(bij art. 18 K.O.)
Artikel 1 Definities
1. In deze regeling wordt onder „pensioen”, ook als dit woord
voorkomt in samenstellingen als „ouderdomspensioen”,
„pensioendatum” en dergelijke, mede verstaan
„emeritaat(sgeld)”.
2. In deze regeling wordt verstaan onder:
a. Stichting: Stichting voor de financiële verzorging van de
opleiding tot de dienst des Woords in de gereformeerde kerken in
Nederland, gevestigd te Groningen.
b. Deelnemer: Degene die krachtens het bepaalde in artikel 2 in
deze regeling is opgenomen.
c. Weduwe: De vrouw die bij overlijden van de (gewezen) deelnemer
zijn echtgenote is krachtens een voor de pensioendatum gesloten
huwelijk.
d. Kind: 1. Het kind van de (gewezen) deelnemer, geboren uit,
gewettigd door of geadopteerd tijdens een huwelijk dat de
(gewezen) deelnemer voor de pensioendatum heeft gesloten, alsmede
het kind dat door de (gewezen) deelnemer voor de pensioendatum is
erkend.
2. Het stief- of pleegkind van de (gewezen) deelnemer dat zowel
voor de pensioendatum als bij zijn overlijden als zijn eigen kind
wordt onderhouden en opgevoed.
e. Pensioendatum: Voor de deelnemers behorende tot de docenten:
de eerste van de maand september volgende op het cursusjaar
waarin de deelnemer 65 jaar wordt; voor de overige deelnemers: de
eerste van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 65 jaar
wordt.
f. Verzekeraar: De verzekeringsmaatschappij waarmee
overeenkomsten van verzekering zijn gesloten.
Artikel 2 Deelnemerschap
1. In deze pensioenregeling zijn opgenomen:
a. de werknemer die voor onbepaalde tijd in dienst is van de
Stichting; zolang deze werknemer nog geen 25 jaar is, is het
bepaalde in artikel 16 van toepassing;
b. de docenten in volledige dienst;
c. de overige docenten voorzover hun schriftelijk mededeling is
gedaan van opneming in de regeling.
2. De werknemer die eerst na de ingangsdatum van deze regeling de
25jarige leeftijd bereikt, is opgenomen op de eerste van de maand
waarin hij 25 jaar wordt.
3. Het deelnemerschap eindigt zodra de dienstbetrekking tussen de
werknemer en de Stichting eindigt, dan wel zodra een docent
ophoudt docent te zijn aan de opleiding tot de dienst des Woords
in de gereformeerde kerken in Nederland.
Artikel 3 Pensioenaanspraken
1. De deelnemer heeft aanspraak op:
- ouderdomspensioen;
- arbeidsongeschiktheidspensioen;
- weduwenpensioen;
- aanvullend weduwenpensioen;
- wezenpensioen.
2. De aanspraken worden, voorzover het betreft de deelnemers,
bedoeld in artikel 2.1 a, en de deelnemers bedoeld in artikel 2.1
b en c, die niet voorheen predikant zijn geweest, bij de
verzekeraar ondergebracht. Zij worden van kracht zodra daarvan
mededeling is gedaan aan de deelnemer op de dagtekening van deze
mededeling.
Voorzover het betreft de overige deelnemers, kunnen aanspraken
door de Stichting bij de verzekeraar worden ondergebracht.
Is verzekeren of verhogen van het verzekerd bedrag niet onder
normale condities mogelijk, dan zal de Stichting in overleg met
de verzekeraar en de deelnemer een voorziening treffen die zoveel
mogelijk aansluit bij deze regeling en het normale
kostenniveau.
3. De in artikelen 5 t/m 10 omschreven grootte van de aanspraken
geldt uitsluitend bij deelneming tot de pensioendatum of tot
eerder overlijden.
4. De aanspraken worden mede beheerst door hetgeen de Stichting
en de verzekeraar overeenkomen, voorzover niet in strijd met de
bepalingen van deze regeling.
Artikel 4 Pensioengrondslag
1. Op de dag van opneming en vervolgens jaarlijks op 1 januari
wordt voor elke deelnemer de pensioengrondslag vastgesteld.
