Artikel 27

Ambtsdragers en overheid

De ambtsdragers zullen de gemeente voorhouden dat zij gehoorzaamheid en eerbied verschuldigd is aan de overheid, omdat God deze heeft ingesteld. Zelf moeten zij in dezen een goed voorbeeld geven, en in de weg van gepast respect en correspondentie nastreven dat de overheid de dienst van de kerk wettig beschermt.

 

Rechtspersoonlijkheid van de kerk

1. Nòch de plaatselijke gereformeerde kerken, nòch de gezamenlijke gereformeerde kerken kunnen of mogen aanvraag doen, om volgens de Wet van 25 april 1855 (Staatsblad no. 32) als vereniging erkend te worden, omdat zij door zodanige aanvraag in strijd zouden handelen met Gods Woord en dientengevolge met haar aangenomen belijdenis en kerkorde.
2. De kerkeraden hebben geen machtiging van meerdere vergaderingen nodig tot het verrichten van burgerlijke handelingen, zoals het aangaan van geldleningen, het afschrijven van kapitalen op de Grootboeken van de Nationale Schuld enz., maar bezitten daartoe als vertegenwoordigende de gemeente, de volle bevoegdheid.

(Dordrecht 1893, art. 234)

 

Kennisgeving aan de plaatselijke overheid

De synode vestigt de aandacht van pas geïnstitueerde of samengesmolten of uit combinatie getreden kerken op de noodzakelijkheid, om spoedig na haar optreden of gewijzigd bestaan daarvan schriftelijk bericht te doen aan het dagelijks bestuur van de burgerlijke gemeente.

(Middelburg 1896, art. 178)

 

Verjaardag van H.M. de Koningin

De synode wekt de kerken op, om op de zondag voorafgaande aan de verjaardag van Hare Majesteit bijzonder haar in dankzegging en gebed te gedenken.

(Groningen 1899, art. 38)

 

Vrijdom van grondbelasting

Voor kerken en pastorieën, die op naam van hun kerken staan, kunnen de kerkeraden vrijdom van grondbelasting verkrijgen overeenkomstig artikel 25b van de wet van 26 mei 1870.
Naar ditzelfde artikel van die wet kan dit ook verkregen worden voor gebouwen, uitsluitend dienende voor kosters, alsmede voor begraafplaatsen.

(Middelburg 1896, art. 178)

 

De synode besluit, voortaan deputaten voor de correspondentie met de Hoge Overheid te noemen: ‘Deputaten voor de relatie tussen kerk en overheid’.

(Berkel en Rodenrijs 1996, art. 95)

 

