Artikel 70
Kerkelijke huwelijksbevestiging
De kerkeraad zal erop toezien dat de huwelijken kerkelijk bevestigd worden, waarbij het daarvoor vastgestelde formulier dient te worden gebruikt.
Uniforme regeling voor de kerkelijke huwelijksbevestiging
De synode spreekt uit:
1. dat er geen grond bestaat voor de opstelling van een
afzonderlijk huwelijksformulier voor doopleden;
2. dat ook doopleden kerkelijke schuldbelijdenis kunnen
afleggen, zonder dat daaraan de eis van voorafgaande
geloofsbelijdenis als voorwaarde verbonden wordt;
3. dat tot bevordering van het contact tussen twee bij
eenzelfde huwelijksbevestiging betrokken kerken in beide kerken
afkondiging behoort te geschieden en de kerk, van welke
bevestiging gevraagd werd, niet tot bevestiging zal overgaan,
zonder zich vergewist te hebben, dat de andere kerk geen bezwaren
heeft en dat ingeval de betrokken kerk ondanks ingebrachte
bezwaren toch tot de bevestiging overgaat, de bezwaarde kerk de
zaak aan de classis kan voorleggen;
4. dat het niet wenselijk is een nadere algemene regeling
voor de huwelijksbevestiging bij alle kerken aan te bevelen, maar
deze aangelegenheid overgelaten moet worden aan de vrijheid en
prudentie van de kerken, die ook zelf een bepaalde termijn voor
de aanvraag van de huwelijksbevestiging eventueel kunnen
vaststellen.
(Utrecht 1943, art. 211, 254; Berkel en Rodenrijs 1952,
art. 35; een door laatstgenoemde synode afgewezen
onderdeel kwam in de boven afgedrukte uitspraak
voor tussen de nrs. 1 en 2).
Graden van bloedverwantschap
De synode adviseert, zich neer te leggen bij de beslissing van de burgerlijke overheid in het geval van een vrouw, zuster van de gemeente, die in het huwelijk is getreden met de broeder van haar overleden man, en ook omdat uit de Heilige Schrift niet duidelijk blijkt, dat zulk een huwelijk als bloedschande is te beschouwen, tot de censuur over de betrokken zuster niet over te gaan.
(Arnhem 1902, art. 186)
Echtscheiding
a. Roeping van de overheid ten opzichte van de echtscheiding
De synode verenigt zich met de volgende conclusies:
1. dat de overheid als dienares van God gebonden is aan de
ordinanties van God ook voor het huwelijksleven en daarom deze
ordinanties van God zoveel mogelijk ook bij haar wetgeving tot
richtsnoer heeft te nemen;
2. dat echter de taak van de overheid in dit opzicht een
andere is dan de taak van de kerk, omdat, terwijl de kerk de
absolute eis van Gods wet voor de gewetens heeft te handhaven, de
overheid rekening heeft te houden met de bestaande toestanden
onder het volk;
3. dat een algemene regel, in welke gevallen de overheid
echtscheiding mag toestaan, derhalve niet kan gegeven worden,
aangezien dit afhangt van de zedelijke toestand van het volk,
waarover de overheid regeert;
4. dat de overheid, gelijk het voorbeeld van Mozes toont,
niet gezegd kan worden een zondige daad te verrichten, wanneer
zij om erger kwaad te voorkomen of de zwakke te beschermen
echtscheiding toelaat in gevallen, waarin de kerk naar goddelijk
recht dit voor ongeoorloofd acht;
5. dat de overheid, al moet zij soms het kwaad dulden, dit
door haar wetgeving nooit in de hand mag werken, en daarom
zondigen zou, wanneer zij door haar wetgeving de christelijke
grondslagen van het huwelijk ondermijnde, door geheel
willekeurige echtscheiding toe te staan of te sanctioneren;
6. dat degene, die van deze wetgeving van de overheid
gebruik maakt om op andere gronden dan de Schrift veroorlooft
zijn huwelijk te ontbinden, naar goddelijk recht en in foro
conscientiae schuldig blijft staan aan echtbreuk.
b. Verhouding van de kerken tegenover het echtscheidingsrecht van de overheid
De synode verenigt zich met de volgende conclusies:
1. dat aan de kerk het recht toekomt om een zelfstandig
oordeel te hebben over de gevallen, waarin naar goddelijk recht
alleen echtscheiding geoorloofd is, en dat zij geroepen is, de
eis van Gods Woord in dezen te brengen èn tot de overheid;
2. dat het echtscheidingsrecht van de overheid wel in de
regel door de kerk moet geëerbiedigd worden, voor zover dit de
rechtelijke gevolgen betreft, maar dat, wanneer dit
echtscheidingsrecht geheel met de christelijke grondslagen van
het huwelijk breken zou, de kerk uit gehoorzaamheid aan Gods
Woord genoodzaakt kan worden om dit echtscheidingsrecht voor haar
terrein niet meer te erkennen;
3. dat echter met het oog op de ontzettende gevolgen, die
hieruit voor de samenleving zouden voortvloeien, de kerk hiertoe
niet mag overgaan dan wanneer Gods Woord dit gebiedend van haar
eist, en dat zij in dit geval, na eerst bij de overheid publiek
te hebben geprotesteerd, daarvan een openlijke verklaring heeft
af te leggen, opdat elk gemeentelid weet, dat de kerk dit
echtscheidingsrecht verwerpt;
4. dat voor zover de overheid nog in het algemeen de
christelijke grondslagen van het huwelijk handhaaft, de kerk, ook
al zou zij oordelen, dat in een bepaald geval geen genoegzame
grond voor echtscheiding aanwezig was, zich bij het feit van de
echtscheiding heeft neer te leggen;
5. dat, wanneer na zulk een volgens de kerk ongeoorloofde
echtscheiding, de overheid een nieuw huwelijk toestaat, de kerk
zulk een huwelijk als een zondige daad heeft te veroordelen en
daartoe op generlei wijze haar medewerking heeft te verlenen;
6. maar dat de eis, dat de aldus gehuwden zich dan van elke
huwelijksgemeenschap hebben te onthouden, in de Schrift geen
genoegzame grond vindt, aan de gewetens een te zware last zou
opleggen en de deur zou openzetten voor andere en nog veel ergere
zonden.
c. Tucht na ongeoorloofde echtscheiding en daarop gevolgd nieuw huwelijk
De synode verenigt zich met de volgende conclusies:
1. dat de kerk zeer zeker geroepen is om, wanneer leden van
de gemeente op ongeoorloofde wijze of onder leugenachtige
voorwendsels echtscheiding verkrijgen, en evenzo wanneer zij
daarna tot een nieuw huwelijk overgaan, tucht tegen hen te
oefenen;
2. maar dat, wanneer na het begaan van deze zonde de
schuldigen tot de gemeenschap van de kerk willen terugkeren, de
kerk alleen als eis kan stellen, dat deze zonde beleden en berouw
over deze zondige daad getoond wordt;
3. dat er dan alleen reden zou wezen voor de kerk om aan de
oprechtheid van zulk een berouw te twijfelen, wanneer dezelfde
zonde van lichtvaardige echtscheiding en hertrouw daarna herhaald
werd.