2. De pensioengrondslag is gelijk aan het jaarsalaris verminderd
met een franchise. De franchise is gelijk aan 10/7 x het op 1
januari bekende jaarlijkse gezamenlijke pensioen volgens de
Algemene Ouderdomswet voor een echtpaar, waarvan zowel de man als
de vrouw 65 jaar of ouder is.
3. Onder jaarsalaris wordt verstaan 12 maal het vaste
maandsalaris dat geldt op het tijdstip van vaststelling van de
pensioengrondslag, vermeerderd met de vakantiebijslag.
Tot het vaste maandsalaris worden niet gerekend vergoeding wegens
overwerk, onkostenvergoedingen, en andere aan de dienstbetrekking
verbonden emolumenten. Ingeval niet in volledige arbeidstijd
wordt gewerkt, wordt onder het vaste maandsalaris verstaan het
vaste maandsalaris dat zou hebben gegolden bij volledige
arbeidstijd.
4. Gedurende de uitkering van een arbeidsongeschiktheidspensioen,
worden wijzigingen in de pensioengrondslag niet in aanmerking
genomen. In geval de toepassing van deze bepaling tot kennelijke
onbillijkheid leidt, kan daarvan door de Stichting in voor de
deelnemer gunstige zin worden afgeweken.
Artikel 5 Ouderdomspensioen
1. Het ouderdomspensioen gaat in op de pensioendatum en het wordt
uitgekeerd tot het einde van de maand waarin de gewezen deelnemer
overlijdt.
2. Het jaarlijkse ouderdomspensioen is gelijk aan 1,75% van het
gemiddelde van de pensioengrondslagen die in de laatste 2 jaar
onmiddellijk voorafgaande aan de pensioendatum worden
vastgesteld, vermenigvuldigd met het aantal jaren gelegen tussen
de aanvangsdatum van het deelnemerschap van de deelnemer en de
pensioendatum. Voor de berekening van het ouderdomspensioen
worden uitsluitend de jaren onmiddellijk voorafgaande aan de
pensioendatum in aanmerking genomen met een maximum van 40.
Gedeelten van een jaar worden afgerond op hele maanden.
3. Het jaarlijkse ouderdomspensioen voor docenten, zijnde gewezen
predikanten, is gelijk aan 70% van het gemiddelde van de
pensioengrondslagen van de deelnemer die in de laatste 2 jaar
onmiddellijk voorafgaande aan de pensioendatum worden
vastgesteld, verminderd met opgebouwde ouderdomspensioenrechten
uit hoofde van een elders vervulde dienstbetrekking.
4. Zolang een pensioengrondslag nog niet is vastgesteld, wordt
deze geacht gelijk te zijn aan de laatst vastgestelde
pensioengrondslag.
5. Ingeval een deelnemer minder dan de volledige arbeidstijd
heeft gewerkt, wordt het aantal jaren, bedoeld in lid 2,
verminderd naar rato van de periode(n) waarin en de mate waarin
hij minder dan de volledige arbeidstijd heeft gewerkt.
Indien op enig ogenblik de toekomstige diensttijd van belang is,
wordt aangenomen dat de mate waarin op dat ogenblik minder dan de
volledige arbeidstijd wordt gewerkt, onveranderd blijft.
Artikel 6
Arbeidsongeschiktheidspensioen
1. Het arbeidsongeschiktheidspensioen gaat in, zodra de deelnemer
ten gevolge van ziekte of gebreken gedurende 104 weken
onafgebroken geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, en het
wordt uitgekeerd zolang de arbeidsongeschiktheid voortduurt, doch
uiterlijk tot de pensioendatum.
2. Het arbeidsongeschiktheidspensioen bij gehele
arbeidsongeschiktheid is gelijk aan de som van 80% van dat
gedeelte van het jaarsalaris dat uitgaat boven een bedrag gelijk
aan 261 maal het maximum dagloon, waarnaar de uitkeringen
ingevolge de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)
worden berekend en 10/70 deel van de uitkering op grond van de
WAO.
