Artikel 65
De eredienst op de dag des Heren
De kerkeraad zal de gemeente op de dag des Heren tweemaal samenroepen voor de eredienst. De kerken zullen zich houden aan de orden van dienst die door de generale synode zijn goedgekeurd.
Artikel 65, tweede lid
De synode spreekt uit:
a. het tweede lid van artikel 65 K.O. heeft betrekking op
elke officiële eredienst;
b. het tweede lid van artikel 65 K.O. mag niet worden
gehanteerd als een strikte regel die functioneert als een
keurslijf voor de kerken.
(Berkel en Rodenrijs 1996, art. 43)
Liturgie in de ‘leessamenkomsten’
De synode overwoog, dat het wezen van de eredienst hierdoor bepaald wordt, dat God en zijn volk elkaar ontmoeten in de door de kerkenraad bijeengeroepen samenkomst van de verhoogde Christus en de zijnen: waar twee of drie vergaderd zijn in zijn naam is Hij in hun midden. Matt. 18, 20. Zij oordeelt, dat, al ontbreekt in een leesdienst de persoon van de dienaar van het Woord, toch, zij het op een andere manier, van een ontmoeting tussen de sprekende God en zijn antwoordende volk en dus van een eredienst gesproken kan worden.
(Kampen 1975, art. 449, C, II-1, en III-3)
De synode spreekt uit:
1. dat ook in een eredienst waarin geen predikant voorgaat,
de Here met zijn zegen aanwezig is en dat deze zegen liturgisch
gestalte krijgt doordat een ouderling de zegen en zegengroet
ongewijzigd uitspreekt en oplegt;
2. dat deze liturgische regel in acht genomen dient te
worden naar art. 65 K.O. tweede lid;
3. dat, in het uitzonderingsgeval dat in een zgn. leesdienst
iemand voorgaat die geen ouderling is, het de voorkeur verdient
dat de eredienst door een ouderling geopend en gesloten
wordt.
Gronden:
1. in de vastgestelde orden van dienst wordt aangegeven
welke woorden bij zegen en zegengroet gebruikt moeten worden;
daarbij wordt niet aangegeven dat alleen een predikant deze
woorden mag gebruiken;
2. het is een zaak van kerkelijke wijsheid het uitspreken en
opleggen van zegen en zegengroet te beperken tot ouderlingen; dit
sluit aan bij de kerkelijke afspraken over de
verantwoordelijkheid voor de erediensten, zoals die is
toevertrouwd aan de gezamenlijke oudsten;
3. het opleggen van de zegen is niet afhankelijk van het
gebaar. Een uitspraak van een generale synode over een
zegengebaar is niet nodig;
4. het openen en sluiten van een eredienst door een
ouderling onderstreept dat ook in een eredienst waarin een
niet-ouderling voorgaat, voluit een ontmoeting plaatsvindt tussen
God en zijn volk als ambtelijk vergaderde gemeente.
(Berkel en Rodenrijs 1996, art. 51-2)
Bevoegdheid om de zegen uit te spreken
(De synode besluit) in plaats van de voorgaande synodebesluiten
in deze zaak uit te spreken,dat iedere broeder die door de
kerkenraad geroepen wordt in een eredienst voor te gaan, daarmee
tevens de bevoegdheid ontvangt om in die kerkdienst de
zegen(groet) ongewijzigd uit te spreken, ook met opheffing van de
handen.
Gronden:
1. voor het zegenend groeten en zegenen van de gemeente in Gods
naam gelden geen specifieke vereisten die dat element van de
eredienst onderscheiden van diverse andere elementen waartoe de
broeder die de dienst leidt bevoegd is, zoals het lezen van de
wet, schuldbelijdenis en genadeverkondiging of het voorgaan in
gebed;
2. bij de toekenning door de kerkenraad van de bevoegdheid tot
het voorgaan in een eredienst let de verantwoordelijke kerkenraad
uiteraard reeds op de voorwaarden, namelijk op de capaciteiten
van de betrokken broeder om dit werk te doen en op zijn
aanvaardbaarheid in de gemeente.
(Leusden 1999 art. 48-1)
Aangepaste kerkdiensten voor gehandicapten
De synode geeft een bevestigend antwoord op de vraag of het
beleggen van speciale kerkdiensten voor gemeenteleden met een
verstandelijke handicap naar de Schrift geoorloofd en nuttig
is.
Gronden:
1. het is naar Gods Woord als het zwakkere en minder
bedeelde meer zorg ontvangt; God zelf is bij het samenstellen van
het lichaam zo te werk gegaan; de leden van Christus' lichaam
hebben voor elkaar gelijke zorg te dragen (1 Kor. 12:24b,
25);
2. de zwak begaafde, verstandelijk gehandicapte leden hebben
zorg nodig die op hun mogelijkheden is afgestemd en aan hun
belevingswereld is aangepast; alleen met vergaande aanpassingen
van de eredienst en van wat daarin gebeurt, kan bereikt worden in
een eredienst met heel de gemeente, dan is dit des te beter; als
dit om welke reden ook niet te verwezenlijken is dan kan en mag
de gemeente haar erediensten met één vermeerderen;
3. ook in het verleden hebben de kerken toegestaan dat er
voor zieken, ouden van dagen officiële diensten werden belegd
(generale synode van Leeuwarden 1920, acta art. 25 en generale
synode van Utrecht 1943, acta art. 261); tegen deze diensten met
een deel van de gemeente is nimmer bezwaar gemaakt; zo mag
Christus' gemeente voor haar leden zorgen in een gebroken
wereld.
