de kerken willen richten;
b. 1. te werken aan een goede relatie tussen de diakenen en de zorginstellingen op gereformeerde grondslag, zodat de diakenen voldoende informatie krijgen over het werk van de instellingen en deze kunnen (doen) steunen door gebeds- en financiële steun vanuit de gereformeerde kerken;
2. zich desgevraagd of op eigen initiatief te richten tot instellingen die voldoen aan de punten 1 en 2 van de criteria vermeld onder punt 2 omtrent de wijze van samenwerking met de instellingen;
3. op verzoek van hulpverlenende instellingen op gereformeerde grondslag om bestuurlijke medeverantwoordelijkheid te dragen voor de onder a2 bedoelde instellingen, medewerking te verlenen door een bestuurder voor te dragen of te benoemen die niet tevens lid is van het GDD;
c. 1. plaatselijke kerken in hun diaconale arbeid te adviseren en informeren (hetzij direct vanuit het deputaatschap of vanuit het Diaconaal Steunpunt);
2. contacten met andere deputaatschappen te onderhouden om te voorkomen dat er overlap in taakstelling en voorlichting ontstaat;
3. indien nodig initiatieven te nemen om de overheden te informeren over de zienswijze van de kerken, in goed overleg met de deputaten voor de Relatie tussen Kerk en Overheid;
d. 1. diaconaal beleid, zowel plaatselijk, bovenprovinciaal als landelijk, te ondersteunen en helpen vorm te geven, hetzij direct vanuit het deputaatschap of via het Diaconaal Steunpunt;
2. de deskundigheid van diakenen te helpen bevorderen o.a. door de antwoorden op vragen die regelmatig terugkomen vast te leggen en bekend te maken aan de diaconieën (bijvoorbeeld via Dienst);
3. de diakenen voor te lichten over betekenis en inhoud van het ‘diaconale gemeente’ zijn;
4. met classicale en provinciale deputaten te overleggen, hen te stimuleren en eventueel voorstellen te doen voor verbetering van hun instructies;
5. een netwerk op te zetten van deskundigen op verschillende gebieden (bijvoorbeeld op juridisch, organisatorisch en op financieel gebied) die bereid zijn diakenen te adviseren;
e. 1. op verzoek van en met deputaten die verantwoordelijk zijn voor hulpverlening aan buitenlandse kerken, te overleggen over verzoeken van diaconale aard van buitenlandse kerken, zodat het GDD de kerken kan adviseren;
2. indien nodig, en voor wat kerken en christenen in het buitenland betreft op verzoek van deputaten BBK en DVN, initiatieven te nemen ter leniging van materiële nood waarin (groepen van) kerken in binnen- en/of buitenland zijn komen te verkeren als gevolg van zich acuut voordoende gebeurtenissen; het aan de kerken verzoeken om een collecte of gift behoort daarbij tot hun bevoegdheid;
f. bij de uitvoering van de onder 1b1, 1b2 en 1e omschreven taken, indien het GDD dit gewenst acht, de particulier-synodale deputaten te consulteren.
(Volgen nog onderdeel 2 Uitvoering van taken en 3 Vereiste stukken.)

(Leusden 1999, art. 68-2)


Bouma, H. (1983v)


UITVOERINGSBEPALING BIJ
Kerkorde GKv (1978) Art. 22