(Utrecht 1923, art. 91, 1; bijlage 26)
Kwaadwillige verlating
De synode besluit over de vraag, of (behalve overspel ook) kwaadwillige verlating een voor God geldige reden tot echtscheiding is, geen uitspraak te doen.
(Middelburg 1933, art. 13)
De synode overweegt o.m., dat uit de tegenstelling, die de Here in Mattheüs 5:31 en 32 maakt tussen hetgeen gezegd is aangaande de scheidbrief en hetgeen Hij zelf zegt, volgt dat alleen de ontucht als vleselijke gemeenschap buiten eigen huwelijk als grond voor echtscheiding genoemd wordt.
(Hoogeveen 1969/70, art. 214, overweging ad a, 2, blz. 333)
Uitgangspunten en richtlijnen ten dienste van kerkelijk beleid in echtscheidingszaken en ten dienste van een goede communicatie tussen kerkenraden ter zake
Uitgangspunten
1. Het huwelijk is door de Here ingesteld. Deze hechte band
tussen man en vrouw mag niet door mensen verbroken worden (Gen.
2:24; Mal. 2:14-16; Mat. 19:3-9; 1 Kor. 7:10-11).
2. Overspel maakt inbreuk op het huwelijk als een relatie
van liefde en trouw. Wanneer verzoening van deze zonde en herstel
van de geschonden verhouding niet mogelijk zijn, kan de
trouweloos behandelde echtgenoot echtscheiding aanvragen (Mat.
5:32; Mat. 19:9; 1 Kor. 6:16-18; Hebr. 13:4); een nieuw huwelijk
is dan geoorloofd en kan kerkelijk bevestigd worden.
3. Is er sprake van een ongelovige partij die de ander wil
verlaten, dan mag de gelovige om dit te voorkomen niet het geloof
en de liefde tot de Here ten offer brengen. Verlating omwille van
het geloof (religionis causa) is een grond om in scheiding te
berusten.
4. Over de vraag in hoeverre andere vormen van kwaadwillige
verlating beoordeeld kunnen worden analoog aan de situatie, die
de apostel Paulus in 1 Kor. 7:12-16 beschrijft, bestaat geen
eenstemmigheid.
Richtlijnen
1. De synode adviseert de kerkenraden het studierapport van
deputaten en het commissierapport zorgvuldig te overwegen.
2. Wanneer een scheiding zich voordoet in het huwelijk van
kerkleden zal de kerkenraad zijn herderlijke zorg voor de
betrokkenen gestalte geven in troost, bemoediging en vermaan.
Indien de kerkenraad op basis van gesprekken met betrokken
partijen zich een oordeel vormt over de situatie, zal dit oordeel
geargumenteerd in de notulen worden vastgelegd.
3. Wanneer een zaak niet helder vanuit de Schrift bewezen
kan worden mag een kerkenraad niet de gewetens binden.
Blijft tussen de kerkenraad en de betrokken gemeenteleden
verschil van inzicht bestaan over de vraag of echtscheiding en/of
een tweede huwelijk geoorloofd is in het licht van Gods Woord,
dan zal de kerkenraad naar art. 41 K.O. advies vragen aan de
classis.
4. Bij vertrek van (één van) de betrokkenen naar een andere
gemeente wordt aan de kerkenraad aldaar beknopt de informatie
verstrekt, die noodzakelijk is voor de overdracht van de
ambtelijke zorg. Voordat de andere kerkenraad wordt ingelicht,
zal de betrokken broeder en/of zuster op de hoogte worden gesteld
van de inhoud van deze informatie.
Is de echtscheiding een feit geworden, dan wordt op de attestatie
vermeld: "deze broeder/ zuster is gehuwd geweest. Het huwelijk
werd op (datum) ontbonden door echtscheiding. Hij/ zij was op dat
moment lid van de Geref. Kerk te…"
Indien een kerkenraad nadere informatie nodig heeft, met name ter
beoordeling van een eventuele nieuwe huwelijkssluiting, zal hij
met medeweten van de betrokkene zich wenden tot de raad van de in
de attestatie genoemde kerk.
5. Overleg zal plaatsvinden tussen kerkenraden, die met
dezelfde huwelijksbreuk en echtscheiding te maken krijgen. De
resultaten van dit overleg zullen schriftelijk worden
vastgelegd.
6. Indien zich tussen de betrokken kerkenraden een verschil
voordoet in de beoordeling van een huwelijksbreuk en zij tot
verschillende oordelen komen ten aanzien van tuchtoefening en/ of
kerkelijke bevestiging van een nieuw huwelijk, zal aan de classis
van de kerk, die in de betreffende zaak een beslissing moet nemen
advies worden gevraagd.
(Berkel en Rodenrijs 1996, art. 47)
Uitgangspunten en richtlijnen voor kerkelijk beleid rond echtscheiding
De GS Leusden 1999 besluit de volgende uitgangspunten en
richtlijnen te bieden ten dienste van kerkelijk beleid in
echtscheidingszaken en ten dienste van een goede communicatie
tussen kerkenraden terzake: (wijzigingen t.o.v. GS 1996 in de
Acta cursief)
Uitgangspunten
1. Het huwelijk is door de Here ingesteld. Deze hechte band
tussen man en vrouw mag niet door mensen verbroken worden (Gen.
2:24; Mal. 2:14-16; Mat. 19:3-9; 1 Kor. 7:10-11).
Echtscheiding is een ernstig kwaad, dat zoveel mogelijk voorkomen
en bestreden moet worden.
2. Overspel maakt inbreuk op het huwelijk als een relatie van
liefde en trouw. Wanneer verzoening van deze zonde en herstel van
de geschonden verhouding niet mogelijk zijn, kan de trouweloos
behandelde echtgenoot echtscheiding aanvragen (Mat. 5:32; Mat.
19:9; 1 Kor. 6:16-18; Hebr. 13:4); een nieuw huwelijk is dan
geoorloofd en kan kerkelijk bevestigd worden.
3. Is er sprake van een ongelovige partij die de ander wil
verlaten, dan mag de gelovige om dit te voorkomen niet het geloof
en de liefde tot de Here ten offer brengen. Verlating omwille van
het geloof (religionis causa) is een grond om in scheiding te
berusten (1 Kor. 7:12-16).
4. Er zijn ook andere ernstige vormen van zonden tegen een van
Gods geboden waardoor het huwelijk fundamenteel wordt aangetast.
Er valt geen algemene regel te geven om te beoordelen in hoeverre
zulke zonden een grond vormen om in een echtscheiding te
berusten.
5. Met betrekking tot echtscheiding op ongeoorloofde gronden
geeft de Schrift de duidelijke regel dat de weg naar een nieuw
huwelijk gesloten is (1 Kor. 7:10,11).
Richtlijnen
1. De synode (van Berkel en Rodenrijs 1996) adviseert de
kerkenraden het studierapport van deputaten (zie Acta GS Berkel
en Rodenrijs 1996, bijlage IV) en het commissierapport (idem,
bijlage V) zorgvuldig te overwegen.
2. Wanneer een scheiding zich voordoet in het huwelijk van
kerkleden, zal de kerkenraad zijn herderlijke zorg voor de
betrokkenen gestalte geven in troost, bemoediging en vermaan.
Indien de kerkenraad op basis van gesprekken met betrokken
partijen zich een oordeel vormt over de situatie, zal dit oordeel
geargumenteerd in de notulen worden vastgelegd.
