Artikel 63
Attestatie naar een andere gemeente
Wanneer leden naar een andere gemeente vertrekken, zal de kerkeraad hun na de vereiste afkondiging aan de gemeente een attestatie betreffende hun leer en leven meegeven, ondertekend door de praeses en de scriba. Op deze attestatie zullen ook hun kinderen worden vermeld die nog geen belijdenis van het geloof hebben afgelegd. Aan de kerkeraad van de betrokken gemeente zal tijdig bericht worden gezonden. Indien een lid dat nog geen belijdenis van het geloof heeft afgelegd, besluit te verhuizen naar een andere plaats, zal een attest aan de betrokken kerkeraad worden gezonden met het verzoek, dit lid onder zijn opzicht en tucht te nemen.
Kennisgeving van vertrek naar elders
Het is zeer gewenst te achten, zonder ook maar enigszins het bepaalde in art. 63 K.O. te verzwakken, dat bij vertrek van leden, zowel door doop alleen als ook door belijdenis, door de kerkenraad die tot dusver het toezicht oefende, ten spoedigste bericht van verhuizing, zo mogelijk met opgave van het juiste adres, gezonden wordt aan de kerkenraad, onder wiens ressort zij gaan wonen.
(Middelburg 1896, art. 54; Utrecht 1905, art. 12)
De synode herinnert de kerken met alle aandrang aan hetgeen is besloten door de generale synode van Middelburg 1896, acta art. 54, en door die van Utrecht 1905, acta art. 12, en dringt op stipte uitvoering van dit besluit bij de kerken aan.
(’s-Gravenhage 1914, art. 26)
De synode dringt er nogmaals bij de kerkenraden op aan, ervoor te zorgen, dat aan de betrokken kerkenraden, waarheen doopleden verhuizen, bericht van deze verhuizing geschiede en te verzoeken dat men toezicht houde op deze bedoelde onmondige leden.
(Leeuwarden 1920, art. 12)
Attesten voor gehandicapten
Naar aanleiding van een verzoek, een uniforme regeling tot stand
te brengen voor het aanvaarden, respectievelijk verzenden van
(doop-)attesten betreffende geestelijk en/of lichamelijk
gehandicapte leden van de kerken, die nog wel een ouderlijk huis
hebben, doch elders in een verpleeginrichting of in een
gezinsvervangend tehuis worden geplaatst, overweegt de
synode:
1. dat art. 63 K.O. de regel stelt dat aan naar een andere
gemeente vertrekkende leden een attestatie wordt verstrekt, onder
meer opdat de betreffende kerkleden goede ambtelijke verzorging
blijven ontvangen en hun plaats in de hen ontvangende gemeente
verkrijgen;
2. dat eerst wanneer kan worden aangetoond, dat naar elders
vertrekkende gehandicapte kerkleden beter de ambtelijke
verzorging kunnen blijven ontvangen vanuit de kerk in de plaats
van herkomst, een uitzondering op deze regel gerechtvaardigd
is;
zij spreekt uit, dat de regel van art. 63 K.O. voldoende is zowel
voor verhuizende (verstandelijk) gehandicapte kerkleden als ook
voor patiënten wier burgerlijk domicilie is in de plaats
waaronder het (psychiatrisch) ziekenhuis waarin zij zijn
opgenomen, ressorteert, tenzij er gegronde redenen zijn om hen
lid te doen blijven van de kerk in de plaats van herkomst; dat
hun materiële verzorging naar de regel van art. 64 K.O. dient te
geschieden;
zij constateert dat tengevolge hiervan de last van de geestelijke
verzorging van gehandicapte leden van de kerken komt te liggen op
een betrekkelijk klein aantal kerken;
zij is van oordeel, dat een aparte uitspraak in de onderhavige
zaak niet nodig is, daar kerken die door de uitspraak van deze
generale synode met een sterke toeneming van de ambtelijke arbeid
te maken krijgen, bij gebleken noodzaak zelf de mogelijkheden
kunnen aangrijpen die het kerkverband biedt.
(Kampen 1975, art. 91; Groningen-Zuid 1978,
art. 348; Arnhem 1981, art. 81)
Bij welke kerk behoren dienstplichtige militairen, studenten, enz.?
