Artikel 18
Opleiding tot de dienst des Woords
De kerken onderhouden een theologische hogeschool voor de
opleiding tot de dienst des Woords.
Tot de taak van de hoogleraren in de theologie behoort het
uitleggen van de Heilige Schrift en het verdedigen van de zuivere
leer tegen ketterijen en dwalingen.
Predikanten die afgezonderd zijn voor de opleiding tot de dienst
des Woords, blijven op de wijze van emeriti-predikanten verbonden
aan de kerk die zij gediend hebben en houden de rechten van een
dienaar des Woords.
De gezamenlijke kerken nemen de verplichting op zich, naar
behoren in hun onderhoud te voorzien, evenals in dat van hun
weduwen en wezen.
Het „beding” voor de vereniging van 1892 inzake de opleiding tot de bediening van Gods Woord
„Wat de opleiding tot het leeraarsambt betreft, oordeelt de Synode te moeten handhaven het beginsel, dat de Kerk geroepen is, een eigene inrichting tot opleiding harer leeraren te hebben, ten minste wat de godgeleerde vorming betreft.”.
(Synode Christ. Geref. Kerk, Leeuwarden 1891, art. 184)
De „Voorloopige Synode” besluit te antwoorden, dat zij genoegen neemt met deze verklaring van de Christelijke Gereformeerde Synode te Leeuwarden. „Altoos verstaande, dat de bedoeling van deze verklaring niet is: 1e. om het aloude Gereformeerde beginsel van vrije studie te vernietigen; noch ook 2e. om verandering te brengen in de Gereformeerde wijze van kerkelijke examinatie der aanstaande Dienaren des Woords; evenmin 3e. om iets te laten vallen van den eisch van wetenschappelijke ontwikkeling, die steeds door de Gereformeerde Kerken gesteld is, en ook 4e. niet, om tegen te spreken, dat de vereenigde Kerken over de regeling dezer zaak later, indien noodig, hebben te oordelen”.
(Derde Voorloopige Synode van de Nederd. Geref. Kerken,
’s-Gravenhage 1891, art. 55, blz. 82; met de onder 4e
gebruikte woorden „de regeling dezer zaak”, die weergave
vormen van een passage uit een brief van de
christelijke gereformeerde deputaten d.d. 10 sept. 1891,
is niet gedoeld op „het beginsel, dat de Kerk
geroepen is
een eigene inrichting tot opleiding harer leeraren te
hebben”, maar op de „examinatie der candidaten en
wetenschappelijke eischen der studie”)
Instandhouding Theologische Universiteit
De synode spreekt uit:
a. dat een generale synode de bevoegdheid mist, om de kerken
inzake financiële aangelegenheden te binden, tenzij dan voor
uitgaven, die rechtstreeks uit het kerkverband zelf voortvloeien,
zoals de gewone onkosten, veroorzaakt door het samenkomen van een
generalesynode;
b. dat de kerken zedelijk gebonden zijn en zich in de consciëntie
voor God behoren gebonden te gevoelen, tot het voldoen van wat
haar Theologische Universiteit kost, aangezien zij zelf tot het
instandhouden van deze universiteit besloten hebben;
c. dat derhalve, zolang deze universiteit, met goedvinden van de
kerken, voor haar rekening blijft bestaan, geen kerk, door zich
te onttrekken, de zusterkerken mag bezwaren.
(Amsterdam 1908, art. 25)
Statuut van de Theologische Universiteit
Zie: Bijlage 12-1
Benoemingsbrieven voor docenten
Zie: Bijlage 13-1
Ondertekeningsformulieren voor docenten
Zie: Bijlage 14-1
Reglement voor docenten
Zie: Bijlage 15-1
Emeritaat- en pensioenregeling voor hen die werkzaam zijn aan de Theologische Universiteit
Zie: Bijlage 16-1
Toelating tot de lessen
De beslissing over toelating tot de lessen berust bij de senaat. Van de beslissing van de senaat staat beroep open bij de curatoren van de Universiteit.
(Assen 1961, art. 36)
Erkenning promotierecht van de Theologische Universiteit
De synode overweegt, dat de uitoefening van het promotierecht
door de Theologische Universiteit van de kerken bevorderlijk is
aan het bereiken van het doel van de opleiding tot de dienst van
het Woord en daarom is in het profijt van de kerken.
Zij overweegt ook, dat die uitoefening eveneens van groot belang
is voor de bezetting van haar leerstoelen in de toekomst.