Zij spreekt uit:
1. wanneer kerkenraden erediensten beleggen met speciale
aandacht voor broeders en zusters met een verstandelijke
handicap, mogen zij in deze diensten afwijken van de artikelen
65b en 67 K.O.;
2. wanneer deze aanpassingen ingrijpend zijn, verdient het
aanbeveling deze diensten vooralsnog te beleggen als extra
diensten, hoewel het in de vrijheid van de kerken blijft om
hierin te handelen naar bevind van zaken.
(Ommen 1993, art. 41)
De synode besluit:
1. uit te spreken dat de plaats die gemeenteleden met een
verstandelijke handicap in het midden van de gemeente innemen,
erom vraagt dat kerken die dit aangaat ook geregeld een
kerkdienst aanpassen aan het bevattingsvermogen en de
belevingswereld van deze gemeenteleden;
2. ten aanzien van de mate waarin aanpassingen ten behoeve
van verstandelijk gehandicapte gemeenteleden kunnen plaatsvinden,
te verwijzen naar de onder 4a bedoelde aanbevelingen van
deputaten;
3. de kerken die het aangaat, aan te bevelen het beleggen
van aangepaste diensten via classis of particuliere synode te
coördineren;
4. deputaten te benoemen met de volgende opdracht:
a. de voorhanden richtlijnen en aanbevelingen ter
beschikking stellen van de kerken;
b. nagaan of de betrokken kerken tot een vorm van landelijk
overleg kunnen komen;
c. met gebruikmaking van eventueel al aanwezig materiaal en
met behulp van in de kerken voorhanden deskundigheid op het
gebied van het bevattingsvermogen en de belevingswereld van
verstandelijk gehandicapten versies produceren van de
Apostolische Geloofsbelijdenis, de Tien Geboden, het Formulier
voor de bediening van de doop van de kinderen van de gelovigen.
Formulieren voor de viering van het Heilig Avondmaal, en indien
noodzakelijk andere formulieren, die geschikt zijn voor gebruik
in aangepaste kerkdiensten;
d. in overleg met de betrokken kerken en de vereniging Dit
Koningskind proberen te komen tot een centraal adres voor
informatie, advies, hulp en materiaal over aangepaste
kerkdiensten;
e. aan de eerstvolgende generale synode verslag uitbrengen
van hun werkzaamheden en dit verslag drie maanden van te voren
aan de kerken toezenden, voorzover ze dit raadzaam oordelen.
(Berkel en Rodenrijs 1996, art. 54)
Pastorale zorg aan doven en slechthorenden
De synode spreekt uit dat het ten behoeve van de pastorale
verzorging van de dove en slechthorende broeders en zusters in
het midden van de kerken nodig is, dat een predikant voor deze
bijzondere taak wordt afgezonderd.
Gronden:
1. God heeft aan zijn kerk de bediening der verzoening
toevertrouwd. Centraal in deze bediening staat de prediking van
het evangelie (Rom. 10: 14-17; 2 Kor. 5:18-20). Het specifieke
probleem bij de dove en slechthorende (DSH) broeders en zusters
is dat zij in de gewone spreektaal dit evangelie niet of zeer
onvoldoende kunnen horen en ontvangen;
2. de aard van de handicap van DSH-broeders en zusters
vereist een zo moeilijk te verwerven communicatieve vaardigheid
bij de ambtsdragers die als eersten verantwoordelijk zijn voor de
ambtelijke verzorging van deze gemeenteleden, dat van hen niet
verwacht mag worden dat zij deze vaardigheid bezitten of zich
voldoende eigen kunnen maken. Als gevolg daarvan zal de pastorale
zorg door de 'eigen' ambtsdragers aan DSH-broeders en zusters
zeer gebrekkig blijven. Toch is het de verantwoordelijkheid van
de kerken ernaar te streven dat deze broeders en zusters als
leden van de kudde van de goede Herder optimaal kunnen delen in
de namens Christus gegeven herderlijke zorg. Daarom is het nodig
dat de kerken gezamenlijk naar wegen zoeken om die zorg op
gepaste wijze aan hen te geven.
3. tot het ambt van dienaar des Woords behoren verschillende
bevoegdheden, zoals bediening van het Woord in het openbaar en
aan de huizen, bediening van de sacramenten, het geven van
catechetisch onderwijs en bevestiging van huwelijken; tevens kan
een dienaar des Woords in een andere gemeente dan die waaraan hij
verbonden is, op verzoek of met goedvinden van de betrokken
kerkenraad ambtelijke diensten verrichten. Dit alles maakt het
gewenst, dat er een dienaar des Woords beschikbaar is voor de
pastorale verzorging en begeleiding van DSH-broeders en
zusters;
4. het aantal DSH-broeders en zusters in het midden van de
kerken en het feit dat zij over het hele land verspreid wonen
maken het gewenst, dat een predikant voor zijn volle werktijd
afgezonderd wordt voor de pastorale verzorging van de betrokken
gemeenteleden.