De synode dringt er bij de kerken op aan
1. zich te houden aan de regel van de generale synode van
Amsterdam 1936, acta art. 62, dat ieder dient te behoren tot die
kerk binnen het ressort van welke hij zijn burgerlijk domicilie
heeft;
2. bijzondere aandacht te besteden aan:
a. eigen gemeenteleden die - om aanvaardbare redenen - de
zondag regelmatig elders doorbrengen;
b. leden van een zusterkerk die regelmatig in haar midden
verkeren;
3. afspraken te maken over de ambtelijke bearbeiding, als
een lid vanwege regelmatig verblijf in een zusterkerk buiten
geregelde ambtelijke zorg geraakt.
Gronden:
1. de regel van Amsterdam 1936 is nog altijd een goed
uitgangspunt voor een zo breed mogelijke ambtelijke
bearbeiding;
2. de veranderingen in de samenleving brengen met zich mee,
dat meer gemeenteleden dan in de jaren dertig - om aanvaardbare
redenen - met name de zondag in een andere gemeente doorbrengen
dan waarvan zij lid zijn; het is goed dat de kerken op deze
veranderingen adequaat reageren.
(Amsterdam 1936, art. 62; Leeuwarden 1990, art. 65)
Ten aanzien van de militairen is de volgende gedragslijn
aangenomen: Een dienstplichtige blijft, terwijl hij onder de
wapenen is, ingeschreven bij de kerk waartoe hij als burger
behoorde en ontvangt dus geen gewone attestatie.
Beroepsmilitairen vallen niet onder deze regeling, maar kunnen in
geval van mobilisatie ook een attestatie als bedoeld in de
volgende alinea aanvragen.
Aan de dienstplichtigen worden door de kerken van herkomst
attesten voor militairen meegegeven, terwijl aan de kerken, waar
de dienstplichtigen heen gaan, een duplicaat wordt gezonden.
De dienstplichtige behoort dit attest in alle garnizoenen waar
hij komt, direct aan de kerkenraad te vertonen, maar het attest
zelf te bewaren. Bij groot verlof moet dit attest worden
ingeleverd bij de kerk van herkomst. Een afschrift van dit attest
wordt door de kerk van herkomst gezonden aan de kerkenraad van de
garnizoenskerk, ook wanneer de dienstplichtige heeft geweigerd
een attest mee te nemen. Deze kerkenraad van de garnizoenskerk
boekt deze attesten in een afzonderlijk boek, met aantekening of
het attest door de dienstplichtige is getoond. Indien dit laatste
niet is geschied, wordt de dienstplichtige vermaand dit alsnog te
doen.
Ten aanzien van dienstplichtige militairen, studenten, en voorts
allen die gedurende lange tijd op een andere plaats vertoeven dan
waar zij op de zondag zijn, is zo als uitgangspunt voor bepaling
bij welke kerk zij behoren aanvaard: waar zij burgerlijk zijn
gedomicilieerd.
(Rapportenboek Sneek 1939, VI, blz. 10/11)
Gastlidmaatschap voor jongeren met wisselende verblijfplaats
(De synode besluit:)
a. uit te spreken dat de regel van de GS Leeuwarden 1990 (Acta
art. 65) met betrekking tot de pastorale zorg aan jongeren met
een steeds wisselend verblijf in hun ‘thuiskerk’ en hun
‘woonkerk’ nadere aanvulling behoeft;
b. uit te spreken dat beide gemeenten, de ‘thuiskerk’ en de
‘woonkerk’, verantwoordelijkheid dragen voor de pastorale zorg
aan deze jongeren en dat er daarom duidelijke afspraken nodig
zijn met betrekking tot (gast)lidmaatschap en het afgeven van
attestaties.
(De synode besluit verder) voor afspraken tussen de kerken de
volgende regeling vast te stellen:
Regeling voor het gastlidmaatschap van jongeren
1. Wanneer een jongere verhuist naar een zusterkerk, terwijl hij
(zij) van plan is vaak in de thuiskerk te verblijven, zal de
kerkenraad met hem (haar) spreken over de vraag, of een
attestatie dan wel een verblijfsattestatie wordt aangevraagd, al
naar gelang het zwaartepunt van kerkelijk meeleven.