Instructie voor de deputaten voor de relatie tussen kerk en overheid

Aan deze deputaten wordt opgedragen:
a. stukken die van de overheid bij hen inkomen en bestemd zijn voor de kerken of anderszins van belang zijn voor de kerken ter kennis van de kerken te brengen;
b. op vragen van de overheid naar het gevoelen van de kerken over bepaalde zaken antwoord te geven, voorzover de kerken zich na 1892 over deze en dergelijke zaken in generale synoden hebben uitgesproken, en zowel de bedoelde vragen als de door deputaten gegeven antwoorden ter kennis van de kerken te brengen;
c. op de door de overheid aangekondigde of reeds genomen maatregelen die overal in ons land de dienst van de kerk (art. 27 K.O.) raken te reageren, indien dit van belang is voor de onbelemmerde voortgang c.q. de wettige bescherming van deze dienst en indien niet op het bijeenkomen van de generale synode gewacht kan worden; van al zulke reacties dienen deputaten de kerken in kennis te stellen;
d. op wetgeving te reageren die door de overheid wordt voorbereid en duidelijk het belijden van de kerk en/of het leven als christen raakt, indien niet op het bijeenkomen van de generale synode gewacht kan worden; van al zulke reacties dienen deputaten de kerken in kennis te stellen;
e. de kerken te informeren over nieuw tot stand gekomen wetgeving en andere maatregelen van de rijksoverheid die voor de kerken consequenties hebben, en over rechterlijke uitspraken die voor het functioneren van de kerken overal in het land van belang zijn;
f. zich namens De Gereformeerde Kerken in Nederland te doen vertegenwoordigen in het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken (CIO);
g. namens de kerken gelukwensen of betuigingen van deelneming bij vreugde of rouw, het Koninklijk Huis betreffende, over te brengen en de vertegenwoordiging van de kerken op koninklijke recepties voor te bereiden en uit te voeren, behalve wanneer de generale synode bijeen is;
h. op uitnodiging van de overheid de kerken te vertegenwoordigen bij officiële plechtigheden met een vorstelijk of nationaal karakter, met dien verstande dat geen uitnodiging aanvaard kan worden tot het bijwonen van religieuze samenkomsten en andere plechtigheden die in  strijd komen met het Woord van de Here en de op dat Woord gegronde belijdenis van de kerken;
 deze restrictie houdt niet in dat het de deputaten verboden is de kerken op uitnodiging te vertegenwoordigen bij kerkelijke plechtigheden ter gelegenheid van een huwelijk of begrafenis van een lid van het Koninklijk Huis;
i. na te gaan of de decentralisatie van overheidstaken verandering en/of uitbreiding van de instructie noodzakelijk maakt;
j. van hun arbeid rapport uit te brengen aan de eerstvolgende generale synode en hun rapport uiterlijk drie maanden voor het begin van de volgende generale synode aan de kerken toe te zenden.

(Dordrecht 1893, art. 138; Groningen 1899, art. 38;
Amsterdam 1908, art. 52; Amersfoort-West 1967, art. 245;
Hoogeveen 1969/70, art. 246; Hattem 1972/3, art. 72;
Kampen 1975, art. 53; Groningen-Zuid 1978, art. 84;
Ommen 1993, art. 84;
Berkel en Rodenrijs 1996, art. 95)

 

Aan deputaten wordt nog opgedragen, hun instructie aldus te verstaan:
1. in het algemeen dient de ontvangst van hun toegezonden stukken aan afzender(s) te worden bevestigd;
2. ingeval deputaten menen, dat bepaalde hun niet regarderende stukken van betekenis kunnen zijn voor de kerken of voor een ander generaal deputaatschap, dienen zij de afzender(s) daarheen te verwijzen.

(Groningen-Zuid 1978, art. 84)

 

Beperkte bevoegdheid van deputaten

Om alle schijn te vermijden, alsof de kerken een soort van hoofdbestuur hebben, en bedenkende, dat zij geen officiële adviseurs in juridische kwesties behoeven, daar de kerken op haar verzoek overal elders advies kunnen krijgen, alsook dat de adviezen van deputaten zo licht voor de kerken regels kunnen worden, wordt aan deputaten geen machtiging gegeven, kerkelijke vergaderingen van advies te dienen in gevallen die met de rechtspositie in verband staan, en evenmin om wensen of verzoeken van kerken, classis of particuliere synode op verlangen van deze óf tot al de kerken, óf tot de Hoge Regering over te brengen.
In buitengewone gevallen van rouw of van vreugde, „de gehele natie betreffende”, behoort het niet tot het werk van deputaten, betuigingen van deelneming in naam van de kerken aan de Hoge Overheid te doen geworden.

(Dordrecht 1893, art. 74)

 

Vloeken in het leger

De synode wekt de leden van de gereformeerde kerken op, elk geval van vloeken in het leger nauwkeurig te omschrijven wat betreft tijd, plaats en wijze van gebeuren, en zich alsdan met een welomschreven klacht te wenden tot de militaire overheid ter plaatse, die, naar verwacht mag worden, dan haar medewerking zal verlenen om het kwaad te bestrijden, en zo deze daaraan geen gehoor geeft, zich te wenden tot de deputaten voor de correspondentie met de Hoge Overheid.