Zij besluit:
de kerk van Zwolle-Zuid aan te wijzen voor het beroepen van en
het oefenen van opzicht en tucht over een predikant ten behoeve
van de pastorale verzorging van de dove en slechthorende broeders
en zusters in het midden van de kerken; deze predikant zal naar
analogie van art. 12 K.O. aan de kerk te Zwolle-Zuid verbonden
worden.
Gronden:
1. de kerk te Zwolle-Zuid heeft zich bereid verklaard als
beroepende kerk voor de DSH-predikant op te treden;
2. de DSH-predikant gaat zich geheel wijden aan een
bijzondere taak.
(Ommen, art. 42)
De synode besluit:
de Gereformeerde Kerk te Zwolle-Zuid te verzoeken opzicht en
tucht te blijven oefenen over de aan haar naar analogie van art.
12 K.O. verbonden predikant voor de pastorale verzorging van dove
en slechthorende broeders en zusters volgens de volgende
instructie:
1. zij oefent volgens de kerkelijke regels opzicht en tucht
over de predikant, maar zij gaat niet over tot tuchtmaatregelen
dan na overleg met de deputaten;
2. zij nodigt de predikant voor de pastorale arbeid onder
dove en slechthorende broeders en zusters uit voor minimaal
eenmaal per jaar een vergadering van de kerkenraad alsmede voor
een vergadering van de kerkenraad met de diakenen en voor de
kerkenraadsvergadering waarin de jaarlijkse kerkvisitatie wordt
gehouden; verder nodigt zij de predikant uit om minimaal twee
maal per jaar in haar midden voor te gaan in de dienst des
Woords;
3. zij wijst een vertegenwoordiger (met een secundus) aan om
als adviserend lid de vergaderingen van de deputaten bij te
wonen;
4. zij rapporteert aan de volgende generale synode en voegt
haar rapport bij dat van de deputaten.
(Berkel en Rodenrijs 1996, art. 55)
Instructie voor de kerk die een predikant voor de pastorale verzorging van dove en slechthorende gemeenteleden beroept.
Zie: bijlage 35-1.
Deputaten voor pastorale verzorging van doven en slechthorenden (DSH)
De synode besluit:
1. deputaten voor de pastorale verzorging van
DSH-gemeenteleden te benoemen ten getale van vijf, waarvan vier
betrokken zijn bij het werk van de respectieve regionale
samenwerkingsverbanden voor de pastorale verzorging van
DSH-broeders en zusters;
2. deputaten te machtigen om van de kerken voor dit werk,
zodra een predikant c.q. kandidaat het beroep heeft aangenomen,
een quotum te vragen op jaarbasis;
3. deputaten op te dragen om in overleg met de beroepende
kerk en de DSH-predikant alsmede de vastgestelde instructies
(besluit 4, 6, 7 en 8) in de praktijk voldoen en eventueel de
volgende generale synode te dienen met voorstellen voor wijziging
van die regelingen.
Gronden:
1. het is gewenst dat het werk van de DSH-predikant
geschiedt onder toezicht en begeleiding vanwege de kerken
gezamenlijk;
2. het is gewenst dat in het deputaatschap bekendheid
bestaat met de problematiek van het DSH-werk en met de behoeften
die ter zake van de pastorale verzorging van de DSH-gemeenteleden
bestaan.
(Ommen 1993, art. 42-5)
Instructie voor deputaten voor de pastorale verzorging van dove en slechthorende gemeenteleden
Zie: Bijlage 34-1
Overeenkomst tussen de Gereformeerde Kerken en de predikant voor de pastorale verzorging van doven en slechthorenden
Zie: Bijlage 36-1 en 2
Instructie voor de predikant voor de ambtelijke verzorging van dove en slechthorende gemeenteleden
Zie: Bijlage 37-1
Officiële vertegenwoordiging bij officiële gebeurtenissen in andere kerkgenootschappen
Officiële vertegenwoordiging van Gereformeerde Kerken bij
officiële gebeurtenissen in andere kerkgenootschappen behoort bij
het ontbreken van contacten, gericht op eenwording, uit de aard
van de zaak niet plaats te vinden. Indien op landelijk en/of
plaatselijk niveau deze contacten er wel zijn, kan tot zulk een
vertegenwoordiging besloten worden, indien dit in het belang van
dit contact is.
Gronden:
1. gegeven de situatie waarbinnen de generale synode van
Middelburg 1933 sprak - daarin was in het geheel geen sprake van
officiële contacten in het kader van een streven naar eenheid -
is de regel die zij formuleerde juist: gereformeerde kerken
kunnen bij officiële gebeurtenissen van andere kerkgenootschappen
geen officiële vertegenwoordiging afvaardigen, omdat zo'n
vertegenwoordiging miskent dat de wegen ter wille van de waarheid
uiteengaan;
2. gelet op de geheel andere situatie die zich voordoet
wanneer er op landelijk en/of plaatselijk niveau officiële
contacten zijn met een ander kerkgenootschap in het kader van het
streven naar eenheid, kan het gewenst of zelfs geboden zijn tot
een officiële vertegenwoordiging te besluiten.
(Middelburg 1933, art. 245; Leeuwarden 1990, art. 139; Ommen 1993, art. 67-2)
Radio- en televisie-kerkdiensten
De synode is van oordeel, dat een goede voortgang van het werk
ter behartiging van de radio-uitzending van kerkdiensten zowel
voor het binnenland als via de wereldomroep van groot belang is
te achten en blijvende verzorging vraagt.