2. In de kerk waarvan de jongere lid is, heeft hij alle rechten
en plichten die verbonden zijn aan het doop- of belijdend
lidmaatschap. Deze kerk zal hem een afschrift geven van deze
regeling.
3. De onder 2 genoemde kerk heeft de ambtelijke
eindverantwoordelijkheid over de jongere. Daar vindt tenminste
het jaarlijkse huisbezoek plaats. Zij ziet ook toe op geregelde
viering van het heilig avondmaal; eventuele censuur wordt zo
spoedig mogelijk gemeld aan de gastkerk.
4. De verblijfsattestatie voor deze jongere houdt in, dat hij in
de gastkerk mag delen in alles wat het gemeenteleven te bieden
heeft, zoals o.m.:
a. hij wordt welkom geheten in het kerkblad en krijgt als gastlid
een plaats in het handboekje; hij krijgt het kerkblad en wordt
uitgenodigd voor activiteiten van de kerk waarvan hij gastlid
is;
b. hij mag catechisatie volgen of, als hij openbare belijdenis
van het geloof heeft afgelegd, deelnemen aan het heilig
avondmaal;
c. een ouderling zal met hem kennismaken en contact met hem
onderhouden, al naar gelang de situatie dit vraagt.
5. Wordt er een attestatie uitgeschreven, dan noteert de
thuiskerk deze jongere voor zichzelf meteen als gastlid. Op de
attestatie wordt dit aangetekend, zodat de ontvangende kerk
hiermee rekenen kan.
6. Wordt er een verblijfsattestatie uitgeschreven, dan wordt de
jongere hiermee aan de ontvangende kerk gepresenteerd om hem
gastvrij te ontvangen en op de afgesproken wijze naar hem om te
zien.
7. Een belijdend lid krijgt naar analogie van artikel 63 KO zijn
verblijfsattestatie mee, terwijl door zijn kerkenraad bericht
wordt gegeven aan de gastkerk.
Voor een dooplid zal de verblijfsattestatie worden opgestuurd
naar de gastkerk. Hierop zal aangegeven worden, waar hij
catechisatie wil ontvangen.
8. Het is van belang dat de attestatie of verblijfsattestatie
tijdig de zusterkerk bereikt, maar met name geldt dit met het oog
op de catechisaties aan de doopleden, aan het begin van het
nieuwe seizoen.
9. Wanneer in de loop van de tijd het zwaartepunt van kerkelijk
meeleven verschuift van de thuiskerk naar de gastkerk, is het
mogelijk alsnog een attestatie aan te vragen in plaats van een
verblijfsattestatie.
10. De verblijfsattestatie zal telkens voor één jaar geldig
zijn.
11. Op de attestatie of verblijfsattestatie zal het ambtelijk
contactadres worden vermeld, zodat de ambtsdragers van de twee
kerken zo nodig met elkaar kunnen overleggen en hun werk op
elkaar kunnen afstemmen. Wisselingen in deze contactadressen
zullen aan de scriba van de betreffende kerk worden
doorgegeven.
12. Indien twee verantwoordelijke ouderlingen van de gastkerk van
oordeel zijn dat vermaan en/of tucht nodig zijn, zullen zij dit
aan de thuiskerk berichten.
13. Wanneer de onder 1 genoemde situatie niet meer aanwezig is,
dient het desbetreffende kerklid dit te berichten aan de kerk
waarvan hij lid is, en zal deze kerk de maatregelen nemen die
nodig zijn ter beëindiging hiervan.
(De synode besluit bovendien nog het volgende:)
a. wanneer een kerk onvoldoende draagkracht heeft voor een
adequate kerkelijke bearbeiding van de zelfstandig wonende
jongeren in haar midden, zal zij in de gewone weg de steun van de
zusterkerken mogen vragen;
b. de kerk waarvan de jongere lid in volle rechten is, zal de
landelijke en regionale quota voor hem afdragen.
Definitie van gebruikte begrippen:
Met ‘thuiskerk’ wordt in deze regeling bedoeld de kerk waarin de
jongere zijn ouderlijk huis heeft, of waaruit hij afkomstig is.
De ‘gastkerk’ is de kerk waarvan de jongere gastlid is.
