Artikel 14
Ontslag van verbintenis aan de gemeente
De kerkeraad mag een predikant niet ontslaan van zijn verbintenis aan de gemeente zonder voorkennis en goedkeuring van de classis en de deputaten van de particuliere synode.
Losmaking van predikanten
De synode besluit de kerken op te wekken, om bij gevallen, waarbij een dienaar van het Woord (over het algemeen om reden hij geoordeeld wordt, niet langer zijn gemeente met stichting te kunnen dienen) van alle ambtelijke relatie tot zijn kerk wordt losgemaakt, zonder in enige ambtelijke relatie tot een andere kerk over te gaan, maar waarbij hij, gelijk men dat noemt, beroepbaar wordt gesteld, als ware hij kandidaat of proponent, maar evenwel met behoud van het ambt of „radicaal” van bedienaar van het Woord, er wel op te letten, dat naar de gereformeerde beginselen van kerkrecht inzake de verhouding van het ambt van bediening van het Woord tot de plaatselijke kerken en naar de vigerende kerkorde, art. 4, 11-15, ontslag van de dienaar van de dienst van zijn kerk met behoud van zijn ambt of „radicaal” alleen kan geschieden, wanneer zij er nog een zekere ambtelijke relatie tussen beide blijft bestaan, zij het dan ook een niet actief-ambtelijke; opdat het ambt niet in zijn wezen wordt gekrenkt of schade lijdt.
(Groningen 1899, art. 121)
Het vraagstuk van de losmaking van predikanten is zeer moeilijk
in de bijzonderheden tot oplossing te brengen, zoals Calvijn ook
reeds gezegd heeft.
Er mag van art. 14 K.O. geen misbruik worden gemaakt. Ontslag uit
de dienst naar art. 14 K.O. is niet geoorloofd in gevallen,
waarin de artikelen van de kerkelijke censuur zouden moeten
worden toegepast; en na de verkregen verzoening in zulk een geval
moet de predikant in zijn ambtelijke dienst worden hersteld.
Losmaking naar art. 14 K.O. mag ook niet geschieden, als de
schuld van de gespannen verhouding tussen leraar en gemeente ligt
bij de laatstgenoemde en zij zonder wettige redenen de losmaking
begeert.
Toch neemt dit niet weg, dat er wel degelijk misstanden kunnen
voorkomen, zodat predikant en gemeente niet meer kunnen
samengaan, en losmaking door de classis met behulp van deputaten
van de particuliere synode noodzakelijk is; over welk geval ook
reeds gehandeld is in art. 11 van de particuliere vragen van de
nationale synode van Dordrecht in 1578.
Losmaking, of beter nog „ontslag uit de dienst”, wil dan zeggen:
de betrokken leraar in een positie te brengen, dat hij in geen
vaste dienst is. Ten behoeve van dergelijke losmaking naar art.
14 K.O. een algemene regel voor de financiële verplichting van de
gemeente, wier dienaar losgemaakt is, te geven, acht de synode
niet wel mogelijk.
Hoe groot de som van het wachtgeld van de ontslagen dienaar zal
zijn, en hoe lang het hem door de kerk, welke hij diende, zal
worden gegeven, dient aan de kerkenraad en de classis te worden
overgelaten.
Bij de regeling van de wachtgelden moet echter ook gerekend
worden met de positie van de vrouw en de minderjarige kinderen
van de predikant, die van zijn kerk is losgemaakt, indien hij in
de tijd, waarin het wachtgeld hem is toegezegd, mocht komen te
overlijden.
Aanspraak op pensioen kan de weduwe van een losgemaakte dienaar
niet maken, aangezien deze door zijn losmaking of ontslag zijn
aanspraken op emeritaatsgelden verloren heeft.
Van elke losmaking zal op discrete wijze aan de classes kennis
worden gegeven, met volledige opgave van redenen.
