Artikel 33
Instructies en voorstellen voor meerdere vergaderingen
Een mindere vergadering zal een instructie of een voorstel voor een meerdere vergadering niet vaststellen voordat de eventuele besluiten van voorgaande synoden betreffende de voorgestelde zaak nauwkeurig gelezen zijn. Wat eenmaal afgehandeld is, moet niet opnieuw aan de orde worden gesteld, tenzij men van oordeel is dat wijziging noodzakelijk is.
Revisie-verzoek
Naar aanleiding van de vraag, of het kerkrechtelijk juist was,
dat een particuliere synode een revisie-verzoek van een classis
niet in behandeling heeft genomen, overweegt de synode, dat art.
31 K.O. weliswaar het recht geeft tot beroep op een meerdere
vergadering tegen een uitspraak van een mindere vergadering, doch
daarmede niet afsnijdt de mogelijkheid om met bezwaren te gaan
naar een volgende gelijksoortige mindere vergadering.
Rechtsprekende in het twistgeding tussen de bedoelde classis en
particuliere synode, spreekt zij uit:
1. dat elke kerkelijke vergadering het recht heeft om zelf
te bepalen of zij een revisie-verzoek in behandeling hoort te
nemen, ja dan neen;
2. dat de particuliere synode bij het niet in behandeling
nemen van het bezwaarschrift van de classis ten onrechte als
argument heeft aangevoerd, „dat zij zich niet behoort te vermeten
op te treden als meerdere vergadering van één van haar
voorgangsters”, aangezien deze uitspraak in haar algemeenheid
onjuist moet worden geacht.
(Kampen 1951, art. 177)
Vereisten voor een revisie-verzoek
Een verzoek om revisie van een besluit, dat in de kerken algemene aanvaarding heeft gevonden, moet wel met zeer klemmende redenen worden aangedrongen en er blijk van geven, dat de indiener zich ernstig rekenschap heeft gegeven van alle argumenten, waarmee dat besluit werd gemotiveerd c.q. verdedigd.
(Kampen 1975, art. 110)
Revisieverzoeken GS Leusden 1999 inzake toetsingsrecht voor kerkleden
Besluit 1:
a. naar aanleiding van de ingediende bezwaren een wijziging aan
te brengen in punt 6 van de door de Generale Synode Leusden 1999
(Acta art. 60) vastgestelde werkwijze voor uitbreiding van de
gezangenbundel;
b. dit punt 6 voorlopig als volgt te doen luiden: “indien kerken
of kerkleden het besluit tot vrijgeven van een gezang niet kunnen
aanvaarden, zullen ze hun verklaring daarover en de argumentatie
daarvoor kunnen inzenden bij de eerstvolgende generale synode”;
en dan punt 7 als volgt te laten beginnen: “de ingezonden
verklaringen ...” enz.
Gronden:
1. de Generale Synode Leusden 1999 heeft (Acta art. 60) op
verantwoorde wijze invulling gegeven aan het traject van
besluitvorming inzake uitbreiding van de gezangenbundel. Zij
heeft echter in haar Besluit sub 6 een beperking van de inbreng
van kerkleden aangebracht die afweek van de eerder gewekte
verwachtingen en waaraan geen nadere uitleg was verbonden. Bij
nader inzien is hierdoor ook een incongruentie ontstaan ten
opzichte van de gangbare werkwijze ter generale synode bij het
behandelen van revisieverzoeken in algemeen-kerkelijke zaken.
Hangende de nadere bestudering en regeling van het revisierecht
(zie de opdracht aan deputaten Kerkrecht en kerkorde), is het
beter om in de toetsingsprocedure voor de gezangen de rechten van
kerkleden voorlopig parallel te laten lopen met die in andere
onderwerpen;
2. in de formulering van het bedoelde punt 6 blijkt naar
aanleiding van de ingediende bezwaren onvoldoende tot uitdrukking
te komen dat de behandeling in tweede lezing geen algemene
heroverweging kan zijn, waarbij ieder nog eens weer alles aan de
orde kan stellen. De tweede lezing heeft het karakter van een
toets waarbij men zich moet uitspreken over de aanvaardbaarheid
van het eerdere besprekingsresultaat. De formulering van punt 6
moet in die richting verhelderd worden.
Besluit 2:
a. uit te spreken dat deze wijziging niet betekent dat de synode
in het algemeen de klacht gegrond acht als zou aan kerkleden door
het betreffende besluit van de Generale Synode Leusden 1999 een
erkend en onvervreemdbaar toetsingsrecht of recht van bezwaar
naar art. 31 KO zijn ontnomen;
b. uit te spreken dat de Generale Synode Leusden 1999 door haar
regeling in Acta art. 60 sub 6 evenmin voor de toekomst het
algemene recht van revisie naar art. 33 KO voor wat betreft de
gezangen buiten werking heeft gesteld, als de huidige synode dat
doet met de door haar gewijzigde tekst van die regeling.