(’s-Gravenhage 1914, art. 127)

 

Geestelijke misstanden in het leger

De synode draagt haar deputaten tot correspondentie met de Hoge Overheid op, wanneer bij hen klachten inkomen over geestelijke misstanden in het leger (zoals met name vloeken, het zonder noodzaak weigeren van een zondags verlof, dat maandag eindigt, enz.) met wijsheid en voorzichtigheid deze klachten ter kennis te brengen van de Hoge Overheid.

(’s-Gravenhage 1914, art. 125)

 

Ambtelijke zorg voor gevangenen

De synode draagt aan de deputaten voor de correspondentie met de Hoge Regering op, indien kerkeraden van onze kerken bemoeilijkt worden in hun ambtelijke zorg voor gevangenen c.a., de hun toegezonden desbetreffende klachten van kerkeraden te brengen ter kennis van Z. Exc. de Minister van Justitie, met verzoek namens de gereformeerde kerken, dat maatregelen worden genomen om bedoelde kerkeraden te vrijwaren voor belemmering in de uitoefening van hun ambtelijke zorg voor leden van hun kerk, die in tuchthuizen zijn opgesloten.

(Amsterdam 1908, art. 69)

 

Aan deputaten voor de correspondentie met de Hoge Overheid wordt bij vernieuwing opgedragen te bevorderen, dat de gevangenen bezoek kunnen ontvangen van de predikant van de kerk, waartoe zij behoren, ook zonder tegenwoordigheid van beambten.

(’s-Gravenhage 1914, art. 161)

 

Geestelijke verzorging in geval van evacuatie

De overheid heeft, met het oog op in de toekomst mogelijke oorlogsomstandigheden, een „Contact Evacuatie Commissie” in het leven geroepen en aan deze commissie een sub-commissie voor kerkelijke aangelegenheden toegevoegd, in welke o.a. vertegenwoordigers zitting hebben van de synodaal-gereformeerde kerken. De overheid verwacht dat bedoelde vertegenwoordigers de aanwijzingen en inlichtingen, die hun van overheidswege met betrekking tot een onverhoopte evacuatie van de burgerlijke bevolking en met betrekking tot de geestelijke verzorging van slachtoffers in oorlogstijd worden meegedeeld, zullen doorgeven aan de gereformeerde kerken in Nederland.
De synode is van oordeel,
1. dat het in de vrijheid van de kerken staat zelf te bepalen, hoe zij haar leden in tijden van evacuatie of oorlogsrampen zullen verzorgen en de nodige maatregelen daarvoor te treffen en eventueel noodzakelijk geachte contacten daarvoor te leggen;
2. dat het daarom niet noodzakelijk is deputaten te benoemen om de kerken in de onderhavige zaak richtlijnen te geven en van voorlichting en advies te dienen, maar dat het voldoende is één van de kerken te verzoeken de door de overheid via de deputaten van de synodaal-gereformeerde kerken te dezer zake verstrekte aanwijzingen en inlichtingen te ontvangen en aan de kerken door te geven.
Zij besluit, de kerk te Groningen-Zuid te verzoeken, de door de overheid via de deputaten voor evacuatie-moeilijkheden van de synodaal-gereformeerde kerken verstrekte aanwijzingen en inlichtingen met betrekking tot een eventuele evacuatie van de burgerlijke bevolking en de geestelijke verzorging van slachtoffers in oorlogstijd, te ontvangen en aan de kerken door te geven met de bepaling, dat zij de door haar voor dit werk gemaakte kosten kan declareren bij de eerstvolgende generale synode.