Gegevens te verstrekken bij attestaties
De synode vestigt de aandacht van de kerken op het belang er van, dat bij het afgeven van attestaties, hetzij op de attestatie zelf hetzij op een afzonderlijk er bij gevoegde kaart, aangetekend worden alle gegevens, die voor het bijhouden van de kerkelijke stand van dienst kunnen zijn, als naam (in geval van een doopattest ook de namen van de ouders), geboortedatum, datum van doopbediening, van aflegging van belijdenis van het geloof, van huwelijksbevestiging en nauwkeurig adres, en dat hier zo stipt en getrouw mogelijk de hand aan wordt gehouden.
(Utrecht 1943, art. 92)
Geen uniforme attesten
De synode spreekt uit, dat bij een attest moet blijken, dat het
inderdaad een getuigenis is aangaande belijdenis en wandel van de
vertrekkende, welk getuigenis op verzoek van de vertrekkende of
van zijn verzorgers, door de kerkenraad van vertrek wordt gericht
aan de kerkenraad van aankomst, en dat bij belijdende leden,
inbegrepen eventueel hun gedoopte kinderen, aan de vertrekkende
wordt meegegeven.
Zij dringt er bij de kerkenraden sterk op aan, dat op iedere
attestatie worden vermeld: de naam, de namen van de ouders, de
plaats en de datum van geboorte, doop, belijdenis en kerkelijke
huwelijksbevestiging (eventueel de vermelding, dat het huwelijk
niet kerkelijk werd bevestigd).
Zij acht het onnodig een modelattestatie bij de kerken aan te
bevelen.
(Groningen 1946, art. 125)
Attesten naar en uit het buitenland
Kerken kunnen aan hun leden, die naar buitenlandse kerken
vertrekken, te allen tijde attestaties afgeven, die behoren
ingediend te worden bij die kerken, die in belijdenis en
kerkregering aan de gereformeerde kerken in Nederland het naast
verwant zijn.
Het aanvaarden van attestaties door buitenlandse kerken afgegeven
staat ter beoordeling van de kerkenraden, die naar bevind van
zaken zullen handelen.
(Groningen 1927, art. 161)
Kennisgeving van emigrerende personen
De synode beveelt dringend aan, dat de kerkenraden zorg dragen, dat zij, wanneer leden van hun kerk naar Canada verhuizen, aan de kerkenraad ter plaatse waarheen zij zijn vertrokken mededelen, dat N.N. met attest naar een kerk in Canada is vertrokken, of als de plaats van vestiging niet bekend is, dat de kerkenraad hiervan kennis geeft aan een bekende kerkenraad, opdat deze hem opspoort en geestelijke bearbeiding kan volgen.
(Arnhem 1930, art. 42)
Kerkelijke positie van emigranten
De synode spreekt het vertrouwen uit, dat de kerken waakzaam zullen zijn met betrekking tot de kerkelijke positie van haar naar het buitenland vertrekkende leden.
(Amersfoort 1948, art. 114)
Arbeid onder de „verstrooiden” (België, Frankrijk, e.a.)
De synode besluit, de geestelijke verzorging van "verstrooiden" in het buitenland over te laten aan het initiatief van hen, die naar het buitenland verhuizen, of aan een plaatselijke kerk, die voor de "verstrooiden" in het buitenland bepaalde arbeid wil verrichten; en mitsdien voor deze arbeid geen kerk of classis meer aan te wijzen.
(Kampen 1951, art. 109)
Geestelijke bearbeiding van emigranten
De synode heeft kennis genomen van een advies om de
steunverlening voor de geestelijke bearbeiding van de emigranten
in breder verband te bezien.
Zij overweegt:
a. dat in dezen geen concreet voorstel is gedaan;
b. dat die leden van onze kerken, die blijvend zich in het
buitenland gaan vestigen , daarmee de volle verantwoordelijkheid,
ook financieel, voor de consequenties, die deze emigratie ten
aanzien van hun roeping naar art. 28 N.G.B. meebrengt, behoren te
aanvaarden;
c. dat een kerk van geëmigreerden, indien ze in de aanvang
hulp of steun meent nodig te hebben, zich kan wenden tot één of
meer van de kerken in Nederland.
Zij besluit op bedoeld advies niet in te gaan.
(Kampen 1951, art. 139)