Gronden:
1. er heeft zich sinds 1970 wel een bepaalde werkwijze ontwikkeld
voor een proces waarin de gezamenlijke kerken werken aan een
(onderdeel van het) kerkboek, maar er bestaat in de kerken geen
helder omschreven ‘toetsingsrecht’ dat de spelregels voor zo’n
proces vastlegt en bijvoorbeeld aan individuele kerkleden bewust
en expliciet het recht geeft om alle bezwaren die ze hebben ook
ter generale synode in te dienen, behandeld en beantwoord te
krijgen;
2. in die situatie dient er gehandeld te worden naar
uitgangspunten van gereformeerd kerkrecht zoals die o.a. zijn
verwoord in art. 30, 31, 33 en 35 KO, zonder dat men echter kan
zeggen dat uit die artikelen rechtstreeks de antwoorden op
allerlei kwesties in de procedure van de zogenaamde toetsing
voortvloeien. De gegroeide gewoonte mag ook een rol spelen, maar
wat door enkele synodes gepraktiseerd werd en reeds dikwijls tot
moeilijkheden en bezwaren aanleiding bleek te geven, is daarmee
nog niet tot onomstreden recht geworden. De generale synode is
gerechtigd tijdens het proces van uitbreiding van de
gezangenbundel nadere bepalingen te maken voor de wijze waarop de
toetsing door kerken en kerkleden plaats vindt;
3. de Generale Synode Leusden 1999 heeft met haar besluit in Acta
art. 60 kennelijk alleen het oog gehad op het traject van
vaststelling van een bundel en een lijst van vrijgegeven liederen
en zich op dat moment niet bezig gehouden met de status van
bezwaren of revisieverzoeken die buiten en na afloop van dit
traject zouden kunnen worden ingediend. In de laatste fase van de
vaststelling van het Gereformeerd Kerkboek is door de synodes in
de jaren 1980 op soortgelijke wijze gehandeld toen ze termijnen
vaststelden voor het definitief worden van de teksten;
4. wanneer kerkleden in een bepaald stadium van generaal-synodale
besluitvorming hun bezwaren alleen nog aan de orde kunnen zien
komen wanneer hun kerkenraad die bezwaren overneemt en indient,
is daarmee nog niet de onderhouding van art. 31 KO geblokkeerd of
het ambt aller gelovigen gefrustreerd. De kerken zijn bevoegd om
– mits op goede gronden en op goede wijze – bepalingen te maken
voor de weg waarlangs behandeling, toetsing en schifting van
zulke bezwaren plaatsvindt. De slotzin van art. 30 KO geeft
daarvoor een parallel. Het hierboven geformuleerde Besluit 1.b
betekent dan ook niet, dat op langere termijn een beperking als
door de Generale Synode Leusden gesteld niet alsnog in een
toetsingsprocedure kan worden opgenomen.
Besluit 3:
de gedachte af te wijzen als zou een generale synode gehouden
zijn om elk punt van kritiek en bezwaar dat in het kader van
bijvoorbeeld toetsing van gezangen bij haar wordt ingebracht
specifiek en expliciet aan het adres van de indiener te
beantwoorden.
Gronden:
1. de Generale Synode Groningen-Zuid 1978 overwoog: “De methode
van behandeling en de opzet van de besluitteksten door meerdere
vergaderingen dienen in de kerken geen voorwerp van appèl en
revisie te worden, tenzij daarin duidelijk en vaststaande regels
zijn geschonden.” (Acta GS Groningen-Zuid 1978, art 362, III Zij
overweegt 16). In het toetsingsproces zoals het sinds 1975 resp.
1996 is gaan functioneren zijn geen toezeggingen gedaan of
afspraken gemaakt, op basis waarvan men zulke expliciete
beantwoording zou mogen verwachten of zou kunnen eisen;
2. men mag er op rekenen dat een synode serieus alles wat vanuit
de kerken wordt ingebracht meeneemt in haar overwegingen en
besluitvorming. Echter, wanneer een synode in geval van
revisieverzoeken komt tot afwijzing van de ingebrachte bezwaren
en handhaving van het eerder genomen besluit, dan mag niet de eis
gesteld worden, dat in de besluittekst te lezen moet zijn, wat de
synode op elk van de bezwaren te zeggen heeft en op welke gronden
ze dat zegt. Een synode is er niet om bezwaar voor bezwaar elk
afzonderlijk te beantwoorden en op alle argumenten in te gaan,
maar om ze te toetsen en op grond van de resultaten van die
toetsing al of niet te besluiten tot revisie (vgl Acta GS
Groningen-Zuid 1978, art 362, III Zij overweegt 6);
3. als in de besluittekst een expliciet antwoord op bepaalde
bezwaren ontbreekt, dan betekent dat niet, dat de bezwaren in het
geheel niet beantwoord en niet behandeld zijn. Het ontbreken van
zulk een gedetailleerde expliciete beantwoording van vele
ingebrachte bezwaren en argumenten kan niet als een bewijs van
een ondeugdelijke behandeling worden aangevoerd. Dat moet
voldoende zijn en daar mag men een synode ook aan houden (vgl.
Acta GS Groningen-Zuid 1978, art 362, III Zij overweegt 7);
4. gezien de volle agenda en de werklast van de synode – die
immers slechts één keer per drie jaar vergadert en geen
professionele staf tot haar beschikking heeft – is het ook niet
billijk om gedetailleerde expliciete beantwoording te vragen.
(Zuidhorn 2002 art. 54)