3. Wanneer een zaak niet helder vanuit de Schrift bewezen kan
worden, mag een kerkenraad niet de gewetens binden.
Blijft tussen de kerkenraad en de betrokken gemeenteleden in de
speciale situaties onder uitgangspunt 4 genoemd, verschil van
inzicht bestaan over de vraag of echtscheiding en/of een tweede
huwelijk geoorloofd is in het licht van Gods Woord, dan zal de
kerkenraad naar artikel 41 KO advies vragen aan de classis.
4. Bij vertrek van (één van) de betrokkenen naar een andere
gemeente wordt aan de kerkenraad aldaar beknopt de informatie
verstrekt die noodzakelijk is voor de overdracht van de
ambtelijke zorg. Voordat de andere kerkenraad wordt ingelicht,
zal de betrokken broeder en/of zuster op de hoogte worden gesteld
van de inhoud van deze informatie.
Is de echtscheiding een feit geworden, dan wordt op de attestatie
vermeld: "deze broeder/zuster is gehuwd geweest. Het huwelijk
werd op (datum) ontbonden door echtscheiding. Hij/zij was op dat
moment lid van de Gereformeerde Kerk te ..."
Indien een kerkenraad nadere informatie nodig heeft, met name ter
beoordeling van een eventuele nieuwe huwelijkssluiting, zal hij
met medeweten van de betrokkene zich wenden tot de raad van de in
de attestatie genoemde kerk.
5. Overleg zal plaatsvinden tussen kerkenraden die met dezelfde
huwelijksbreuk en echtscheiding te maken krijgen. De resultaten
van dit overleg zullen schriftelijk worden vastgelegd.
6. Indien zich tussen de betrokken kerkenraden een verschil
voordoet in de beoordeling van een huwelijksbreuk en zij tot
verschillende oordelen komen ten aanzien van tuchtoefening en/of
kerkelijke bevestiging van een nieuw huwelijk, zal aan de classis
van de kerk die in de betreffende zaak een beslissing moet nemen,
advies worden gevraagd.
(Leusden 1999, art. 72-2)
Wijziging Artikel 70 KO
De synode besluit:
a. hoewel de wens van de Generale Synode Leusden (Acta art. 53)
om de tekst van art.70 KO te wijzigen duidelijk is, nu toch geen
beslissing in dezen te nemen;
b. aan deputaten Kerkrecht en kerkorde de vraag mee te geven of
en hoe wijziging van art.70 KO op termijn dient plaats te vinden,
en dat in samenwerking met de deputaten Huwelijk en
echtscheiding.
Gronden:
1. het is onverstandig dit artikel van de KO te wijzigen terwijl
deputaten Huwelijk en echtscheiding de opdracht hebben:
- zorg te dragen voor een brede bezinning in de kerken op de
terreinen van huwelijk, het alleen-gaan, huwelijksvoorbereiding
en echtscheidingsvragen, alsmede de zin en status van de
kerkelijke bevestiging;
- aandacht te schenken aan vragen betreffende bevestiging van
tweede huwelijken na echtscheiding en met het oog daarop de zin
en status van de kerkelijke huwelijksbevestiging te bezien;
2. gezien wat de Generale Synode Leusden 1999 (Acta art 52 en 53)
besloot, dient dit punt op een volgende synode opnieuw aan de
orde te komen.
(Zuidhorn 2002 art. 40)
Huwelijksinzegening en belijdenis
De synode besluit:
aan het verzoek niet te voldoen.
Gronden:
1. de mening van een kerklid, hoe goed bedoeld ook, is niet
voldoende om tot een generaal-synodale bepaling te komen, zonder
enige steun van de mindere vergaderingen;
2. appellant confronteert zich niet met de gronden waarop classis
en particuliere synode zijn verzoek hebben afgewezen;
3. de voorbeelden die appellant beschrijft, volstaan niet om aan
te tonen dat deze zaak de kerken samen aangaat. Bovendien heeft
hij niet aangetoond dat de kerkenraad de regels van de Generale
Synode Sneek 1939, in casu lid 3, niet naar behoren heeft
toegepast (‘dat in sommige gevallen onmiddellijke opneming ook
zonder belijdenis van het geloof geoorloofd is, als daarbij de
verplichting om tot belijdenis van het geloof en tot de viering
van het heilig avondmaal te komen ten volle erkend wordt’);
4. appellant vraagt om een nadere generaal-synodale bepaling bij
art. 70 KO, maar hij verbindt zijn vraag aan art. 62 KO. De
uitzonderingen die hij zelf op de door hem voorgestane regel
ziet, bewijzen dat de bedoelde zaak de toepassing van de regels
van de Generale Synode Sneek 1939 inzake toelating tot de
gemeenschap van de kerk betreft, en niet zozeer art. 70 KO. De
door de appellant genoemde uitzonderingen op de door hem
voorgestane regel tonen aan dat de regels van de Generale Synode
Sneek voldoende duidelijk zijn;
5. het is de bevoegdheid van de kerkenraad aanvragen tot
kerkelijke bevestiging van het huwelijk te beoordelen. De
approbatie door de gemeente is de weg om eventuele bezwaren tegen
leer of leven in te brengen.
(Zuidhorn 2002 art. 49)
Echtscheiding
Besluit 1:
a. zorg te dragen voor een brede bezinning in de kerken op de
terreinen van huwelijk, het alleen-gaan, huwelijksvoorbereiding
en echtscheidingsvragen, alsmede de zin en status van de
kerkelijke bevestiging;
b. deze bezinning te stimuleren met o.m. de uitgave van een, door
te benoemen deputaten op te stellen, verkorte, breder
toegankelijke versie van het deputatenrapport, waarin de
bespreking ter synode is verwerkt en die als studierapport binnen
de kerken gepresenteerd wordt;
c. aan die bezinning leiding te geven door publicaties van
deputaten in de kerkelijke pers en door het ontplooien van
toerustende activiteiten gericht op ambtsdragers, direct
betrokkenen en andere gemeenteleden;
d. te benoemen deputaten op te dragen de reacties uit de kerken
te verdisconteren in hun rapportage aan de generale synode, en
ook de mogelijkheden na te gaan om andere kerken in binnen- en
buitenland bij de bezinning te betrekken.
Gronden:
1. het verdient geen aanbeveling de bestaande richtlijnen nog
nader te preciseren; belangrijk is kerkenraden op te roepen het
zelfstandig geestelijk oordelen in volle vrijmoedigheid ter hand
te nemen; daarvoor biedt het deputatenrapport ondersteuning;
2. bij blijvend meningsverschil valt te verwijzen naar de
afspraken over de rol van het kerkverband, gemaakt door de
Generale Synode Berkel en Rodenrijs 1996 en de Generale Synode
Leusden 1999;
3. in de bespreking van het deputatenrapport ter synode is
waardering geuit, maar zijn ook kritische vragen gesteld over
onder andere: a. de verhouding tussen de geboden en de stijl van
het Koninkrijk, en tussen het Oude en het Nieuwe Testament; b. de
mogelijke spanning tussen het bijbelse onderwijs en de toepassing
in de praktijk; c. de hantering van 1 Korintiërs 7; d. de
toepassing van tucht;
4. wil de bezinning van de deputaten binnen de kerken draagvlak
vinden en daadwerkelijk effect sorteren, dan moet ernaar
gestreefd worden dat de inhoud van hun rapport bekend wordt en
binnen de kerken, met name bij ambtsdragers en
direct-betrokkenen, verwerkt wordt. Naast direct-voorlichtende
activiteiten van deputaten is daarbij ook deskundige
ondersteuning nodig;
5. ook andere kerken hebben met de vragen rond huwelijk en
echtscheiding te maken. Het is goed om zowel van hen te leren en
als hen te laten profiteren van de bezinning binnen de
Gereformeerde Kerken. Bovendien zijn in situaties van huwelijk,
echtscheiding en hertrouwen soms ook andere kerken direct
betrokken.