(Utrecht 1905, art. 89; Amsterdam 1936, art. 97)
Regeling voor de toepassing van art. 14 KO
(De synode besluit) voor de toepassing van artikel 14 KO de
volgende regeling vast te stellen, waarbij alle eerdere
generaal-synodaal vastgestelde regelingen ten aanzien van
losmaking vervallen zijn verklaard, en waarbij bepaald wordt ten
aanzien van nu reeds losgemaakte predikanten dat, wanneer de met
hen gemaakte afspraken nog niet op alle punten sluitend zijn,
deze afspraken in deze lijn aangevuld zullen worden:
1. Tot losmaking (naar artikel 14 KO) zal niet lichtvaardig
overgegaan worden. Adviezen van deskundigen met betrekking tot de
oorzaken van de moeiten die eventuele toepassing van artikel 14
KO nodig maken, zullen daarom tijdig gevraagd en overwogen
worden.
2. Losmaking mag niet worden toegepast wanneer kerkelijke censuur
naar artikel 79 KO over de predikant moet worden geoefend.
3. Het doel van losmaking is dat de gemeente waarvan de predikant
losgemaakt wordt weer gebouwd zal worden, en daarnaast ook dat de
predikant waar mogelijk op een goede wijze aan een andere
gemeente verbonden zal worden om daar als predikant werkzaam te
kunnen zijn.
4. De bevoegdheid tot losmaking ligt uitsluitend bij de
kerkenraad van de gemeente waaraan de los te maken predikant
verbonden is, welke kerkenraad besluit met voorkennis en
instemming van de classis en de deputaten ad art. 49 KO van de
particuliere synode.
5. De positie van de losgemaakte predikant is van tijdelijke
aard. In deze periode blijft er een ambtelijke relatie bestaan
met de kerkenraad voor wat betreft de kerkrechtelijke aspecten
van zijn positie als losgemaakt predikant.
6. De periode van beroepbaarheid van de losgemaakte predikant
wordt bepaald op twee jaar. Op verzoek van de predikant kan de
classis met instemming van de deputaten ad art. 49 KO van de
particuliere synode de periode van beroepbaarheid met een jaar
verlengen.
7. Is de door de classis bepaalde periode van beroepbaarheid
voorbij zonder dat een verbintenis als predikant aan een andere
gemeente tot stand is gekomen, dan zal, wanneer hij niet zelf
naar artikel 15 KO ontheffing vraagt, de losgemaakte predikant op
grond van artikel 3 en 4 KO uit het ambt ontheven worden.
8. In situaties van losmaking kan gebruik gemaakt worden van de
adviezen van het door de generale synode benoemde deputaatschap
ad art. 14 KO.
9. Wanneer besloten wordt tot losmaking zal de classis een
begeleidingscommissie benoemen die de losgemaakte predikant
actief zal begeleiden en ondersteunen op pastoraal vlak, in zijn
zoeken naar een nieuwe verbintenis aan een gemeente c.q. een
andere nieuwe levensinvulling, en voor wat betreft de financiële
gevolgen van de losmaking.
10. Bij de losmaking zal onder goedkeuring van de classis door de
kerkenraad in overleg met de predikant een financiële regeling
vastgesteld worden. Wanneer kerkenraad en predikant niet samen
binnen een termijn van zes weken, gerekend vanaf het moment dat
de classis de principebeslissing tot instemming met losmaking
heeft genomen, tot een regeling komen, zal de classis, onder
goedkeuring van de deputaten ad art. 49 KO een regeling
vaststellen.
11. De losgemaakte predikant zal, wanneer een beroep langer dan
een jaar uitblijft, zich er voor inzetten om door andere passende
arbeid in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Eventueel
overgaan tot een andere staat des levens naar artikel 15 KO zal
daarbij door de begeleidingscommissie van de classis met de
losgemaakte predikant besproken worden.
12. Van losmaking zal door de classis op discrete wijze aan de
kerken kennis gegeven worden, met opgave van redenen.
13. Wil iemand die is losgemaakt en daarna uit het ambt ontheven
in een later stadium opnieuw beroepbaar gesteld worden, dan
vraagt dit nieuwe besluitvorming op de classis vanuit de
kerkorde-artikelen die handelen over de toelating tot het
ambt.