Zij benoemt deputaten met de opdracht:
a. radio- en televisie-uitzendingen van kerkdiensten voor
het binnenland en (via Radio Nederland Wereldomroep)
radio-uitzendingen voor het buitenland te blijven verzorgen;
b. de binnen het medium (radio resp. televisie) gegeven en
aanwezige mogelijkheden optimaal te benutten om de boodschap van
het evangelie, waar het in de onder a genoemde uitzendingen om
gaat, zo goed mogelijk bij de kijker en luisteraar te doen
overkomen;
c. de in het kader van dagtelevisie ter beschikking gestelde
zendtijd een zinvolle invulling te geven;
d. binnen de Raad van Toezicht en Advies het beleid van de
Stichting ZVK te bewaken, zodat een optimale invulling en
verzorging van de uitzendingen gewaarborgd blijft;
e. waakzaam te zijn ten aanzien van een mogelijke nieuwe
verdeling van de aan de kerkelijke zendgemachtigden toegewezen
zendtijd;
f. de ontwikkelingen op mediagebied, voorzover die van
belang zijn met het oog op de zendtijd van de kerken, actief te
blijven volgen;
g. tekst, beeld en geluid van de uitgezonden kerkdiensten te
publiceren en te verspreiden;
h. voor de persoonlijke nazorg van de uitzendingen contact
te blijven houden met de Werkgroep Nazorg Radio- en
T.V.-kerkdiensten;
i. aan de eerstvolgende generale synode verslag uit te
brengen van hun werkzaamheden en hun rapport drie maanden voor
het bijeenkomen van de synode aan de kerken toe te zenden.
(Enschede 1945, art. 52; Groningen 1946, art. 50; Amersfoort
1948, art. 40; Kampen 1951, art. 29; Berkel en Rodenrijs 1952,
art. 40; Enschede 1955/6, art. 78; Bunschoten-Spakenburg 1958/9,
art. 59; Assen 1961, Art. 105; Rotterdam-Delfshaven 1964/5, art.
29, 64b; Amersfoort-West 1967, art. 107; Hoogeveen 1969/70, art.
390; Hattem 1972/3, art. 105; Kampen 1975, art. 408;
Groningen-Zuid 1978, art. 127; Arnhem 1981, art. 96; Heemse
1984/5, art. 67; Spakenburg-Noord 1987, Art. 82A; Leeuwarden
1990, art. 71; Ommen 1993, art. 44; Berkel en Rodenrijs 1996,
art. 57)
Gebruik van bijbelteksten in de orden van dienst
Voorgangers zullen zich houden aan de in de door de generale
synode van Middelburg 1933 en Kampen 1975 vrijgegeven orden van
dienst (resp. orden van dienst a. en b.) genoemde teksten (in de
vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap), en wel
wat de orden van dienst a. betreft:
- voor het votum: Psalm 124:8;
- voor de zegengroet: 1 Cor. 1:3; Openb. 1:4b en 5a en de
zogenaamde „trinitarische formule”;
- voor de zegen: Num. 6:24-26 en 2 Cor. 13:13;
wat de orden van dienst b. betreft:
- voor het votum: Psalm 124:8;
- voor de zegengroet: 1 Cor. 1:3; 1 Tim. 1:2 en Openb. 1:4b
en 5a;
- voor de zegen: Num. 6:24-26 en 2 Cor. 13:13.
(Arnhem 1981, art. 102)
Voorlopige koersbepaling inzake de effectuering van art. 65 en 67 KO
De synode besluit:
onderstaande voorlopige koersbepaling met betrekking tot de
effectuering van art. 65 en 67 KO vast te stellen, waarin met
name de verhouding tussen landelijk en plaatselijk beleid inzake
eredienst en kerkmuziek wordt aangegeven.
Gronden:
1. gezien de discussie in de kerken in de voorbije jaren is er de
noodzaak van nadere afbakening van wat behoort tot landelijk en
plaatselijk beleid;
2. een voorlopige koersbepaling in dezen dient de aanstaande
behandeling van en de eenduidigheid in de besluitvorming over de
deputatenrapporten en ingekomen stukken inzake eredienst en
kerkmuziek;
3. in de voorbije jaren hebben de kerken, zowel plaatselijk als
in generaal-synodale samenwerking, via bezinning en
besluitvorming gestalte gegeven aan vernieuwing en verrijking in
de vormgeving van de kerkdiensten en aan uitbreiding van de
gezangenbundel. Voor een belangrijk deel vonden deze vernieuwing
en uitbreiding een goede ontvangst in de gemeenten en droegen ze
bij aan de versterking van de band met de HERE God en met
elkaar;
4. het hierboven genoemde proces heeft niet alleen en niet overal
positieve gevolgen gehad. De ontwikkelingen rondom liturgie en
kerklied hebben ook geleid tot bezwaard-zijn over de koers die de
kerken hierin gaan. Veel tijd en aandacht hebben diverse
gemeenten en kerkelijke vergaderingen moeten besteden aan
meningsverschillen rondom de aanvaardbaarheid van gezangen en
liturgische veranderingen. Gods eer en de onderlinge gemeenschap
hebben daardoor schade geleden.
Voorlopige koersbepaling met betrekking tot de effectuering van art. 65 en 67 KO
1. De kerken beperken zich in haar generale synode tot het
uitzetten van algemene kaders die op basis van de eenheid in het
geloof maatgevend moeten zijn voor de vormgeving en invulling van
de erediensten in alle kerken. De synode legt deze vast in
desbetreffende kerkorde-artikelen en in eventuele
generaal-synodale bepalingen.