Zij spreekt uit, dat de hoogleraren aan de Theologische
Universiteit voortaan gebruik maken van hun bevoegdheid tot het
afnemen van het doctorale examen en het verlenen van de
doctorstitel in de godgeleerdheid; en geeft daarmee opdracht aan
curatoren van de Theologische Universiteit, het gebruik-maken van
die bevoegdheid mogelijk te maken.
(Enschede 1945, art. 28)
Praktische vorming van studenten in de theologie
De synode spreekt als haar oordeel uit, dat zowel deputaten-curatoren als hoogleraren aan de Theologische Universiteit terecht van oordeel zijn, dat het opzetten en regelen van praktische oefeningen voor studenten in de theologie buiten de bevoegdheid van de senaat van de Theologische Universiteit valt.
(Amersfoort-West 1967, art. 85; vgl. Hattem 1972/3, art. 170)
Benoemingsprocedure voor docenten aan de Theologische Universiteit
1. Wanneer voorzien kan worden dat een vacature zich zal voordoen
binnen anderhalf jaar na de openingsdatum van een generale
synode, zal deze synode de benoeming verrichten.
In dit geval zal de zaak van de benoeming op de ontwerpagenda van
de generale synode worden geplaatst.
2. Wanneer een vacature zich voordoet op een later tijdstip dan
onder 1 genoemd, of wanneer een onverwachte vacature ontstaat op
een tijdstip dat er geen generale synode vergadert, zal een
tussentijdse synode worden samengeroepen, indien de
deputaten-curatoren van de Theologische Universiteit, na advies
van de senaat, die noodzakelijk achten.
3. De deputaten-curatoren zijn in zulk een situatie gemachtigd de
kerk die met de samenroeping van de generale synode is belast te
verzoeken zo spoedig als mogelijk is en in ieder geval binnen
vier maanden een tussentijdse synode bijeen te doen komen om over
de vervulling van de vacature te beslissen.
De samenroepende kerk voor de eerstkomende generale synode zal in
zulk een geval aan het verzoek van de deputaten-curatoren
aanstonds - zonder advies van de particuliere synode
overeenkomstig artikel 46 K.O. - voldoen en hiervan mededeling
doen aan de kerken.
(Arnhem 1981, art. 116)
Onderwijs in de zendingswetenschappen en de evangelisatie
De synode overweegt, dat het onderwijs in de
zendingswetenschappen geacht moet worden, in de sedert vele jaren
bestaande situatie, te behoren tot de opleiding tot de dienst van
het Woord, zulks ook blijkens de benoeming van een lector voor
deze wetenschappen door de generale synode van Enschede 1945
(acta art. 82).
Zij spreekt uit, dat de kosten, verbonden aan het lectoraat in de
zendingswetenschappen zullen worden bestreden uit de gelden, die
voor de opleiding tot de dienst van het Woord worden opgebracht.
(Enschede 1955/6, art. 117b)
De synode besluit:
1. voor de leeropdracht missiologie een docent in volledige
dienst te benoemen;
2. aan deze leeropdracht het vak evangelisatie toe te voegen.
Gronden:
ad 1: De ervaring heeft geleerd dat de combinatie
zendings-lectoraat en predikantschap nauwelijks uitvoerbaar
blijkt te zijn.
ad 2: De raakvlakken tussen missiologie en evangelisatie maken
het gewenst het vak evangelisatie aan de docent missiologie toe
te vertrouwen.
(Spakenburg-Noord 1987, art. 97)
Assistenten en ander hulp
De synode besluit in overeenstemming met het verzoek van
deputaten-curatoren:
1. aan hen volmacht te verlenen om aan iedere docent verlof te
geven tot het aantrekken van één assistent (part-time).
Deputaten-curatoren en deputaten-financieel stellen in onderling
overleg het bedrag vast dat jaarlijks per docent maximaal besteed
kan worden voor de honorering van een assistent. De docenten
trekken geen assistent aan zonder overleg met senaat;
2. eveneens volmacht te verlenen om in overleg met de senaat voor
voorkomende werkzaamheden van enige omvang, indien daarvoor een
geschikte hulp te vinden is, deze aan te trekken als tijdelijke
hulp. De senaat dient daartoe vooraf overleg te hebben met
deputaten-financieel;
3. toestemming te verlenen dat in het kader van de ambtelijke
vakken gastcolleges gegeven kunnen worden.