Besluit 2a:
de kerken op te roepen tot gezamenlijke verootmoediging en
hernieuwde toewijding en overgave aan de Here. Deze
verootmoediging en toewijding hebben betrekking op de
gezamenlijke onwil en onmacht binnen de kerken om aan een leven
in de stijl van Christus’ Koninkrijk overtuigend vorm te geven,
zoals deze onder meer uitkomt in de problematiek rond
echtscheiding en hertrouwen waarvoor de kerken zich geplaatst
zien.
Gronden:
1. de vragen rond echtscheiding en de moeite om op dit terrein de
stijl van het Koninkrijk te vertonen zijn tekenen van een
algemene zwakte in het volgen van het onderwijs van Jezus
Christus en geven daarom aanleiding tot deze verootmoediging en
hernieuwde toewijding;
2. zonder de bedding van een geestelijke verootmoediging zijn
kerkelijke besluiten die beogen een gezamenlijke zwakte in de
levensstijl te keren, krachteloos.
Besluit 2b:
te benoemen deputaten op te dragen zo nodig vanuit het materiaal
van hun rapport een ondersteunend schrijven op te stellen dat
namens de Generale Synode aan alle kerken kan worden gestuurd om
de oproep tot verootmoediging en toewijding (besluit 2a) toe te
lichten en inhoudelijk richting te geven.
Grond:
wil besluit 2a tot zijn recht komen, dan moeten de kerken op de
hoogte zijn van de bedoeling van de genoemde verootmoediging en
toewijding, en van de kern van benadering van de
echtscheidingsproblematiek zoals deze in het deputatenrapport
gevolgd is.
Besluit 3a:
a. voorlopig tot aan de volgende generale synode een raad van
advies in te stellen om de kerkenraden te adviseren inzake
echtscheiding en hertrouwen;
b. dit orgaan samen te stellen uit vijf personen: een ethicus,
een kerkrechtdeskundige, een jurist (m/v), een hulpverlener (m/v)
en een ervaringsdeskundige (m/v);
c. te benoemen deputaten op te dragen:
• vijf geschikte personen voor deze raad aan te zoeken;
• een instructie voor deze raad op te stellen;
• ernaar te streven dat deze raad van advies operationeel is per
1 november 2002;
d. te bepalen dat de raad van advies samen met deputaten
echtscheidingszaken aan de generale synode rapporteert;
e. de kerkenraden aan te bevelen zich in situaties van
echtscheiding en hertrouwen tot deze raad te wenden.
Gronden:
1. veel kerkenraden voelen zich onmachtig om in
echtscheidingssituaties tot een goede oordeelsvorming te komen.
Daarom is het wijs een adviesorgaan in het leven te roepen,
waarin verschillende disciplines vertegenwoordigd zijn;
2. in de huidige situatie vragen kerkenraden vaak incidenteel
advies aan docenten uit Kampen. Zij geven dit op persoonlijke
titel en vooral vanuit hun theologische deskundigheid. Het is
wenselijk dat deze advisering een meer kerkelijk, minder
vrijblijvend en op meer soorten deskundigheid steunend karakter
ontvangt.
Besluit 3b:
te benoemen deputaten op te dragen in de instructie voor de raad
van advies ook op te nemen dat het tot de taak van deze raad
behoort de kerken te informeren met betrekking tot
huwelijksvoorbereiding, huwelijkscounseling, partnerkeus en
relatieontwikkeling.
Grond:
veel huwelijksproblemen zijn terug te voeren op een gemis aan
goede voorbereiding op het huwelijk. Grondige huwelijkscatechese
voor de trouwdag is noodzakelijk. Ook goede relationele en
pastorale hulp kan veel problemen voorkomen of bestrijden. De
kerken kunnen en moeten daarom een actievere rol gaan spelen in
de huwelijksvoorbereiding, ook om zo preventief te werken. Een
meer gerichte en gezamenlijke aanpak daarbij is wenselijk.
Besluit 4a:
uit te spreken dat de kerken tot aan de volgende generale synode
gerechtigd zijn om bij een situatie van echtscheiding en/of
hertrouwen die in het licht van het onderwijs van Jezus niet goed
is, maar waarin tegelijk geen vrijmoedigheid bestaat tot
kerkelijke censuur, over de desbetreffende situatie, indien
mogelijk na overleg met de betrokkenen, vergezeld van een
bescheiden toelichting en op een ingetogen manier, een openlijk
oordeel te geven in het midden van de gemeente.
Gronden:
1. wanneer een kerkenraad in zaken van echtscheiding en
hertrouwen redenen heeft om geen kerkelijke censuur te oefenen,
dient de kerkenraad er tegelijk naar te streven de stijl van
Christus’ Koninkrijk op het genoemde punt binnen de gemeente hoog
te houden. Dat kan op de manier die in het besluit verwoord
is;
2. de Schrift zelf leert dat er behalve avondmaalstucht, zoals
wij die kennen, ook vormen van bestraffing mogelijk zijn (Matteüs
18:17; 2 Korintiërs 2:6; Galaten 2:11; 1 Timoteüs 5:20);
3. al hebben de kerkenraden principieel gezien momenteel dit
recht ook al en brengen zij dit soms ook in praktijk, toch is het
ter wille van de juridische status van deze handelwijze wenselijk
dat de kerken dit openlijk uitspreken, omdat dit recht thans nog
niet in de kerkorde is verwoord;
4. een voorlopig besluit is wenselijk, omdat er ook een bredere
bezinning is voorgenomen, zowel op de kerkorde in het algemeen
als op de vragen naar meer mogelijkheden van tucht in het
bijzonder.
Besluit 4b:
te benoemen deputaten opdracht te geven in overleg te treden met
deputaten Kerkrecht en kerkorde om – in het licht van de moeiten
die zich in de kerken voordoen bij het oefenen van kerkelijke
censuur in situaties van echtscheiding en hertrouwen, en met
verwerking van andere situaties van tuchtoefening – te
bestuderen, of er in het licht van de Schrift aanvullende
maatregelen van vermaan en tucht mogelijk en wenselijk zijn, en
daarover aan de eerstvolgende generale synode voorstellen te
doen.
