(bij art. 13 K.O.)
1. De raad van de Gereformeerde Kerk te ... verklaart hierbij,
dat, indien de aan zijn kerk verbonden predikant tengevolge van
ouderdom, ziekte of andere oorzaken niet meer in staat is zijn
ambtswerk te verrichten, hij rechtens dienaar van het Woord van
God alhier blijft krachtens art. 13 K.O.. De kerkeraad belooft
dat hij hem ook dan op gepaste wijze in zijn levensonderhoud zal
verzorgen (evenals ook zijn weduwe en wezen).
2. Indien de predikant zijn vijfenzestigste levensjaar heeft
volbracht dan wel zijn veertigste dienstjaar heeft vervuld, is
naar het oordeel van de kerkeraad met deze leeftijd, c.q.
diensttijd, de in art. 13 K.O. bedoelde “ouderdom” bereikt, zodat
de predikant dan deswege op zijn verzoek zal worden ontheven van
de verplichtingen die zijn ambt met zich brengt.
3. Indien de predikant, voordat hij genoemde leeftijd c.q.
diensttijd heeft bereikt, door ziekte of andere oorzaken niet
meer in staat is zijn ambtswerk te verrichten, zal de kerkeraad
dit vaststellen indien een schriftelijke verklaring, afgegeven
door een arts die door de predikant of zijn naaste verwanten is
aangewezen, én een schriftelijke verklaring, afgegeven door een
arts die door de kerkeraad is aangewezen, zich dienaangaande
voldoende duidelijk uitspreken.
In dit geval behouden zowel de predikant als de kerkeraad het
recht, nadat eenmaal is uitgesproken dat de predikant niet meer
in staat is zijn ambtswerk te verrichten, te eniger tijd een
vernieuwd onderzoek te doen instellen naar de oorzaken hiervan:
aan de hand van het resultaat van laatstbedoeld onderzoek zal dan
worden uitgesproken of de predikant nog steeds niet in staat is
zijn ambtswerk te verrichten.
4. Wanneer is uitgesproken dat de predikant niet meer in staat is
zijn ambtswerk te verrichten, en de classis, gesteund door de
deputaten naar art. 49 K.O. van de particuliere synode, hem
emeritus heeft verklaard, zal de kerkeraad overeenkomstig hetgeen
de Here in zijn Woord dienaangaande voorschrijft blijven zorgen
voor het verstrekken van een behoorlijk levensonderhoud van de
predikant en degene(n) wier levensonderhoud nog geheel voor zijn
rekening komt; een en ander tenzij de predikant feitelijk
overgaat tot een andere levensstaat (naar art. 15 K.O.), dan wel
ophoudt lid te zijn van de kerk alhier of, als hij naar elders is
vertrokken, van een gereformeerde kerk met welke correspondentie
wordt onderhouden.
Als grondslag voor de berekening van dit behoorlijk
levensonderhoud wordt genomen het basistraktement dat voor de
dienstdoende predikant(en) geldt. Dit basistraktement is: het
totale predikantstraktement, verminderd met 10% voor van
overheidswege opgelegde premies voor algemene sociale wetten en
10% voor kosten aan de uitoefening van het ambt verbonden;
derhalve: 80% van het totale predikantstraktement.
Het emeritaatstraktement is gelijk aan 75% van het
basistraktement van de dienstdoende predikant(en), vermeerderd
met 20% van het totale predikantstraktement ter compensatie van
tevoren genoten vrijdom van woning.
Op het emeritaatstraktement worden in mindering gebracht de
inkomsten verkregen door uitkering krachtens algemene sociale
verzekeringswetten (met uitzondering van die betreffende de
toekenning van kinderbijslag) en verkregen door beroepsmatige
arbeid van de predikant na emeritering vóór zijn 65-jarige
leeftijd wegens (gedeeltelijke) invaliditeit.
Aan de geëmeriteerde predikant wordt jaarlijks in de maand mei
een vakantiegeld uitgekeerd, dat 8% van het basistraktement van
de dienstdoende predikant(en) bedraagt.