(Hattem 1972/3, art. 35)
Institutionalisering van de vooropleiding
De synode besluit:
I 1. de vooropleiding te institutionaliseren;
2. de leiding van de vooropleiding ook bij de voortduur toe te
vertrouwen aan de huidige docent klassieke talen;
II deputaten-curatoren te machtigen docenten aan deze
vooropleiding te benoemen.
Gronden:
1. De noodzaak tot het institutionaliseren van de vooropleiding
doet zich gevoelen vanwege de voortschrijdende ontwikkelingen in
het VWO en het wegvallen van andere mogelijkheden van
'aanvullende vooropleidingen'.
2. Bij het ontbreken van een eigen vooropleiding zal men
voortdurend geconfronteerd worden met de aanmelding van studenten
die elders een vooropleiding hebben ons vangen, die niet door
'Kampen' kan worden aanvaard.
3. De verbinding tussen hogeschool en vooropleiding blijft op
deze wijze optimaal en de continuïteit van het onderwijs wordt
gewaarborgd.
(Spakenburg-Noord 1987, art. 99)
Instructie voor deputaten-curatoren van de Theologische Universiteit
Zie: Bijlage 17-1
Ondertekeningsformulier voor deputaten-curatoren
Zie: Bijlage 18-1
Stichting voor de financiële verzorging van de opleiding
De synode besluit:
1. over te gaan tot ontbinding van de 'Stichting voor de
financiële verzorging van de Opleiding tot den Dienst des Woords
in de Gereformeerde Kerken in Nederland', gevestigd te
Groningen;
2. het moderamen van het curatorium van de Theologische
Universiteit op te dragen en te machtigen alle voor de ontbinding
nodige stappen te zetten en regelingen te treffen;
3. uit te spreken dat de Gereformeerde Kerken in Nederland
(vrijgemaakt) in generaal synodaal verband de rechtspersoon zijn
waarvan de Theologische Universiteit, Broederen 15 te Kampen,
uitgaat; deze rechtspersoon wordt naar art. 52 K.O. in dezen
vertegenwoordigd door de generale synode of door het door haar
benoemde curatorium van de universiteit.
(Berkel en Rodenrijs 1996, art. 79-3)
Benoeming van curatoren
Aangezien de formuleringen van de voordrachten van curatoren door
de particuliere synoden niet in alle gevallen van juiste
vooronderstellingen bleken uit te gaan, vestigt de synode er de
aandacht op:
1. dat de particuliere synoden slechts deputaten voordragen,
terwijl alleen de generale synode hen benoemt en instrueert;
2. dat curatoren van de Theologische Universiteit geen deputaten
zijn van de particuliere synoden, doch van de generale synode,
zodat elk van hen de gezamenlijke kerken vertegenwoordigt.
(Kampen 1951, art. 42)
Structuur van het college van deputaten-curatoren
De synode is van oordeel:
1. dat het aan de deputaten-curatoren opgedragen „toezicht op de
docenten, opdat alles uit hun onderwijs geweerd blijft dat zou
afwijken van de Heilige Schrift of inbreuk maken op de belijdenis
van de kerken”, primair bepalend is bij het voordragen en
benoemen van deputaten-curatoren;
2. dat het besturen van de Theologische Universiteit van het
college van deputaten-curatoren een groter aantal deskundigheden
vraagt dan voorheen, willen zij in deze tijd hun omvangrijke taak
naar behoren vervullen;
3. dat terecht is gewezen op de wenselijkheid, dat de
particuliere synoden bij het opmaken van een voordracht voor de
benoeming van deputaten-curatoren mede dienen te letten op
wetenschappelijke interesse en bestuurlijke capaciteiten;
4. dat de suggestie om het college van deputaten-curatoren
zodanig te vergroten dat door de particuliere synoden in plaats
van één primus twee primi met secundi worden aangewezen, geen
garantie biedt dat het college van deputaten-curatoren in
voldoende mate die bekwaamheden in zich verenigt als met het oog
op het vervullen van zijn taak nodig is;
5. dat de generale synode bevoegd is om, indien nodig, naast de
door de particuliere synoden voorgedragen curatoren ook anderen
in het college te benoemen, die geacht kunnen worden deskundig te
zijn in speciale aangelegenheden, die het college te behartigen
heeft;
6. dat bij het voordragen en benoemen van deputaten-curatoren
zowel het nut van de continuïteit als dat van de wisseling van
personen in het oog dient te worden gehouden, waarbij het tevens
wenselijk is, wat de leeftijd betreft, een maximum-grens te
stellen;
7. dat het bestuurlijk vermogen van het college van
deputaten-curatoren wordt bevorderd, wanneer aan de functie van
het moderamen meer inhoud wordt gegeven;
8. dat in eerste instantie de deputaten-curatoren dienen te
beoordelen of er, gelet op het efficiënt en doelmatig besturen
van de Theologische Universiteit, reden is voor het aantrekken
van een administratieve kracht ter verlichting van het
secretariaat van het college, en zo ja, dat het college daartoe
volmacht te ontvangen.