14. Een tegen losmaking ingediend appèl heeft slechts
opschortende werking voor één appèl bij de particuliere synode.
(Leusden 1999 art. 30-2)
Revisieverzoek GS Leusden, Acta art. 30, 2.14
Verzoek om het besluit van de Generale Synode Leusden 1999 zoals
verwoord in art. 30 besluit 2 lid 14 te herroepen (tekst van
besluit 2 lid 14: “Een tegen losmaking ingediend appèl heeft
slechts opschortende werking van één appèl bij de particuliere
synode”).
Twee argumenten spelen een hoofdrol:
1. classis en particuliere synode zijn min of meer al van meet af
aan bij een losmaking betrokken en dus is er onvoldoende sprake
van onafhankelijke rechtspraak;
2. dit besluit vormt voor losgemaakte predikanten een beperking
van het appèlrecht: ook een appèl bij de generale synode moet
opschortende werking hebben.
Besluit 1:
aan de regeling voor de toepassing van artikel 14 KO, zoals
vastgesteld door de Generale Synode Leusden 1999, Acta artikel 30
besluit 2, toe te voegen:
15. een predikant die met instemming van de classis en deputaten
art. 49 KO van de PS wordt losgemaakt van zijn gemeente, moet,
als hij revisie van dit besluit vraagt, in appèl gaan bij die
particuliere synode die, op alfabet gerangschikt, volgt op de
particuliere synode waarvan ‘zijn’ classis deel uitmaakt.
Gronden:
1. het verdient voorkeur bij een hoger beroep mensen over het
appèl te laten oordelen die op geen enkele manier eerder bij de
kwestie betrokken zijn geweest;
2. een vergelijkbaar systeem kent de burgerlijke rechtspraak in
Nederland;
3. een ‘hoger-beroep-indeling’ op alfabet kan ongewijzigd blijven
als het aantal particuliere synodes verandert.
Besluit 2:
het verzoek om ook een eventueel appèl bij de generale synode
opschortende werking te geven af te wijzen.
Gronden:
1. ook andere appellanten ervaren, dat besluiten waarvan ze
revisie vragen, worden uitgevoerd ondanks hun appèl;
2. predikanten en ouderlingen en diakenen die geschorst of
afgezet worden, kunnen die beslissing niet opschorten, ondanks
hun recht van appèl;
3. de opschortende werking van één appèl bij de particuliere
synode vormt geen beperking, maar een verruiming;
4. een losgemaakte predikant kan net zo vaak in appèl als ieder
ander kerklid;
5. artikel 31 KO regelt het beroep op de meerdere vergadering,
maar niet de al of niet opschortende werking ervan.
(Zuidhorn 2002 art. 31)
Commissie van Beroep ex art. 14 KO
Besluit:
te benoemen tot leden van de commissie van beroep ex artikel 14
KO:
Primi:
J.A. Knepper (s.), Bunschoten
R.H. Broeksema, Zwolle
J.R. Krol, Nijkerk
Secundus:
C. van den Berg, Hattem
(Zuidhorn 2002 art. 33)
Artikel 14 Losmaking
Wanneer het gaat om situaties waarin kerken(raden) en predikanten in moeilijkheden terechtkomen in het gezamenlijk functioneren als herders van Christus’ gemeente, gaat het om een voluit Geestelijke zaak. Daarom is het goed wanneer kerken(raden) en predikanten zich, wanneer zij met dergelijke problemen worden geconfronteerd, geroepen weten – voordat zij tot standpunten komen en tot daden overgaan – deze zaken met verootmoediging aan de Here voor te leggen en te bidden of Hij hen wil bekwamen in het luisteren, hen wil behoeden voor beeldvorming zonder wederhoor, voor – onbedoelde – stemmingmakerij, onverhoord oordelen en of Hij hun broederlijk geduld wil geven met mensen die in dezen wel willen maar niet kunnen komen tot stappen die aangenaam zijn voor het aangezicht van de Here. Van de zegen van de Here is alle inspanning, ook op dit vlak, afhankelijk. Wanneer voor het omgaan met deze zaken regels afgesproken worden, gebeurt dat daarom in het besef van ons klein en zondig mens-zijn. En ook in het besef dat vaak zal blijken dat het kerkelijk samen-leven, met z’n mooie, maar zeker ook in dit kader z’n moeilijke kanten, niet in regels te vangen is. Tegelijk wel in de hoop dat onder Gods zegen onderstaande besluiten tot welzijn van kerken en predikanten mogen werken.