(Rotterdam-Delfshaven 1964/5, art. 214b)

 

Instructie voor deputaten kerk en overheid

(De synode besluit) deputaten te benoemen met de volgende instructie:
a. stukken die van de overheid bij hen inkomen en bestemd zijn voor de kerken of anderszins van belang zijn voor de kerken, ter kennis van de kerken te brengen;
b. op vragen van de overheid naar het gevoelen van de kerken over bepaalde zaken antwoord te geven, voorzover de kerken zich na 1892 over deze en dergelijke zaken in generale synoden hebben uitgesproken, en zowel de bedoelde vragen als de door deputaten gegeven antwoorden ter kennis van de kerken te brengen;
c. op de door de overheid aangekondigde of reeds genomen maatregelen die overal in ons land de dienst van de kerk (art. 27 KO) raken, te reageren, indien dit van belang is voor de onbelemmerde voortgang c.q. de wettige bescherming van deze dienst en indien niet op het bijeenkomen van de generale synode kan worden gewacht; van al zulke reacties dienen deputaten de kerken in kennis te stellen;
d. op wetgeving te reageren die door de overheid wordt voorbereid en duidelijk het belijden van de kerk en/of het leven als christen raakt, indien niet op het bijeenkomen van de generale synode kan worden gewacht; van al zulke reacties dienen deputaten de kerken in kennis te stellen;
e. de kerken te informeren over nieuw tot stand gekomen wetgeving en andere maatregelen van de rijksoverheid die voor de kerken consequenties hebben, en over rechterlijke uitspraken die voor het functioneren van de kerken overal in het land van belang zijn;
f. zich namens De Gereformeerde Kerken in Nederland te doen vertegenwoordigen in het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken (CIO); en daarover contact te houden met deputaten Geestelijke Verzorging Militairen;
g. namens de kerken gelukwensen of betuigingen van deelneming bij vreugde of rouw, het Koninklijk Huis betreffende, over te brengen en de vertegenwoordiging van de kerken op koninklijke recepties voor te bereiden en uit te voeren, behalve wanneer de generale synode bijeen is;
h. op uitnodiging van de overheid de kerken te vertegenwoordigen bij officiële plechtigheden voor zover de aanwezigheid bij deze gelegenheden verenigbaar is met de kerkelijke verantwoordelijkheid en de christelijke levensstijl;
i. het schriftelijk te verantwoorden aan de uitnodigende instantie waarom, in voorkomend geval, niet op een uitnodiging kan worden ingegaan zoals hiervoor onder h is aangegeven;
j. onderzoek te verrichten of deelneming van predikanten uit onze kerken aan de geestelijke verzorging in inrichtingen van justitie en instellingen van gezondheidszorg op verantwoorde wijze mogelijk is, en of artikel 12 KO toereikend is voor de kerkrechtelijke regeling van hun benoeming en positie; en hierbij deputaten voor Geestelijke Verzorging van Militairen te raadplegen;
k. onderzoek te doen naar de eigen plaats en betekenis van het kerkelijk huwelijk in verhouding tot het burgerlijk huwelijk in het licht van de verschuivingen in de samenleving op het punt van het huwelijk;
l. (...)
m. (...)

(Leusden 1999 art. 99-1)

 

Oproep tot bezinning op relevante ontwikkelingen d.m.v. congressen, symposia en hoorzittingen

Besluit 4:
de kerken op te roepen zich te bezinnen op relevante maatschappelijke en culturele ontwikkelingen en/of actueel beleid van de Nederlandse overheid met het oogmerk om kerken en kerkleden te aan te moedigen tot het op een christelijke manier betrokken zijn bij de maatschappij, en de deputaten voor de relatie kerk en overheid te machtigen de kerken daartoe te ondersteunen door, desgewenst samen met andere deputaatschappen, congressen, symposia en hoorzittingen te organiseren.
Grond:
om te bevorderen dat de kerk zichtbaar is en als relevant wordt aangemerkt in de Nederlandse samenleving, is het nuttig een bezinning in onze kerken op gang te brengen c.q. te versterken voor wat betreft het functioneren van de kerk en haar leden in de samenleving.

(Amersfoort 2005, art. 168)


Bouma, H. (1983v)


UITVOERINGSBEPALING BIJ
Kerkorde GKv (1978) Art. 27