Verder creëert de generale synode voor de bezinning op en de
praktijk van de eredienst en van de kerkmuziek voorzieningen
zoals een bundel en een lijst van liederen, orden van dienst,
liturgische formulieren, een liturgisch katern en ander
materiaal. De kerken kunnen daarvan binnen de algemene kaders
naar eigen keus gebruikmaken. In de besluitvorming zal de indruk
worden vermeden dat een synode op liturgisch gebied de
plaatselijke kerken 'van bovenaf' aanstuurt.
2. De synode is ten aanzien van artikel 65 KO van oordeel dat in
de kerkorde geen directe binding moet worden vastgelegd aan
complete en precieze orden van dienst. De hoofdregel moet zijn,
dat de kerkenraden er binnen het algemeen geldend kader
verantwoordelijk voor zijn dat op verantwoorde wijze aan de
kerkdiensten invulling wordt gegeven. In generaal-synodaal
verband ontwikkelen en aanvaarden de kerken diverse orden van
dienst bij wijze van voorbeeld en als aanbevolen orden, waarvan
de kerken gebruik kunnen maken.
3. De synode keurt naar art. 67 KO die gezangen goed die
beantwoorden aan de generaal-synodaal vastgestelde criteria en
die aansluiten bij de wensen die in de breedte van de kerken
leven. De effecten op de vrede in de kerken worden in de
besluitvorming meegewogen. Het investeren in lange discussies
over de aanvaardbaarheid van een gezang zal voor de kerken geen
prioriteit hebben. Bij omstreden gezangen worden relationele
effecten naast inhoudelijke argumenten in het oog gehouden.
4. De synode blijft ten aanzien van de gezangen onderscheiden
tussen een bundel en een lijst. De bundel is de officiële uitgave
van aanvaarde gezangen in boekvorm. De lijst bevat gezangen die
wel in de kerken mogen worden gezongen, maar niet in de bundel
zijn opgenomen. De lijst kan op elke generale synode worden
aangevuld. Bundel en lijst worden door de synodes zo ingevuld,
dat daaruit een ruime keus is te maken in alle plaatselijke
kerken en ook voor bijzondere kerkdiensten. De kerken maken door
deze selectie de gezamenlijke afspraak om voor de kerkdiensten
hun keuze uit deze liederen te maken. Afwijking van deze afspraak
dient een kerkenraad te verantwoorden en behoort een uitzondering
te zijn.
5. Wanneer een kerkenraad de hierboven omschreven
verantwoordelijkheid en vrijheid onverhoopt zo gebruikt dat het
karakter van de gereformeerde kerkdienst geweld wordt aangedaan,
dan zijn er de normale kerkelijke wegen om eventuele bezwaren van
kerkleden te behandelen en om als zusterkerken op elkaar toe te
zien.
Toelichting bij enkele onderdelen
Ad 1:
Liturgie, zoals hieronder in meer engere zin opgevat, kan
omschreven worden als "orde van dienst" d.w.z. de zinvolle,
inhoudrijke ordeningsstructuur van een aantal liturgische
elementen en de uitvoering van die elementen. In het Nederlandse
gereformeerde protestantisme is dit (gezien als) een zaak van de
plaatselijke kerken. Daarom is iedere kerk bevoegd en geroepen
zélf de kerkdiensten op verantwoorde wijze in te richten.
"Verantwoord" betekent hier dat de invulling gebeurt
• in gehoorzaamheid aan de Schrift;
• in verbondenheid met (de liturgie van) al de heiligen in hemel
en op aarde; in de liturgie komt immers de heilige, algemene en
apostolische kerk samen;
• in overeenstemming met de gereformeerde belijdenis, waarbij ook
bedacht moet worden dat liturgie de leer van de kerk
weerspiegelt;
• met inachtneming van eigentijdse levensvormen, van plaatselijke
contexten en van het karakter van de plaatselijke kerk.
De onderlinge herkenbaarheid en eenheid van de gereformeerde
kerken zijn in de kerkhistorie nooit een zaak geweest van strakke
uniformiteit in liturgicis. De verbondenheid en de geestelijke
eenheid van de kerken op liturgisch gebied kwam vooral tot uiting
in het gezamenlijk ontwikkelen van bezinningsmateriaal,
liturgische liedbundels, orden van dienst (als terminus technicus
een verschijnsel van de laatste eeuw), formulieren en gebeden.
Gezamenlijke arbeid is wenselijk, aangezien veel liturgische
onderwerpen voor alle plaatselijke kerken relevantie bezitten en
het inefficiënt zou zijn dat kerken onafhankelijk van elkaar
hetzelfde wiel moeten uitvinden. Ook bestaan er omvangrijke of
complexe liturgische zaken die het best in handen gegeven kunnen
worden van een team van terzake kundigen, die deze zaken op
verzoek van de kerken bestuderen en de kerken van advies dienen.
Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld het ontwerpen van
formulieren, of aan de doopliturgie. De resultaten van deze
gemeenschappelijke arbeid worden van synodewege niet dwingend aan
de kerken voorgeschreven. Ze worden als verantwoorde
mogelijkheden aanbevolen, tenzij de kerken voor bepaalde
liturgische zaken expliciet hebben afgesproken dat ze
prescriptief zijn. Te denken is aan de geldende afspraken die in
KO art. 59, 61 en 70 zijn vastgelegd over het verplichtend
gebruik van formulieren, of aan het liturgisch te gebruiken
liedcorpus.