3. Onder jaarsalaris wordt verstaan het jaarsalaris waarvan de
laatst voor de ingang van het arbeidsongeschiktheidspensioen
vastgestelde pensioengrondslag is afgeleid; dit jaarsalaris wordt
slechts gewijzigd in overeenstemming met de algemene
salariswijziging. Onder maximum dagloon wordt verstaan het
maximum dagloon dat geldt op 1 januari samenvallende met dan wel
onmiddellijk voorafgaande aan de datum waarop het
arbeidsongeschiktheidspensioen ingaat; dit maximum dagloon wordt
steeds per 1 januari vastgesteld in overeenstemming met het dan
geldende wettelijke maximum dagloon.
4. Het arbeidsongeschiktheidspensioen bij gedeeltelijke
arbeidsongeschiktheid is een percentage van het in de vorige
leden omschreven pensioen dat gelijk is aan het krachtens de
AOW/WAO voor de deelnemer vastgestelde uitkeringspercentage van
het dagloon.
5. In geval van beëindiging van het deelnemerschap voor de
pensioendatum anders dan wegens arbeidsongeschiktheid, vervalt de
aanspraak op arbeidsongeschiktheidspensioen.
Artikel 7 Weduwenpensioen
1. Weduwenpensioen wordt uitgekeerd indien en zolang de weduwe
recht heeft op een pensioen/uitkering krachtens de Algemene
Weduwen- en Wezenwet en voorts na het bereiken door de weduwe van
de 65-jarige leeftijd.
2. Het jaarlijkse weduwenpensioen bedraagt:
- indien de echtgenoot bij zijn overlijden deelnemer was, 70%,
van het jaarlijkse ouderdomspensioen waarop hij recht zou hebben
gehad indien hij als deelnemer de pensioendatum zou hebben
bereikt en de laatstelijk voor hem gegolden hebbende
pensioengrondslag onveranderd van kracht zou zijn gebleven;
- indien de echtgenoot op het tijdstip van zijn overlijden
gewezen deelnemer was en recht, c.q. uitzicht op recht had op
ouderdomspensioen, 70% van dit pensioen per jaar.
3. Indien de weduwe van de (gewezen) deelnemer meer dan 10 jaar
jonger is dan hijzelf, wordt het weduwenpensioen, voor elk vol
jaar dat het verschil in leeftijd meer bedraagt dan 10 jaar,
verminderd met 2 1/2.
4. Ingeval de weduwe in het huwelijk treedt, bedraagt van dat
ogenblik af, in afwijking van het bepaalde in lid 1. het
weduwenpensioen 70% van het ouderdomspensioen van de gewezen
deelnemer, gebaseerd op de werkelijke deelnemingsjaren.
Artikel 8 Aanvullend
weduwenpensioen
1. Het aanvullend weduwenpensioen gaat in op dezelfde datum als
het weduwenpensioen en het wordt uitgekeerd tot de eerste van de
maand waarin zij haar 65ste verjaardag bereikt.
2. Het aanvullend weduwenpensioen is gelijk aan het bedrag dat
over het weduwenpensioen en het aanvullend weduwenpensioen
verschuldigd is wegens premieheffing voor de volksverzekeringen
(AOW, AWW, AWBZ, AAW).
Artikel 9 Echtscheiding
Ingeval van echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na
scheiding van tafel en bed is het bepaalde in artikel 8a van de
Pensioen- en Spaarfondsenwet van toepassing.
Artikel 10 Wezenpensioen
1. Voor het ontvangen van wezenpensioen komen in aanmerking
kinderen die:
a. jonger zijn dan 18 jaar;
b. 18 jaar of ouder, maar nog geen 27 jaar zijn, zolang:
-of hun voor werkzaamheden beschikbare tijd grotendeels in beslag
wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs of
een opleiding voor een beroep,
-of zij ten gevolge van ziekte of gebreken niet in staat zijn om
55% te verdienen van hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde
kinderen, die overigens in gelijke omstandigheden verkeren,
kunnen verdienen en daartoe ook, hetzij vermoedelijk, in het
eerstkomende jaar niet in staat zullen zijn, onder aftrek van
AAW-uitkering.