5. Indien de predikant voor het volbrengen van zijn
vijfenzestigste levensjaar dan wel vóór de voltooiing van zijn
veertigste dienstjaar emeritus is verklaard, zal de kerkeraad hem
nog gedurende drie maanden na de emeritusverklaring het volle
predikantstraktement uitkeren. Indien en voor zolang gedurende
deze periode niet langer gebruik wordt gemaakt van een
ambtswoning, zal de huurwaarde hiervan, te stellen op 20% van het
totale predikantstraktement van de dienstdoende predikant(en),
daarenboven naar tijdsgelang aan hem worden uitbetaald.
Na afloop van deze termijn van drie maanden zal hem het
emeritaatstraktement worden toegekend, zoals dit is berekend in
punt d van deze regeling. 6. Komt de predikant te overlijden, dan
wordt aan zijn weduwe gedurende de eerste zes maanden daarna naar
tijdsgelang het totale predikantstraktement toegekend. Indien de
predikant bij zijn overlijden reeds was geëmeriteerd, wordt aan
zijn weduwe gedurende de eerste zes maanden na zijn overlijden
naar tijdsgelang het volle emeritaatstraktement toegekend.
Na afloop van deze termijn van zes maanden zal aan de weduwe van
de predikant een weduwengeld worden toeggekend, dat op jaarbasis
gelijk is aan 70% van het in punt 4 van deze regeling genoemde
basistraktement. Op het weduwengeld worden in mindering gebracht
de inkomsten uit sociale verzekeringswetten (met uitzondering van
die betreffende de toekenning van kinderbijslag).
Aan de weduwe wordt jaarlijks in de maand mei een vakantiegeld
uitgekeerd, dat 8% van het weduwengeld bedraagt.
De uitkeringen aan de weduwe vervallen, indien zij hertrouwt, dan
wel ophoudt lid te zijn van de kerk alhier of, als zij naar
elders is vertrokken, van een gereformeerde kerk met welke
correspondentie wordt onderhouden.
7. Aan ongehuwde wezen van de predikant die de 26-jarige leeftijd
nog niet hebben voltooid en die (nog) geen (voldoende) middelen
van bestaan uit eigen inkomsten hebben en lid zijn van de kerk
alhier of van een gereformeerde kerk met welke correspondentie
wordt onderhouden wordt een wezengeld toegekend dat overeenkomt
met dat voor kinderen van rijksambtenaren.
8. Aan de emeritus-predikant, de weduwe van een predikant of
emerituspredikant en de wezen die wezengeld genieten vergoedt de
kerk de eventueel door hen verschuldigde premies voor van
overheidswege opgelegde sociale verzekeringswetten, voorzover
deze premies betrekking hebben op het uitgekeerde
emeritaatstraktement, het weduwen- of wezengeld en op de
uitkeringen krachtens sociale verzekeringswetten die zij
ontvangen.
9. Al de uitkeringen, die in deze regeling zijn vastgelegd.
zullen (met uitzondering van het vakantiegeld) in gelijke
maandelijkse termijnen worden voldaan.
Zij worden beëindigd op de laatste dag van de maand, die volgt op
die waarin de omstandigheden op grond waarvan ze waren toegekend
hebben opgehouden te bestaan (met uitzondering van wat in deze
regeling bij wijziging van de gezinsomstandigheden anders is
bepaald).
10. Tenminste eenmaal per jaar zal de kerkeraad nagaan of de
uitkeringen, zoals zij in deze regeling zijn vastgelegd, zodanig
zijn dat zij in het levensonderhoud van de betrokkene(n)
behoorlijk voorzien: hij zal dit in het bijzonder ook doen indien
er sprake is van buitengewone omstandigheden.
Mochten bijzondere omstandigheden, waar de predikant, zijn weduwe
of kinderen in komen te verkeren, dit nodig maken, dan zal de
kerkeraad zoveel meer toeleggen als nodig is om in het
levensonderhoud te voorzien overeenkomstig de eis van Gods
Woord.
11. Doen zich uitzonderlijke situaties voor, dan zal
dienaangaande in nader gezamenlijk overleg tussen kerkeraad en
predikant een regeling worden getroffen (te denken is bv. aan
inkomsten, die een predikant na het bereiken van de
pensioengerechtigde leeftijd ontvangt vanwege eerder door hem
verrichte arbeid).
12. Deze regeling treedt in werking op .............…
De Raad van de Gereformeerde Kerk te ..............
Namens hem:
(h.t. praeses)
(h.t. scriba)