Besluit 1:
de deputaten, benoemd door de Generale Synode Leusden 1999, onder
hartelijke dank te dechargeren, onder goedkeuring van hun beleid.
Gronden:
1. deputaten hebben als denktank en vraagbaak voor de kerken hun
opdracht goed uitgevoerd, met name in de analyse van de
problematiek;
2. de regeling van de generale synode van Leusden 1999 blijkt
voldoende voor het traject van losmaking, zodat een
vervolgopdracht aan deputaten Losmaking in het kader van enkel
artikel 14 KO niet nodig is.
Besluit 2:
de taakvelden van deputaten Losmaking ad art. 14 KO en van
deputaten Werkbegeleiding en nascholing van predikanten te
bundelen en een nieuw deputaatschap van beperkte omvang Dienst en
recht van predikanten te benoemen, waarin verschillende
deskundigheden vertegenwoordigd zijn of waardoor verschillende
deskundigheden ingeschakeld kunnen worden zoals personeelsbeleid,
persoonlijke ontwikkeling, begeleiding van groepsprocessen,
burgerlijk en kerkelijk recht, met de volgende opdrachten,
eventueel over een aantal secties te verdelen:
a. het signaleren van en anticiperen op ontwikkelingen in de
kerken terzake van Dienst en recht van predikanten in relatie tot
de verhouding met kerkenraad en gemeente; daarbij aandacht te
besteden aan de zaken van rechtspositie en financiële verzorging
die de kerken en haar predikanten gezamenlijk aangaan;
b. kerkenraden en predikanten van advies te dienen op het vlak
van kerkelijk personeelsbeleid met aandacht voor 1. de wijze
waarop de kerken geïnformeerd worden over de beroepbaarstelling
en maatregelen die deze informatievoorziening verbeteren; 2.
initiatieven in alternatieve wegen voor het beroepingswerk en
3.zaken als taakverdeling, functioneringsgesprekken, voorkomen
van burn-out en/of conflicten;
c. kerkenraden en predikanten van advies te dienen op het vlak
van rechtspositie, waarbij zaken als traktement, beroepingsbrief,
segmentering en werkvormen (parttime), getermineerd
dienstverband, wachtgeldregeling, juridische en fiscale kennis,
schuldsanering, bezit van een eigen woning aan de orde kunnen
zijn;
d. kerkenraden en predikanten te adviseren inzake het omgaan met
concrete spanningen en conflicten, met aandacht voor de
mogelijkheden van mediation, een traject van tijdelijke
detachering in een andere gemeente, om losmaking te voorkomen, en
advies bij het omgaan met beroepbaarstelling na losmaking;
e. het onderzoeken en aanbieden van hulp bij de vraag naar
overgang tot een andere staat des levens naar artikel 15 KO,
waarbij zaken als een traject van outplacement, omscholing en
sollicitatie op de arbeidsmarkt aan de orde komen;
f. de opdrachten a-g, zoals opgenomen in het besluit inzake
deputaten Werkbegeleiding en nascholing van predikanten;
h. de werkzaamheden te verrichten binnen het vastgestelde budget
(bedoeld om ontwikkeling en projecten mogelijk te maken), dat
separaat zal worden toegezonden, en daarbij de deputaten te
machtigen om specifiek ten behoeve van een kerk gemaakte kosten
aan die kerk door te berekenen;
i. van hun arbeid schriftelijk rapport uit te brengen aan de
eerstvolgende generale synode en hun rapport uiterlijk zes
maanden voor het begin van de volgende synode aan de kerken toe
te zenden.