Zij besluit:
1. onder de aandacht van elke eerstkomende particuliere synode te
brengen hetgeen onder 1, 2, 3 en 6 heeft geoordeeld, met het
verzoek in haar regeling bepalingen dienaangaande op te
nemen;
2. de bij de benoeming van deputaten-curatoren in acht te nemen
leeftijd te stellen op maximaal 70 jaar.
(Hattem 1972/3, art. 174)
Niet-predikanten-curatoren
De synode is van oordeel, dat het college van curatoren thans
zeer gediend is met deskundigheid zowel op het gebied van het
onderwijs als op juridisch gebied.
Zij besluit het college van de op voordracht van de particuliere
synode te benoemen deputaten-curatoren aan te vullen door de
benoeming van twee niet-predikanten, van wie de één deskundig is
op het gebied van het onderwijs en de ander op juridisch gebied.
(Hattem 1972/3, art. 174)
Tussentijdse vacature van curatoren
Wie door een generale synode is benoemd en geïnstrueerd tot curator van de Theologische Universiteit, blijft dit ook in geval van verhuizing naar een ander particulier-synodaal ressort; in geval van ziekte, overlijden, onttrekking aan de gemeenschap van de kerk, verhuizing naar het buitenland en dergelijke, behoort hij te worden vervangen door zijn door de laatste generale synode eveneens benoemde secundus; eerst wanneer deze regel geheel is nageleefd en zich dan een vacature mocht voordoen, dient deze te worden vervuld doordat de particuliere synode van het ressort, waaruit de betreffende curator was voorgedragen, een nieuwe curator kan aanwijzen, die dan als door de generale synode benoemd en geïnstrueerd wordt beschouwd.
(Kampen 1951, art. 37-1)
Doorlichting van het studiepakket
In verband met het besluit van deputaten-curatoren om tot een
fundamentele doorlichting van het studiepakket te komen en
daarbij aandacht te geven niet alleen aan ‘Kampen als
onderwijsinstituut’ maar ook aan ‘Kampen als onderzoeksinstituut’
draagt de synode deputaten-curatoren op de komende jaren uiterste
waakzaamheid te blijven betrachten, opdat de Theologische
Universiteit, wanneer zij te maken krijgt met concretere
overheidscontrole op de kwaliteit van het onderwijs, aangemerkt
zal blijven worden als instelling van hoger onderwijs.
Grond:
de onderhavige zaak is van groot belang voor het toekomstig
functioneren van de universiteit als erkend onderwijs- en
onderzoeksinstituut.
(Leeuwarden 1990, art. 87)
Regeling voor het inzamelen van de gelden, benodigd voor de opleiding tot de dienst van het Woord
De synode machtig deputaten-curatoren tot een regeling over te
gaan, in deze zin:
1. elke kerk ontvangt van deputaten-financieel jaarlijks bericht,
welk bedrag van haar wordt verwacht voor de opleiding tot de
dienst van het Woord, welk bedrag wordt gebaseerd op het aantal
leden per 1 januari van het voorgaande jaar (volgens het
Handboek);
2. elke kerkenraad kan desgewenst tot het verzamelen van gelden
voor de opleiding tot de dienst van het Woord plaatselijk
regelingen treffen, die hij de meest gewenste vindt.
(Amersfoort-West 1967, art. 83)
Tussentijdse traktementsverhoging
De synode verleent aan de deputaten-curatoren de bevoegdheid, in overleg met deputaten-financieel, bij gebleken noodzaak, de traktementen van wie in vaste dienst van de Hogeschool zijn, alsook de uitkeringen aan weduwen, voorlopig te verhogen tot de volgende synode.
(Kampen 1951, art. 37; Enschede 1955/6, art. 491b;
Bunschoten-Spakenburg 1958/9, art. 67; Assen 1961, art. 34)