Uit deze gezamenlijke arbeid blijkt ook concreet dat de kerken
inzake hun liturgische taak naar elkaar om willen zien en elkaar
terzijde willen staan. Immers, hetgeen de kerken gezamenlijk
ontwikkelen, beoogt ook hulp te bieden aan kerken die niet de
mogelijkheid hebben (vanwege gebrek aan tijd of mankracht of
andere prioriteiten) om liturgische zaken voldoende te kunnen
doordenken, maar die toch op een verantwoorde wijze de
kerkdiensten willen inrichten tot eer van God en opbouw van de
gemeente.
Ad 2:
Deze orden van dienst zijn mogelijkheden om een gereformeerde
kerkdienst in te vullen op een manier die bijbels-theologisch,
confessioneel en oecumenisch verantwoord is. De orden zijn dus
niet op te vatten als een soort proces-verbaal of draaiboek van
wat allemaal hooguit in een kerkdienst kan plaatsvinden en hoe
dat uitgevoerd moet worden. Hoe die invulling verder wel en niet
zou mogen zijn, wordt geen voorwerp van regelgeving.
Het huidige artikel 65 KO dient in de hier aangegeven zin te
worden uitgelegd en gehanteerd.
Aan nieuw te benoemen deputaten kerkrecht en kerkorde kan
opdracht gegeven worden om de kerken in de e.v. generale synode
te dienen met een herziene formulering van de kerkorde-artikelen
m.b.t. liturgie in de geest van deze koersbepaling.
Aangenomen met 32 stemmen voor, 2 tegen en 1 onthouding
Bij deze behandeling is tevens een amendement aangenomen van ds.
E.A. de Boer en ds. H. Drost, ten aanzien waarvan vervolgens
besloten is het niet op te nemen in dit besluit, maar in het te
zijner tijd te nemen besluit over het rapport van deputaten
Kerkmuziek:
De synode wil onderstrepen dat in art. 67 KO de psalmen voorop
staan. De psalmen, als door de HERE in zijn Woord aan zijn volk
gegeven liederen, hebben in berijmde vorm in de gereformeerde
liturgische traditie altijd een ereplaats gehad.
Principieel behoren ook gezangen, gebaseerd op en puttend andere
gedeelten van het Oude en Nieuwe Testament, tot de
reformatorische liturgische traditie, hoewel de bundel eeuwenlang
klein geweest is.
Nu de kerken bezig zijn het aantal gezangen uit te breiden is het
goed uit te spreken dat het onze bedoeling niet is dat de
gezangen de psalmen in de erediensten en in het hart van de
gelovigen verdringen.
Toelichting
Zowel door kerkleden als door zusterkerken in het buitenland
wordt de zorg uitgesproken dat het grote aantal nieuwe gezangen
de 150 psalmen zullen verdringen. Dit lijkt het enige moment in
de besluitvorming dat het mogelijk is op dit punt een duidelijke
intentie uit te spreken en een signaal aan de kerken af te
geven.
In de gezangen worden, naast de psalmen, gedeelten en gedachten
uit het Nieuwe Testament en de vervulling van de Schrift in
Christus ons op de lippen gelegd. De heilige Geest, die de
dichters van de psalmen van het oude verbond inspireerde, moet
ook dichters van kerkliederen in alle waarheid van het Woord
leiden.
(Zuidhorn 2002 art. 38)
Koersbepaling inzake de effectuering van de artikelen 65 en 67 KO
De synode besluit:
de koersbepaling met betrekking tot de effectuering van art. 65
en 67 KO, waarin met name de verhouding tussen landelijk en
plaatselijk beleid inzake eredienst en kerkmuziek wordt
aangegeven, zoals de synode die voorlopig heeft aangenomen in
haar besluit van 14 juni 2002, definitief vast te stellen.
Gronden:
1. gezien de discussies in de voorbije jaren is er de noodzaak
van nadere afbakening van wat behoort tot landelijk en
plaatselijk beleid, waarvan de kerken in de toekomst kunnen
uitgaan;
2. de koersbepaling zoals die op 14 juni voorlopig was
vastgesteld, heeft goede diensten bewezen bij de behandeling van
en de eenduidigheid in de besluitvorming over de
deputatenrapporten en ingekomen stukken inzake eredienst en
kerkmuziek; in de aan de synode gezonden stukken vanuit de kerken
die nadien behandeld werden, zijn geen argumenten gevonden die
tot herziening noopten;
3. in de voorbije jaren hebben de kerken, zowel plaatselijk als
in generaal-synodale samenwerking, via bezinning en
besluitvorming gestalte gegeven aan vernieuwing en verrijking in
de vormgeving van de kerkdiensten en aan uitbreiding van de
gezangenbundel. Voor een belangrijk deel vonden deze vernieuwing
en uitbreiding een goede ontvangst in de gemeenten en droegen ze
bij aan de versterking van de band met de HERE God en met
elkaar;
4. het hierboven genoemde proces heeft niet alleen en niet overal
positieve gevolgen gehad. De ontwikkelingen rondom liturgie en
kerklied hebben ook geleid tot bezwaard-zijn over de koers die de
kerken hierin gaan. Veel tijd en aandacht hebben diverse
gemeenten en kerkelijke vergaderingen moeten besteden aan
meningsverschillen rondom de aanvaardbaarheid van gezangen en
liturgische veranderingen. Gods eer en de onderlinge gemeenschap
hebben daardoor schade geleden.