2. Het wezenpensioen gaat in op de eerste van de maand waarin de
(gewezen) deelnemer overlijdt, maar niet eerder dan op de eerste
van de maand waarin het kind pensioengerechtigd wordt.
Het wezenpensioen wordt uitgekeerd tot het einde van de maand
waarin het kind ophoudt pensioengerechtigd te zijn of
overlijdt.
3. Het wezenpensioen bedraagt 14% van het ouderdomspensioen,
berekend als aangegeven in artikel 5.
4. Het wezenpensioen wordt verdubbeld indien er geen weduwe
(meer) is aan wie weduwenpensioen wordt uitgekeerd.
5. De som van het weduwenpensioen en het wezenpensioen van de
pensioengerechtigde kinderen tezamen mag niet hoger zijn dan de
pensioengrondslag waarnaar die pensioenen zijn berekend.
Zo nodig worden daartoe alle betrokken pensioenen naar
evenredigheid verminderd.
Artikel 11 Uitkering van pensioen
De pensioenen worden uitgekeerd door de verzekeraar of door de
Stichting in maandelijkse termijnen achteraf.
Artikel 12 Verzekeringen
1. De Stichting bepaalt bij welke verzekeraar en op welke
voorwaarden met inachtneming van de bepalingen van deze regeling
de pensioenaanspraken worden verzekerd.
2. Op zijn verzoek zal de deelnemer inzage worden verleend van de
overeenkomst met de verzekeraar.
3. De Stichting is niet aansprakelijk indien de verzekeraar zijn
verplichtingen niet of slechts gedeeltelijk nakomt.
4. Jaarlijks zal worden bezien welke reserves nodig zijn ter
dekking van de niet verzekerde aanspraken.
Artikel 13 Kosten
De kosten van de pensioenregeling zijn geheel voor rekening van
de Stichting.
Artikel 14 Einde deelnemerschap voor de
pensioendatum
1. Ingeval het deelnemerschap, anders dan wegens overlijden of
arbeidsongeschiktheid, eindigt voor de pensioendatum worden de
aanspraken van de deelnemer, voorzover ondergebracht bij de
verzekeraar, premievrij gemaakt, mits het deelnemerschap
tenminste 1 jaar heeft geduurd. Voor de bepaling van de hoogte
van deze aanspraken is artikel 8 van de Pensioen- en
Spaarfondsenwet van toepassing.
2. Voor het verschil tussen de aanspraken voor en na
premievrijmaking kan de deelnemer bedoeld in artikel 2.1.a. of
zijn nieuwe werkgever een verzekering sluiten volgens doof de
verzekeraar op te geven - zoveel mogelijk aan de oorspronkelijke
verzekering aansluitende - vorm(en) en condities, uitgaande van
het collectieve basistarief.
Het verzoek daartoe moet uiterlijk twee maanden na de
ontslagdatum door de verzekeraar zijn ontvangen.
3. Bij emigratie van de (gewezen) deelnemer bedoeld in artikel
2.1 .a zal op zijn verzoek afkoop van de aanspraken plaatsvinden,
mits de uitkeringen nog niet zijn ingegaan. De afkoopwaarde wordt
aan de (gewezen) deelnemer uitgekeerd.
4. over aanspraken die niet bij de verzekeraar zijn ondergebracht
wordt per geval naar billijkheid een regeling getroffen.
Artikel 15 Aanpassing van
pensioenaanspraken
1. Indien sociale wetten of verplicht gestelde
pensioenvoorzieningen worden ingevoerd of gewijzigd, zal de
Stichting, indien zij daartoe termen aanwezig acht, deze
pensioenregeling - met inachtneming van eventuele wettelijke
voorschriften - aan de gewijzigde omstandigheden aanpassen.
2. Indien de Stichting hiertoe wenst over te gaan, stelt zij de
deelnemers en de verzekeraar hiervan onmiddellijk schriftelijk in
kennis.