Gronden:
1. conform de opdracht van de Generale Synode Leusden 1999 is de
regeling getoetst, maar blijkt het nodig het totaal van de dienst
van predikanten, kerkenraden en conflictsituaties breder aan te
pakken;
2. het vroegere deputaatschap Werkbegeleiding en nascholing van
predikanten kan als aparte sectie functioneren, zodat
voortdurende afstemming mogelijk is;
3. de mate waarin moeiten ontstaan tussen predikant, kerkenraad
en gemeente, vraagt om een professionele behartiging van de zaak
en om een orgaan dat permanent beschikbaar is voor de kerken en
waarin voldoende deskundigheid is samengebracht en kan worden
ingeschakeld en zo nodig ontwikkeld;
4. naast de kerkordelijke principes van de beroeping, taak en
positie van predikanten dient de arbeidsrechtelijke kant
voldoende aandacht te krijgen, zodat ook in maatschappelijk
opzicht verantwoord met kerkelijk personeel omgegaan wordt.
Besluit 3:
a. een landelijke commissie van beroep in te stellen waaraan de
desbetreffende predikant en/of de betrokken kerkenraad kan een
eventueel geschil op het gebied van ambtsvervulling en
arbeidsrecht kunnen voorleggen;
b. deputaten Dienst en recht op te dragen in overleg met
deputaten Kerkrecht en kerkorde aan de volgende synode advies uit
te brengen over de mogelijkheid van een bindende uitspraak van de
commissie van beroep en over een tweede beroepsinstantie.
Grond:
een landelijke commissie van beroep kan conflicten tussen
kerkenraad en predikant op het gebied van ambtsvervulling of
arbeidsrecht een onafhankelijke, deskundige en adequate
afhandeling waarborgen.
Besluit 4:
met het oog op de relatie tussen kerkenraden en predikanten uit
te spreken:
a. De kerkenraden en predikanten zullen zorgen dat ze op de
hoogte zijn van de informatie en de adviezen die door deputaten
Dienst en recht worden verstrekt.
b. De kerken en predikanten verplichten zich tot vroegtijdige
inschakeling van externe bijstand bij spanning en conflict tussen
kerkenraad en predikant.
c. De kerken zullen zorgen dat in de classicale visitatie op
eigentijdse wijze aan de goede relatie tussen kerkenraad en
predikant aandacht wordt besteed.
d. De kerken zullen zich houden aan de in de samenleving gangbare
regels voor wat betreft het respecteren en beschermen van de
privacy van de predikant.
e. De kerkenraad kan in overleg met en met instemming van de
predikant, na het inwinnen van deskundig advies, besluiten tot
gehele of gedeeltelijke non-actief-stelling van de predikant.
Expliciet zal worden benoemd voor welke activiteiten de
beperkende maatregel geldt, en voor hoe lang. Het moet daarbij
duidelijk zijn dat het hierbij niet gaat om een maatregel van
censuur, maar om een orde-maatregel die bedoeld is om rust te
scheppen.
f. De kerkenraad zal in situaties van verschil van mening of
conflict tussen kerkenraad en predikant die van andere aard zijn
dan bedoeld in art 79 en 80 KO, eenzijdig beperkende maatregelen
ten aanzien van het functioneren van de predikant mogen treffen,
wanneer deskundig advies is ingewonnen en met instemming van de
door de classis aangewezen naburige kerkenraad. Indien de
predikant tegen deze maatregel in appèl wil gaan bij de meerdere
vergadering, kan van de commissie van beroep een spoedvoorziening
worden gevraagd.
g. De predikant heeft het recht in situaties van conflict met
zijn kerkenraad zich te laten bijstaan door een raadsman/-vrouw.