Koersbepaling inzake de effectuering van de artikelen 65 en 67
KO
1. De kerken beperken zich in haar generale synode tot het
uitzetten van algemene kaders die op basis van de eenheid in het
geloof maatgevend moeten zijn voor de vormgeving en invulling van
de erediensten in alle kerken. De synode legt deze vast in
desbetreffende kerkorde-artikelen en in eventuele
generaal-synodale bepalingen.
Verder creëert de generale synode voor de bezinning op en de
praktijk van de eredienst en van de kerkmuziek voorzieningen
zoals een bundel en een lijst van liederen, orden van dienst,
liturgische formulieren, een liturgisch katern en ander
materiaal. De kerken kunnen daarvan binnen de algemene kaders
naar eigen keus gebruikmaken. In de besluitvorming zal de indruk
worden vermeden dat een synode op liturgisch gebied de
plaatselijke kerken ‘van bovenaf’ aanstuurt.
2. De synode is ten aanzien van artikel 65 KO van oordeel dat in
de kerkorde geen directe binding moet worden vastgelegd aan
complete en precieze orden van dienst. De hoofdregel moet zijn,
dat de kerkenraden er binnen het algemeen geldend kader
verantwoordelijk voor zijn dat op verantwoorde wijze aan de
kerkdiensten invulling wordt gegeven. In generaal-synodaal
verband ontwikkelen en aanvaarden de kerken diverse orden van
dienst bij wijze van voorbeeld en als aanbevolen orden, waarvan
de kerken gebruik kunnen maken.
3. De synode keurt naar art. 67 KO die gezangen goed die
beantwoorden aan de generaal-synodaal vastgestelde criteria en
die aansluiten bij de wensen die in de breedte van de kerken
leven. De effecten op de vrede in de kerken worden in de
besluitvorming meegewogen. Het investeren in lange discussies
over de aanvaardbaarheid van een gezang zal voor de kerken geen
prioriteit hebben. Bij omstreden gezangen worden relationele
effecten naast inhoudelijke argumenten in het oog gehouden.
4. De synode blijft ten aanzien van de gezangen onderscheiden
tussen een bundel en een lijst. De bundel is de officiële uitgave
van aanvaarde gezangen in boekvorm. De lijst bevat gezangen die
wel in de kerken mogen worden gezongen, maar niet in de bundel
zijn opgenomen. De lijst kan op elke generale synode worden
aangevuld. Bundel en lijst worden door de synodes zo ingevuld,
dat daaruit een ruime keus is te maken in alle plaatselijke
kerken en ook voor bijzondere kerkdiensten. De kerken maken door
deze selectie de gezamenlijke afspraak om voor de kerkdiensten
hun keuze uit deze liederen te maken. Afwijking van deze afspraak
dient een kerkenraad te verantwoorden en behoort een uitzondering
te zijn.
5. Wanneer een kerkenraad de hierboven omschreven
verantwoordelijkheid en vrijheid onverhoopt zo gebruikt dat het
karakter van de gereformeerde kerkdienst geweld wordt aangedaan,
dan zijn er de normale kerkelijke wegen om eventuele bezwaren van
kerkleden te behandelen en om als zusterkerken op elkaar toe te
zien.
Toelichting bij enkele onderdelen
Ad 1:
Liturgie, zoals hieronder in meer engere zin opgevat, kan
omschreven worden als “orde van dienst” d.w.z. de zinvolle,
inhoudrijke ordeningsstructuur van een aantal liturgische
elementen en de uitvoering van die elementen. In het Nederlandse
gereformeerde protestantisme is dit (gezien als) een zaak van de
plaatselijke kerken. Daarom is iedere kerk bevoegd en geroepen
zélf de kerkdiensten op verantwoorde wijze in te richten.
“Verantwoord” betekent hier dat de invulling gebeurt
• in gehoorzaamheid aan de Schrift;
• in verbondenheid met (de liturgie van) al de heiligen in hemel
en op aarde; in de liturgie komt immers de heilige, algemene en
apostolische kerk samen;
• in overeenstemming met de gereformeerde belijdenis, waarbij ook
bedacht moet worden dat liturgie de leer van de kerk
weerspiegelt;
• met inachtneming van eigentijdse levensvormen, van plaatselijke
contexten en van het karakter van de plaatselijke kerk.
De onderlinge herkenbaarheid en eenheid van de gereformeerde
kerken zijn in de kerkhistorie nooit een zaak geweest van strakke
uniformiteit in liturgicis. De verbondenheid en de geestelijke
eenheid van de kerken op liturgisch gebied kwam vooral tot uiting
in het gezamenlijk ontwikkelen van bezinningsmateriaal,
liturgische liedbundels, orden van dienst (als terminus technicus
een verschijnsel van de laatste eeuw), formulieren en gebeden.