Gronden:
1. uit de praktijk van de omgang met situaties van echtscheiding
en hertrouwen komt naar voren dat er binnen de kerken een brede
verlegenheid aanwezig is met betrekking tot het toepassen van het
instrument van de kerkelijke censuur. Een risico van deze
situatie is dat de zonde al meer onbestraft blijft en getolereerd
wordt. In dat kader komt de vraag op, of er wellicht ook andere
instrumenten van vermaan en tucht mogelijk zijn die in deze
verlegenheid een oplossing kunnen bieden;
2. er moet tegen gewaakt worden dat de concrete aanleiding, zoals
die gelegen is in situaties van echtscheiding en hertrouwen, de
enige invalshoek vormt bij de bezinning op andere mogelijke
vormen van tucht;
3. de kerkelijke tucht is een zaak van kerkrecht en de bezinning
daarop behoort daarom in de eerste plaats tot de taak van de
desbetreffende deputaten. Vanwege de actuele aanleiding in de
echtscheidingsthematiek is echter ook de betrokkenheid van
deputaten echtscheiding wenselijk.
Besluit 5:
te benoemen deputaten opdracht te geven om in het licht van de
nieuwe bezinning op huwelijk en echtscheiding aandacht te
schenken aan vragen betreffende bevestiging van tweede huwelijken
na echtscheiding en met het oog daarop de zin en status van de
kerkelijke huwelijksbevestiging te bezien.
Gronden:
1. het past bij de stijl van het Koninkrijk, zoals de Here Jezus
ons die geleerd heeft, grote nadruk te leggen op het karakter van
het ja-woord. Een eenmaal gegeven belofte blijft gelden. De kerk
aanvaardt dat er situaties zijn waarin deze belofte helaas
gebroken is. Daarom is bezinning nodig op de zin en status van de
kerkelijke huwelijksbevestiging met het oog op beantwoording van
vragen als:
a. kan de kerk mensen laten beloven elkaar trouw te blijven ‘tot
de dood ons zal scheiden’ en vervolgens enkele jaren daarna één
van hen dat opnieuw laten beloven aan een andere partner, zonder
dat de dood hem of haar scheidde van de eerste huwelijkspartner?
Zo ja, in welke situaties kan dat wel en in welke situaties
niet?;
b. kunnen er situaties zijn waarin een kerk wel positief kan zijn
over een belofte van trouw gedaan op het gemeentehuis, maar niet
positief over de bevestiging van die belofte voor God en zijn
gemeente?
2. een bezinning op de zin en status van de kerkelijke
huwelijksbevestiging is ook noodzakelijk om een antwoord te
kunnen geven op de vraag, welke voorwaarden de kerk aan deze
bevestiging mag verbinden met betrekking tot
huwelijksvoorbereiding, zoals bijvoorbeeld het volgen van
huwelijkscatechese.
Besluit 6:
deputaten Echtscheiding, benoemd door de Generale Synode Leusden
1999, te déchargeren onder dankbetuiging voor de door hen
verrichte arbeid.
Besluit 7:
te benoemen deputaten Huwelijk en Echtscheiding op te dragen aan
de volgende synode te rapporteren en hun rapport zes maanden voor
de aanvang daarvan aan de kerken toe te zenden.
Besluit 8:
te benoemen deputaten op te dragen hun werkzaamheden te
verrichten binnen het vastgestelde budget, dat separaat zal
worden toegezonden.
Gronden:
1. de uitgaven zijn geraamd voor reis- en vergaderkosten van
deputaten en de leden van de raad voor advies;
2. de uitgave van de populaire versie van het rapport kan worden
bekostigd van het budget voor 2002 (ƒ 6000), aangevuld met het
overschot van 2000 en 2001.
(Zuidhorn 2002 art. 41)
Kerk en overheid
Besluit 1:
deputaten hartelijk dank te zeggen voor de uitvoering van hun
opdrachten ad a tot en met i en k tot en met m en hen te
déchargeren onder goedkeuring van hun beleid.
Besluit 2:
uit te spreken dat het niet verstandig is de thans bestaande
verhouding tussen de taak van de overheid en de taak van de kerk
op het punt van de huwelijkssluiting te veranderen en derhalve
niet in te gaan op het voorstel van br. A. Bakker uit Hoek.
Gronden:
1. de overheid dient het publieke karakter van het huwelijk te
erkennen en te bewaken;
2. het appèl van de kerk op de overheid zal aan kracht inboeten
indien de kerk zich voor wat het huwelijk betreft terugtrekt op
haar eigen terrein;
3. de rechtsgevolgen die aan het huwelijk zijn verbonden en de
bewaking daarvan brengen de kerken in de (semi-)overheidssfeer.
Dat is onwenselijk;
4. de nieuwe huwelijkswetgeving laat de sluiting van een bijbels
huwelijk (nog) onverkort toe;
5. de vrijheid van de kerken om ten aanzien van haar leden de
bijbelse normen ten aanzien van het huwelijk te handhaven blijft
ook onder de veranderde huwelijkswetgeving gewaarborgd;
6. in een overleg met andere kerken met een gereformeerde
confessie is overeenstemming bereikt over wat in de gronden 1.
tot en met 5. is gesteld.
Besluit 3:
uit te spreken dat de wijziging van het Burgerlijk Wetboek in
verband met de invoering van het zgn. ‘homohuwelijk’ geen
aanleiding is voor het opnemen in de Kerkorde van een eigen
omschrijving van het begrip ‘huwelijk’ en derhalve niet in te
gaan op de aanbeveling van de Raad van de Gereformeerde kerk te
Voorthuizen-Barneveld.
Gronden:
1. de wijziging van het Burgerlijk Wetboek brengt geen
verandering in de bestaande vrijheid van de kerken om ten aanzien
van haar leden de bijbelse normen ten aanzien van het huwelijk
als een levensverbintenis van één man en één vrouw te
handhaven;
2. artikel 70 van de Kerkorde verplicht de kerkenraad niet iedere
verbintenis die de overheid als een huwelijk erkent ook kerkelijk
te bevestigen;
3. de verwijzing in artikel 70 van de Kerkorde naar het door de
kerken vastgestelde huwelijksformulier onderstreept – gelet op de
inhoud van dat formulier – dat ook zonder expliciete wijziging of
aanvulling van de Kerkorde onder een huwelijk als daarin bedoeld,
wordt verstaan de unieke levensverbintenis van één man en één
vrouw naar bijbelse maatstaven.
Besluit 4:
het revisieverzoek van br. Groeneveld ten aanzien van artikel 95
van de Acta van de Generale Synode Berkel en Rodenrijs 1996,
alsmede zijn bezwaar tegen de handelwijze van (de voorzitter van)
deputaten af te wijzen.
Gronden:
1. de passage uit artikel 95 van de Acta van de Generale Synode
Berkel en Rodenrijs 1996, die br. Groeneveld tegen de handelwijze
van deputaten aanvoert, was reeds gewijzigd door de Generale
Synode Leusden 1999 en maakte dus geen deel uit van de instructie
van de huidige deputaten;
2. het bijwonen van het huwelijk van de kroonprins en Máxima was
in overeenstemming met de instructie van deputaten.
Besluit 5:
het revisieverzoek van br. Post en zr. Post-Jonker ten aanzien
van artikel 100 (besluit en de gronden 2. en 3.) van de Acta van
de Generale Synode Leusden 1999 af te wijzen.