Artikel 16 Nabestaandenvoorziening voor
jeugdige deelnemers (voorregeling)
1. De jeugdige deelnemer, bedoeld in artikel 2.1 .a heeft
uitsluitend aanspraken op weduwen-, aanvullend weduwen- en
wezenpensioen.
2. De verzekeringen die ter dekking van deze aanspraken worden
gesloten, hebben geen premievrije waarde of afkoopwaarde.
Artikel 17 Verplichting tot
medewerking
l. Ieder die op grond van deze regeling aanspraak op pensioen
heeft, is verplicht aan de goede uitvoering van deze regeling mee
te werken.
Zo zal de deelnemer zich op verzoek van de Stichting onderwerpen
aan een geneeskundig onderzoek en zal hij alle gegevens en
bewijsstukken verstrekken, die de Stichting of de verzekeraar
nodig oordeelt.
Voorts is de mannelijke deelnemer verplicht aan de werkgever
schriftelijk opgave te doen:
a. van het aangaan van zijn huwelijk en wel voor de voltrekking
daarvan;
b. van de ontbinding van zijn huwelijk en wel binnen veertien
dagen daarna;
c. van zijn kinderen die voor wezenpensioen in aanmerking
komen.
2. Voorzover ten gevolge van het geven van onjuiste inlichtingen
of van nalatigheid in het geven van inlichtingen
pensioenaanspraken niet door verzekering of reservering zijn
gedekt, vervallen die aanspraken.
Artikel 18 Toeslagen op pensioenen
1. Jaarlijks zal worden beoordeeld of een toeslag op ingegane
pensioenen wordt gegeven.
Voor het bepalen van de hoogte van een eventuele toeslag wordt
gekeken naar de indexcijfers van de regelingslonen en de
(gecorrigeerde) indexcijfers van de kosten van gezinsconsumptie,
zoals deze cijfers telkens over het afgelopen jaar door het
Centraal Bureau voor de Statistiek worden vastgesteld.
Als richtlijn wordt de laagste procentuele verhoging van beide
indexcijfers aangehouden.
Indien toepassing van deze richtlijn een toeslag zou opleveren
van minder dan 1%, wordt geen toeslag gegeven doch kan de
procentuele verhoging in aanmerking worden genomen bij de
bepaling van een toeslag in een later jaar.
2. Het totaal van het ingegane pensioen plus de toeslag(en) kan
niet hoger zijn dan de pensioenaanspraken van vergelijkbare nog
actieve deelnemers.
Artikel 19 Onvoorziene gevallen, beslechting
geschillen
1. In gevallen waarin door deze regeling niet wordt voorzien,
beslist de Stichting.
2. Alle geschillen betreffende deze regeling zullen met
uitsluiting van de gewone rechter worden onderworpen aan het
oordeel van een commissie van drie personen, wier uitspraak door
partijen wordt aanvaard als een hen bindend advies.
Van deze personen wordt één benoemd door de Stichting en één door
de andere partij; deze beide personen tezamen benoemen een derde.
Indien zij het over de benoeming van de derde niet eens kunnen
worden, geschiedt de benoeming van deze derde door de
kantonrechter in wiens rechtsgebied de arbeid gewoonlijk wordt
verricht.
De leden van de commissie beslissen als goede mannen naar
billijkheid. De in het ongelijk gestelde partij draagt, voorzover
de commissie niet anders beslist, de kosten van het geschil.
Artikel 20 Slotbepaling
De aanspraken op grond van deze regeling vervangen per de
ingangsdatum van het deelnemerschap aan deze regeling de voordien
door de Stichting aan de deelnemer verleende
pensioenaanspraken.
In de verzekeringen, gesloten op grond van deze regeling, is de
waarde verwerkt van de verzekeringen op grond van de voorgaande
regeling.
Artikel 21 Overgangsbepaling
De op de datum van inwerkingtreding van deze regeling jegens de
Stichting bestaande pensioenaanspraken blijven van kracht,
voorzover zij in voor de deelnemer gunstige zin afwijken van de
aanspraken op grond van deze regeling.
Artikel 22 Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van 7 juni 1990.
(Leeuwarden 1990, art. 91; bijlage XIII c)