Gezamenlijke arbeid is wenselijk, aangezien veel liturgische
onderwerpen voor alle plaatselijke kerken relevantie bezitten en
het inefficiënt zou zijn dat kerken onafhankelijk van elkaar
hetzelfde wiel moeten uitvinden. Ook bestaan er omvangrijke of
complexe liturgische zaken die het best in handen gegeven kunnen
worden van een team van terzake kundigen, die deze zaken op
verzoek van de kerken bestuderen en de kerken van advies dienen.
Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld het ontwerpen van
formulieren, of aan de doopliturgie. De resultaten van deze
gemeenschappelijke arbeid worden van synodewege niet dwingend aan
de kerken voorgeschreven. Ze worden als verantwoorde
mogelijkheden aanbevolen, tenzij de kerken voor bepaalde
liturgische zaken expliciet hebben afgesproken dat ze
prescriptief zijn. Te denken is aan de geldende afspraken die in
KO art. 59, 61 en 70 zijn vastgelegd over het verplichtend
gebruik van formulieren, of aan het liturgisch te gebruiken
liedcorpus.
Uit deze gezamenlijke arbeid blijkt ook concreet dat de kerken
inzake hun liturgische taak naar elkaar om willen zien en elkaar
terzijde willen staan. Immers, hetgeen de kerken gezamenlijk
ontwikkelen, beoogt ook hulp te bieden aan kerken die niet de
mogelijkheid hebben (vanwege gebrek aan tijd of mankracht of
andere prioriteiten) om liturgische zaken voldoende te kunnen
doordenken, maar die toch op een verantwoorde wijze de
kerkdiensten willen inrichten tot eer van God en opbouw van de
gemeente.
Ad 2:
Deze orden van dienst zijn mogelijkheden om een gereformeerde
kerkdienst in te vullen op een manier die bijbels-theologisch,
confessioneel en oecumenisch verantwoord is. De orden zijn dus
niet op te vatten als een soort proces-verbaal of draaiboek van
wat allemaal hooguit in een kerkdienst kan plaatsvinden en hoe
dat uitgevoerd moet worden. Hoe die invulling verder wel en niet
zou mogen zijn, wordt geen voorwerp van regelgeving.
Het huidige artikel 65 KO dient in de hier aangegeven zin te
worden uitgelegd en gehanteerd.
Aan nieuw te benoemen deputaten kerkrecht en kerkorde kan
opdracht gegeven worden om de kerken in de volgende generale
synode te dienen met een herziene formulering van de
kerkorde-artikelen met betrekking tot liturgie in de geest van
deze koersbepaling.
(Zuidhorn 2002 art. 38)
Kerkrechtelijke vragen met betrekking tot Bijbelvertalingen: gezamenlijke afspraak
Besluit:
uit te spreken dat het gebruik van Bijbelvertalingen voor de
Schriftlezing in de erediensten een onderwerp is waarover de
kerken gezamenlijk afspraken maken.
Grond:
het gebruiken van een goede en betrouwbare vertaling van de
Schrift is voor de kerken een zaak van fundamenteel belang, die
op eenzelfde niveau ligt als de gezamenlijke zorg voor de
belijdenis, de liturgie en de kerkorde.
(Amersfoort 2005, art. 32)
Kerkrechtelijke vragen met betrekking tot Bijbelvertalingen: aanbeveling NBV
Besluit:
a. de kerken het gebruik van de NBV 2004 hartelijk aan te
bevelen;
b. het besluit 2b van de Generale Synode van Zuidhorn 2002-2003,
Acta art. 65, vervallen te verklaren en dus het gebruik van de
Groot Nieuws Bijbel 1996 niet meer op de wijze als toen bedoeld
in de verantwoordelijkheid van de kerkenraden te laten.
Gronden:
a.
1. het taalgebruik van de ‘Nieuwe Vertaling’ van 1951 is
verouderd;
2. uniformiteit in het gebruik van de Bijbelvertaling ondersteunt
de vertrouwdheid met en het vasthouden van karakteristieke
bijbelse formuleringen;
b. het in art. 65 besluit 2b bedoelde onderzoek naar de (vooral)
kerkrechtelijke vragen rond aanvaarding en gebruik van
Bijbelvertalingen is afgerond. De interim-periode waarin het
gebruik van de GNB nog in de verantwoordelijkheid van de
kerkenraden was gelaten, kan nu ook afgesloten worden.
(Amersfoort 2005, art. 33)
Bijbelvertaling en Groot Nieuws Bijbel
Besluit:
1. aan de verzoeken om revisie van het besluit in Acta van de
Generale Synode van Zuidhorn 2002-2003, art. 65, 2b niet te
voldoen;
2. geen uitspraak te doen over het gebruik van andere
Bijbelvertalingen dan over die waarnaar door een generale synode
onderzoek is gedaan;
3. indien kerkenraden het in bijzondere situaties wenselijk
achten een andere Bijbelvertaling te gebruiken, dienen zij zich
ervan bewust te zijn dat dit een Bijbelvertaling is die de kerken
niet aanvaard hebben na gezamenlijk overleg.
Gronden:
1. het besluit het gebruik van de GNB in de verantwoordelijkheid
van de kerkenraden te laten, had een beperkte duur, nl. hangende
het onderzoek dat nu is afgerond;
2. conform grond 2 onder besluit 1 Acta GS Zuidhorn art.65 kan de
synode noch negatief noch positief een besluit nemen over het
gebruik van een bijbelvertaling wanneer daarnaar geen onderzoek
is gedaan.
(Amersfoort 2005, art. 41)