Gronden:
1. de bezwaren tegen het bijwonen van plechtigheden als hier
bedoeld zijn niet wezenlijk anders dan die bij de besluitvorming
van de Generale Synodes Leusden 1999 en Berkel en Rodenrijs 1996
uitdrukkelijk zijn betrokken;
2. de gronden die voor de bezwaren worden aangevoerd geven wel
blijk van een andere visie op het karakter van het bijwonen van
plechtigheden als bedoeld in de instructie van deputaten, maar
weerleggen de argumenten die aan de instructie ten grondslag
liggen (zie met name het rapport van deputaten aan de Generale
Synode Berkel en Rodenrijs 1996, bladzijden 89-92) niet.
Besluit 6:
opnieuw, en thans zeven, deputaten te benoemen met de
opdracht:
a. stukken die van de overheid bij hen inkomen en bestemd zijn
voor de kerken of anderszins van belang zijn voor de kerken, ter
kennis van de kerken te brengen;
b. op vragen van de overheid naar het gevoelen van de kerken over
bepaalde zaken antwoord te geven, zoveel mogelijk met
verdiscontering van wat de kerken na 1892 over deze en dergelijke
zaken in generale synoden hebben uitgesproken, en zowel de
bedoelde vragen als de door deputaten gegeven antwoorden ter
kennis van de kerken te brengen;
c. op de door de overheid aangekondigde of reeds genomen
maatregelen die overal in ons land de dienst van de kerk (art. 27
KO) raken, te reageren, indien dit van belang is voor de
onbelemmerde voortgang c.q. de wettige bescherming van deze
dienst en indien niet op het bijeenkomen van de generale synode
kan worden gewacht; van al zulke reacties dienen deputaten de
kerken in kennis te stellen;
d. op wetgeving te reageren die door de overheid wordt voorbereid
en duidelijk het belijden van de kerk en/of het leven als
christen raakt, indien niet op het bijeenkomen van de generale
synode kan worden gewacht; van al zulke reacties dienen deputaten
de kerken in kennis te stellen;
e. de kerken te informeren over nieuw tot stand gekomen wetgeving
en andere maatregelen van de rijksoverheid die voor de kerken
consequenties hebben, en over rechterlijke uitspraken die voor
het functioneren van de kerken overal in het land van belang
zijn;
f. zich namens de Gereformeerde Kerken in Nederland te doen
vertegenwoordigen in het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken
(CIO); en daarover contact te houden met deputaten Geestelijke
verzorging militairen;
g. namens de kerken gelukwensen of betuigingen van deelneming bij
vreugde of rouw, het Koninklijk Huis betreffende, over te brengen
en de vertegenwoordiging van de kerken op koninklijke recepties
voor te bereiden en uit te voeren, behalve wanneer de generale
synode bijeen is;
h. in bijzondere gevallen, ook zonder uitdrukkelijke uitnodiging
van de overheid, de kerken te vertegenwoordigen in samenkomsten
met een nationaal karakter, voorzover de aanwezigheid bij deze
gelegenheden verenigbaar is met de kerkelijke
verantwoordelijkheid en de christelijke levensstijl;
i. het schriftelijk te verantwoorden aan de uitnodigende
instantie waarom, in voorkomend geval, niet op een uitnodiging
kan worden ingegaan zoals hiervoor onder h is aangegeven;
j. de volgende synode te dienen met een bezinning in hoeverre de
opdracht van deputaten nog adequaat is tegen de achtergrond van
de plaats en roeping van de kerk ten opzichte van de overheid in
Nederland, mee naar aanleiding van de notitie van het CIO
‘Zichtbaar en relevant’;
k. hun werkzaamheden, met inbegrip van het lidmaatschap van het
CIO, te verrichten binnen het vastgestelde budget, dat separaat
zal worden toegezonden;
l. van hun arbeid rapport uit te brengen aan de eerstvolgende
generale synode en hun rapport uiterlijk drie maanden voor het
begin van de volgende generale synode aan de kerken toe zenden.
Grond:
het is gewenst het aantal deputaten met twee uit te breiden,
teneinde binnen het deputaatschap te kunnen beschikken over
voldoende kennis op het gebied van theologie, wetgeving en recht,
politieke en maatschappelijke ontwikkelingen.
Besluit 7:
de studieopdracht ten aanzien van deelneming van predikanten uit
onze kerken aan de geestelijke verzorging in inrichtingen van
justitie en instellingen van gezondheidszorg met de
kerkrechtelijke gevolgen daarvan terug te nemen.
Gronden:
1. deputaten zijn aan deze studieopdracht niet toegekomen;
2. deze studieopdracht kan beter door een ander deputaatschap
worden verricht.
(Zuidhorn 2002 art. 195)
Revisieverzoeken GS Leusden Acta art. 72
Besluit 1:
aan de verzoeken tot revisie van Acta art. 72 , besluit 1, van de
Generale Synode Leusden 1999 door de kerken te Amersfoort-de
Horsten, Emmeloord en Nieuwleusen niet te voldoen.
Gronden:
1. richtlijnen zijn niet bedoeld om precieze afbakening van
grenzen en volstrekte duidelijkheid voor elke situatie te bieden,
maar geven een kader aan, waarbinnen kerkenraden eigen invulling
geven;
2. de Generale Synode Leusden 1999 heeft een vrijwel identiek
verzoek van ondermeer de kerk te Emmeloord al gehonoreerd door
uitgangspunt 4 opnieuw te formuleren en uitgangspunt 5 toe te
voegen;
3. het past bij de stijl van het koninkrijk om na een scheiding
ongehuwd te blijven. Enerzijds betekent dit, dat ook in situaties
waarin een scheiding veroorzaakt is door overspel of door
verlating omwille van het geloof, het ongehuwd blijven de
voorkeur verdient. Anderzijds moeten wij niet uitsluiten dat zich
in de praktijk andere en nieuwe situaties voordoen, waarin niet
alleen een scheiding als billijk en onontkoombaar wordt
beoordeeld, maar de kerk zich ook neerlegt bij hertrouwen;
4. een kerk dient inderdaad, zoveel als mogelijk is, te voorkomen
dat ambtsdragers in gewetensnood worden gebracht, maar een
dergelijke algemene uitspraak behoeft niet te worden opgenomen in
richtlijnen die specifiek betrekking hebben op situaties van
echtscheiding en hertrouwen.
Besluit 2:
ook aan het revisieverzoek van de kerk te Vollenhove en van br.
en zr. R. de Boer ten aanzien van het besluit van de Generale
Synode Leusden 1999, Acta art. 72 niet te voldoen.
Gronden:
1. het rapport van deputaten echtscheiding, aangeboden aan de
Generale Synode Zuidhorn 2002, gaat eveneens terug achter de
ethische vaststelling van echtscheidingsgronden, zoals die in de
gereformeerde traditie gebruikelijk is, naar de exegese van de
bijbelplaatsen. In de vrijheid van exegese is ruimte om Jezus’
woorden ‘om een andere reden dan ontucht’ zo op te vatten dat de
Heer het geval van overspel buiten beschouwing laat;
2. uitgangspunt 2 maakt voldoende duidelijk dat overspel niet tot
scheiding hoeft te leiden en biedt ruimte voor ‘verzoening van
deze zonde en herstel van de geschonden verhouding’ die gevraagd
wordt;
3. de ernst en het bijzonder karakter van een zonde als overspel
is zodanig dat uitgangspunt 2 daarover op zijn plaats is. Het
daarvan onderscheiden uitgangspunt 4 verwijst naar de andere
genoemde ernstige zonden;
4. juist richtlijn 3 geeft schriftuurlijke ruimte om bij verschil
van inzicht, ook op het punt van een tweede huwelijk, de gewetens
niet te binden;
5. over terughoudendheid van kerkenraden in het toestaan van
bevestiging van een tweede huwelijk wordt in Acta GS Zuidhorn
2002, art. 41, besluit 5, gesproken.