Gronden:
1. de Generale Synode Leusden 1999 gaf een goede regeling voor
losmaking, maar het is de allereerste zorg van kerken en
predikanten om losmaking zoveel mogelijk te voorkomen;
2. de kerken en haar ambtsdragers zijn het tegenover de Here
verplicht zorgvuldig om te gaan met de gaven en dienaars die Hij
door zijn Geest aan de gemeente heeft toevertrouwd;
3. de jaarlijkse kerkvisitatie en de mogelijkheid van bijzondere
visitatie zijn instrumenten die preventief kunnen werken en de
weg naar hulp banen;
4. het is zaak in een zo vroeg mogelijk stadium van conflict
onafhankelijke hulp in te schakelen, omdat interventie door
externe deskundigen dan de beste kans van slagen heeft;
5. maatregelen als een op-non-actief-stelling hebben doorgaans
negatieve gevolgen voor de goede naam en de positie van de
predikant. Zij dienen daarom zorgvuldig voorbereid en zo nodig
extern getoetst te worden.
Besluit 5:
aan deputaten Dienst en recht op te dragen de principe-uitspraken
van besluit 4 sub b-f uit te werken in handreikingen voor de
kerken.
Besluit 6:
a. in aanvulling op de besluiten van de Generale Synode Leusden
1999 criteria voor een financiële regeling vast te stellen,
waarbij met betrekking tot het uitkeringsniveau en de duur van de
uitkering rekening wordt gehouden met de leeftijd en dienstjaren
van de predikant en ten behoeve van een aanvullende
schadeloosstelling met de periode die hij aan de desbetreffende
gemeente verbonden is. Voor lengte en duur wordt gehandeld
conform de regels van de werkloosheidswetgeving, die een
basisuitkering toekent van 70%. Daarenboven wordt aanvullend naar
maatschappelijk gebruik een schadeloosstelling toegekend,
berekend op basis van de zgn. kantonrechtersformule. In geval van
een predikant ouder dan 57,5 jaar dient een overbruggingsregeling
tot de emeritaatgerechtigde leeftijd te worden getroffen. In de
financiële regeling dienen tevens bepalingen te worden opgenomen
over de condities terzake van het bewonen en verlaten van de
ambtswoning, alsmede een bijdrage in de vergoeding van
loopbaanbegeleiding/outplacement/opleiding. De regeling kan
concreet worden uitgewerkt op een wijze als weergegeven in
aangehecht model;
b. het deputaatschap Dienst en recht opdracht te geven in overleg
te treden met de Vereniging Samenwerking Emeritering ter billijke
spreiding van de met bovenstaande regeling meekomende kosten over
de kerken.
Gronden:
1. bij situaties van losmaking ontbreekt een regeling die
financieel-rechtspositionele consequenties van ontslag tussen
kerkenraad en predikant afdoende regelt. Met dit besluit worden
algemene criteria gegeven op basis waarvan de regeling kan worden
uitgewerkt in de modelovereenkomst;
2. de praktijk heeft laten zien dat financiële regelingen die
getroffen worden, onderling te sterk verschillen en zodoende
rechtsongelijkheid veroorzaken;
3. de regelingen die getroffen worden, kunnen de toets der
kritiek ten opzichte van maatschappelijk vergelijkbare regelingen
niet altijd doorstaan;.
4. het deputaatschap stelt nu geen landelijke wachtgeldregeling
met fondsvorming voor. Dit vergt een voor louter artikel
14-situaties te uitgebreide reglementering en
uitvoeringsorganisatie;
5. de Vereniging Samenwerking Emeritering heeft te maken met
situaties waarin veel aspecten in beeld komen die vergelijkbaar
zijn met bovenbedoelde, en heeft hiermee ruime ervaring opgedaan.
Besluit 7:
de vertrouwelijkheid van bijlage 1 (vertrouwelijk rapport
deputaatschap ad art 14 KO) op te heffen en de inhoud ervan aan
de kerken ter kennisneming te doen komen.
Gronden:
1. in genoemde bijlage is geen informatie te vinden die bij
publicatie voor iemand persoonlijk schadelijk zou kunnen
zijn;
2. in genoemde bijlage komen aandachtspunten aan de orde die voor
de kerken van belang kunnen zijn.