(Zuidhorn 2002 art. 42)
Kerkelijke huwelijksbevestiging
Besluit:
de tekst van artikel 70 van de kerkorde thans niet te wijzigen.
Grond:
het woord ‘bevestigen’ kan worden opgevat als bekrachtiging van
een gegeven belofte. Er is geen beter alternatief voor deze term
te vinden.
(Amersfoort 2005, art. 34)
Rapport deputaten huwelijk en echtscheiding
Besluit 3:
uit te spreken dat in de Gereformeerde Kerken in de regel nieuwe
huwelijken na een echtscheiding niet kerkelijk bevestigd zullen
worden.
Gronden:
1. de Heilige Schrift legt alle nadruk op de onontbindbaarheid
van het huwelijk (Mat. 19: 6);
2. het past bij de stijl van het koninkrijk, zoals de Here Jezus
ons die geleerd heeft, grote nadruk te leggen op het karakter van
het gegeven jawoord. Een eenmaal gegeven belofte blijft gelden en
blijft ook naklinken na een scheiding;
3. voor kerkenraden is het vaak onmogelijk een
echtscheidingssituatie goed te beoordelen, zeker als (een deel
van) de geschiedenis zich buiten eigen gemeente heeft
afgespeeld;
4. kerkenraden houden een eigen verantwoordelijkheid t.a.v. de
vraag of een tweede huwelijk na echtscheiding aanvaardbaar is en
kerkelijk bevestigd kan worden.
Besluit 4a:
uit te spreken dat wanneer een lid van de gemeente ten gevolge
van zijn gedrag op het terrein van huwelijk en echtscheiding in
opspraak is gekomen, de kerkenraad gerechtigd is in een publieke
mededeling aan de gemeente helderheid te verschaffen omtrent zijn
oordeel over dat gedrag. Dit oordeel wordt niet eerder gegeven
dan nadat met de betrokkene hierover is gesproken en zo mogelijk
met zijn instemming. Wanneer die instemming niet wordt verkregen,
is voorafgaande instemming van de classis vereist. Deze maatregel
laat onverlet de plicht van de kerkenraad om zonodig tucht over
de zondaar te oefenen.
Gronden:
1. in de praktijk van de uitoefening van opzicht en tucht door de
kerkenraden kan het wenselijk zijn om de gemeente al in bepaalde
opzichten te informeren, terwijl het stadium van de tucht waarin
de gemeente officieel wordt ingeschakeld nog niet aan de orde is.
Ook doen zich situaties voor die wel af te keuren zijn in het
licht van Gods wil maar niet leiden tot afhouding van het
avondmaal of publieke censuur. De kerkenraad acht ze wel
miserabel maar niet censurabel. Gedacht kan worden aan situaties,
waarin sprake is van zonde die - voor zover te beoordelen - niet
voortkomt uit bewust verzet tegen God en zijn Woord.
Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van
a. zwakte van geloof of christelijke overtuiging;
b. onmacht om het goede in praktijk te brengen of vol te
houden;
c. te goeder trouw uit Gods Woord gewonnen ander inzicht dat toch
als dwaling gezien moet worden;
d. gebrek aan vrijmoedigheid tot verdergaand handelen door de
kerkenraad vanwege algehele zwakte in de levensstijl binnen de
gemeente en de daardoor opkomende risico’s van schijnheiligheid
en meten met twee maten;
2. voor het voorkomen van zulke situaties hebben de kerken altijd oog gehad. Zo sprak de Generale Synode van ’s Gravenhage 1914 onder meer uit ‘… dat onze Gereformeerde Kerken steeds hebben geoordeeld, dat naar het voorbeeld van de Apostolische Kerk tolerantie kan worden geoefend jegens broeders, die ter goeder trouw in eenig stuk der leer dwalen, mits dit niet eenig fundamenteel stuk der waarheid raakt, de dwalenden bereid zijn zich beter te laten onderrichten, en beloven voor dit gevoelen geen propaganda te maken …’;
3. de Schrift laat zien dat er behalve de censuur zoals die tot nu toe in de kerkorde is beschreven, in uiteenlopende situaties ook andere vormen van bestraffing mogelijk zijn (Gal. 2:11; 1 Tim. 5:20). Ook de bestaande censuurweg moet gezien worden als een eigen invulling door de kerken van schriftuurlijke aanwijzingen (Mat. 18:17; 2 Kor. 2:6) en is aan die aanwijzingen niet volledig gelijk. Op dezelfde wijze kunnen de kerken indien nodig ook verder werken in de lijn van zulke andere vormen van bestraffing;
4. onderzoek door deputaten huwelijk en echtscheiding heeft duidelijk gemaakt dat juist in de omgang met situaties van echtscheiding en hertrouwen de geschetste situaties vaak voorkomen en dat als gevolg daarvan bij veel kerkenraden verlegenheid bestaat met betrekking tot het toepassen van het instrument van de kerkelijke censuur. Een risico daarvan is dat de zonde al meer onbestraft blijft en getolereerd wordt. Het is wenselijk dat een kerkenraad juist wanneer hij reden heeft om geen censuur te oefenen toch middelen tot zijn beschikking heeft om dat risico te keren, en de stijl van Christus’ koninkrijk inzake huwelijk, scheiding en hertrouwen binnen de gemeente hoog te houden;
5. de gemeente moet enige toelichting ontvangen om te kunnen begrijpen dat het eventueel niet oefenen van tucht of nog niet oefenen van publieke tucht in bepaalde situaties, samen gaat met het blijven hoog houden van het Woord van God. In het belang van de betrokkenen moet deze toelichting zo ingetogen zijn als maar mogelijk is. De kerkenraad dient zijn fijngevoeligheid op dit punt te scherpen door indien mogelijk overleg te hebben met de betrokkenen;
6. al hebben de kerkenraden principieel gezien momenteel de mogelijkheid die in de aanvulling verwoord is ook al en brengen zij dit soms ook in praktijk, toch is het ter wille van de juridische status van deze handelwijze waarbij de naam en het handelen van gemeenteleden publiek genoemd kunnen worden, wenselijk dat de kerken dit officieel uitspreken;
7. het is beter om hangende een algemene herziening geen wijzigingen en toevoegingen in de bestaande kerkorde aan te brengen. Ook bij andere aan deze synode voorgelegde voorstellen tot wijziging (KO art. 36, 41, 70) is voor deze beleidslijn gekozen.
Besluit 6:
de uitgangspunten en richtlijnen zoals vastgesteld door de GS
Leusden, Acta art. 72, besluit 1, te vervangen door onderstaande
uitgangspunten en richtlijnen.
Grond:
in deze uitgangspunten en richtlijnen wordt nog meer dan in die
van Generale Synode van Berkel en Rodenrijs 1996 en van GS
Leusden benadrukt dat bij huwelijksmoeiten allereerst de
koninklijke weg van berouw, vergeving, verzoening en
zelfverloochening wordt gegaan zoals de Schrift ons die leert en
voorts wordt de onverbreekbaarheid van het huwelijk beklemtoond.