In de bespreking is afgesproken dat in de acta zal worden vastgelegd dat in dit kader ook gesproken is over de wenselijkheid om predikanten niet in rechtspositionele zin aan gemeenten te verbinden, maar hiervoor een landelijke instelling in het leven te roepen.
(Zuidhorn 2002 art. 29)
Rapport deputaten dienst en recht
Besluit 5:
de principe-uitspraken van de GS Zuidhorn in besluit 4, Acta art.
29, met enige wijzigingen over te nemen en – in aanvulling op de
bestaande kerkrechtelijke regelingen m.b.t. de relatie tussen
kerkenraden en predikanten – als volgt vast te stellen:
met het oog op de relatie tussen kerkenraden en predikanten uit
te spreken:
a. de kerken zullen deputaten dienst en recht in een zo vroeg
mogelijk stadium verzoeken om bijstand in situaties waarin zich
tussen kerkenraad en/of gemeente enerzijds en de predikant
anderzijds structureel spanningen voordoen;
b. de kerken zullen zorgen dat in de classicale visitatie op
eigentijdse wijze aan de goede relatie tussen kerkenraad en
predikant aandacht wordt besteed;
c. de kerken zullen zich houden aan de in de samenleving gangbare
regels voor wat betreft het respecteren en beschermen van de
privacy van de predikant;
d. de kerkenraad zal het advies van deputaten dienst en recht
zeker inroepen, indien hij in situaties van verschil van mening
en/of conflict – van andere aard dan bedoeld in art. 79 en 80 KO
- maatregelen voorbereidt die leiden tot wijzigingen in de
uitvoering van de werkzaamheden van de predikant; wanneer tot
zulke maatregelen wordt besloten zal expliciet worden benoemd en
schriftelijk worden vastgelegd voor welke activiteiten de
beperkende maatregelen gelden, en voor hoe lang; ook moet worden
vastgelegd dat het hier niet gaat om maatregelen van censuur,
maar om ordemaatregelen die bedoeld zijn om rust te scheppen;
e. de kerkenraad zal, wanneer hij tot de onder d. genoemde
maatregelen besluit buiten bewilliging van de betreffende
predikant, slechts tot uitvoering overgaan nadat instemming is
verkregen van de door de classis aangewezen naburige kerkenraad,
waarbij door de kerkenraad of de predikant een spoedvoorziening
kan worden gevraagd van de Commissie van Beroep, indien de
predikant tegen het kerkenraadsbesluit in appèl wil gaan bij de
meerdere vergadering;
f. de predikant heeft het recht in situaties van conflict met
zijn kerkenraad zich te laten bijstaan door een raadsman/-vrouw.
Gronden:
1. de kerken zijn het tegenover de Here verplicht zorgvuldig om
te gaan met de dienaars die Hij door zijn Geest aan de gemeente
heeft toevertrouwd; het is de allereerste plicht van kerken om
losmaking zoveel mogelijk te voorkomen;
2. het is zaak in een vroeg stadium van een conflict
onafhankelijke hulp in te schakelen, omdat interventie door
externe deskundigen dan de beste kans van slagen heeft;
3. in de praktijk is gebleken dat te laat inschakelen van
deputaten niet zelden leidt tot de conclusie, dat reeds teveel
schade is ontstaan, terwijl tijdige inschakeling ertoe kan leiden
dat iemand voor de dienst behouden blijft;
4. de jaarlijkse kerkvisitatie en de mogelijkheid van bijzondere
visitatie zijn instrumenten die preventief kunnen werken en de
weg naar hulp banen;
5. maatregelen die een gehele of gedeeltelijke
op-non-actiefstelling inhouden hebben in conflict-situaties
doorgaans negatieve gevolgen voor de positie en de goede naam van
een predikant; daarom dienen zulke maatregelen na zorgvuldige
voorbereiding extern getoetst te worden;
6. het geven van deskundig advies in conflictsituaties is door de
synode voorlopig toevertrouwd aan deputaten dienst en recht (zie
besluit 3, grond 2).
(Amersfoort 2005, art. 55)