Ook verdient het aanbeveling dat meer aandacht wordt geschonken
aan het voorkómen van gebroken huwelijken door een goede
huwelijksvoorbereiding aan te bieden.
Uitgangspunten:
1. Het huwelijk is door de Here ingesteld. Deze hechte band
tussen man en vrouw mag niet door mensen ontbonden worden (Gen.
2:24; Mal. 2:14-16; Mat. 19:3-9; 1 Kor. 7:10-11).
Echtscheiding is een ernstig kwaad, dat zoveel mogelijk voorkomen
en bestreden moet worden. Leven naar de stijl van het koninkrijk
van Christus betekent dat we bij alle huwelijksmoeiten inzetten
op verzoening en herstel van de relatie.
2. Indien een huwelijk ten gevolge van zonden of door de gevolgen
van de zondeval is aangetast, dient in navolging van Christus
middels berouw, vergeving en verzoening gestreefd te worden naar
het herstel van de huwelijksband en/of in de weg van
zelfverloochening de huwelijksband zoveel mogelijk te worden
bewaard. Daarbij kan echter blijken dat in een echtscheiding moet
worden berust.
3. In geval van de feitelijke beëindiging van de huwelijksband
past het het meest bij de stijl van het koninkrijk van Christus
het huwelijk formeel in stand te laten en te kiezen voor een
oplossing waarbij de partners onderling afspraken maken en (doen)
vastleggen of voor scheiding van tafel en bed.
4. Ook in de hiervoor bedoelde situaties blijft de gegeven
trouwbelofte van kracht, zolang de beide echtgenoten in leven
zijn. Daarom past hertrouwen na een scheiding in principe niet
bij de stijl van het koninkrijk van Christus.
5. De kerkelijke bevestiging van een opvolgend huwelijk is in de
regel niet mogelijk indien het voorafgaande huwelijk door
echtscheiding is ontbonden.
Richtlijnen:
1. Wanneer zich een scheiding dreigt voor te doen in het huwelijk
van kerkleden, zal de kerkenraad zijn herderlijke zorg voor de
betrokkenen gestalte geven in troost, bemoediging en vermaan.
Indien de kerkenraad op basis van gesprekken met betrokken
partijen zich een oordeel vormt over de situatie, zal dit oordeel
geargumenteerd in de notulen worden vastgelegd.
2. Indien de kerkenraad behoefte heeft aan advies, bijvoorbeeld
indien tussen de kerkenraad en de betrokken gemeenteleden
verschil van inzicht blijft bestaan over de vraag of in de
beëindiging van het huwelijk en/of een opvolgend huwelijk moet
worden berust in het licht van Gods Woord, dan kan de kerkenraad
advies vragen aan de Raad van Advies. Ook kan de kerkenraad naar
art. 41 K.O. advies vragen aan de classis.
3. Indien betrokkenen (of één van hen) vertrekken naar een andere
gemeente, gedurende de tijd dat de sub 3 genoemde situatie zich
voordoet, wordt aan de kerkenraad aldaar beknopt de informatie
verstrekt die noodzakelijk is voor de overdracht van de
ambtelijke zorg. Voordat de andere kerkenraad wordt ingelicht,
zal de betrokken broeder en/of zuster op de hoogte worden gesteld
van de inhoud van deze informatie.
4. Is de echtscheiding een feit geworden, dan wordt op de
attestatie vermeld: "deze broeder/ zuster is gehuwd geweest. Het
huwelijk werd op (datum) ontbonden door echtscheiding. Hij/zij
was op dat moment lid van de Geref. Kerk te..."
Indien een kerkenraad nadere informatie nodig heeft, met name ter
beoordeling van een eventuele nieuwe huwelijkssluiting, zal hij
met medeweten van de betrokkene zich wenden tot de raad van de in
de attestatie genoemde kerk.
5. Overleg zal plaatsvinden tussen kerkenraden die met dezelfde
huwelijksbreuk en echtscheiding te maken krijgen. De resultaten
van dit overleg zullen schriftelijk worden vastgelegd.
Indien zich tussen de betrokken kerkenraden een verschil voordoet
in de beoordeling van een huwelijksbreuk en zij tot verschillende
oordelen komen ten aanzien van tuchtoefening en/of kerkelijke
bevestiging van een nieuw huwelijk, zal aan de Raad van Advies
dan wel de classis van de kerk die in de desbetreffende zaak een
beslissing moet nemen, advies worden gevraagd.
6. In situaties van echtscheiding of hertrouwen, waarbij sprake
is van verwerping van vermaan en verharding in de zonde, zal de
kerkenraad censuur toepassen naar art. 76 K.O.
Een kerkenraad zal de aanvullende maatregel toepassen in
situaties die bekend zijn geworden in de gemeente en waar het
uitblijven van een publiek signaal ondermijnende effecten kan
hebben op anderen.
De mededeling aan de gemeente kan zowel plaatsvinden in situaties
waarin een kerkenraad betrokkene(n) niet afhoudt van het heilig
avondmaal als in situaties waarin daarvan (nu of later) wel
sprake kan zijn.
7. Het verdient aanbeveling dat elke kerkenraad een
huwelijkscatechese verzorgt en dat het volgen van die catechese
krachtig wordt gestimuleerd voor hen die zich op hun huwelijk
voorbereiden en te zijner tijd een kerkelijke
huwelijksbevestiging zullen aanvragen.
Besluit 7a:
een ‘Raad van Advies inzake huwelijk en echtscheiding’ in te
stellen om de kerkenraden te adviseren inzake echtscheiding,
hertrouwen en daarmee verband houdende vragen rond de toepassing
van de tucht alsmede de kerkenraden te informeren inzake
huwelijksvoorbereiding, huwelijkscounseling, partnerkeus en
relatieontwikkeling.
De Raad van Advies inzake huwelijk en echtscheiding is een deputaatschap van de generale synode.
Gronden:
1. veel kerkenraden voelen zich onmachtig om in
echtscheidingsituaties tot een goede oordeelvorming te komen;
2. er zijn inmiddels goede ervaringen opgedaan met de RvA die op
tijdelijke basis vanaf de GS Zuidhorn heeft gefunctioneerd. De
advisering door deze RvA heeft een meer kerkelijk, minder
vrijblijvend en op meer soorten deskundigheid steunend karakter.
Het is daarom wijs de RvA een permanent karakter te geven en dit
adviesorgaan waarin verschillende disciplines vertegenwoordigd
zijn te continueren;
3. veel huwelijksproblemen zijn terug te voeren op een gemis aan
goede voorbereiding op het huwelijk. Grondige huwelijkscatechese
voor de trouwdag is belangrijk. Ook goede relationele en
pastorale hulp kan veel problemen voorkomen of bestrijden. De
kerken kunnen en moeten daarom op dit terrein - naast de
prediking en gerichte pastorale aandacht voor wat betreft de
bestaande huwelijken - een actievere rol gaan spelen in de
huwelijksvoorbereiding, om ook zo preventief te werken. Een meer
gerichte en gezamenlijke aanpak daarbij is wenselijk;
4. middels een instructie kan de samenstelling, functie en
werkwijze van de RvA worden vastgelegd.
(Amersfoort 2005, art. 57)