Artikel 24
Orde bij het vervullen van de zendingsroeping
De kerken zullen hun zendingsroeping vervullen met inachtneming van de artikelen van deze kerkorde. Wanneer kerken bij het vervullen van deze roeping samenwerken, zullen zij zich houden aan de indeling in ressorten die voor het kerkverband aanvaard is.
Uitgangspunten voor zending en buitenlandse kerkelijke hulpverlening
(De synode besluit) de volgende uitgangspunten voor zending en
kerkelijke hulpverlening vast te stellen:
1. het behoort tot de aard van Christus’ kerk met het evangelie
dat haar is toevertrouwd ook buiten de wereld van eigen taal en
cultuur hen te zoeken die vreemd zijn aan of vervreemd zijn van
God en zijn dienst. De kerk beoogt door de dienst van het
evangelie gemeenten van Christus te planten die in gebondenheid
aan de Schrift, de gereformeerde belijdenis en de kerkorde komen
tot de ontwikkeling van een eigen kerkelijk leven;
2. de kerk laat door middel van uitzending het evangelie, dat is
de blijde boodschap van geloof en liefde, horen. Daarom doet zij
de verkondiging van het woord des geloofs vergezeld gaan van het
betonen van christelijke barmhartigheid;
3. de plaatselijke kerken zijn geroepen tot het zendingswerk,
zowel tot de verkondiging van het woord des geloofs als tot het
christelijke barmhartigheidsbetoon;
4. de kerkenraad zal met de diakenen de gemeente bij de
vervulling van deze zendingsroeping betrekken door haar
ondersteuning te vragen, haar medewerking in te schakelen en haar
op te wekken tot gebed;
5. wanneer kerken bij het vervullen van deze roeping samenwerken,
zullen zij dat doen binnen de kerkelijke ressorten en zo mogelijk
via de meerdere vergaderingen;
6. kerken kunnen, al dan niet samen met andere kerken, zowel in
het kader van zending (art. 24 KO) als kerkelijke hulpverlening
(art. 47 KO) samenwerken met erkende zusterkerken in het
buitenland en eventueel ook met andere kerken van gereformeerde
belijdenis en kerkregering;
7. de verantwoordelijkheid voor de ondersteuning van zusterkerken
in het kader van zending en kerkelijke hulpverlening ligt bij
kerkenraad en diakenen. Ook de diakenen hebben in dezen de taak
de gemeente op te wekken tot meeleven, gebed en steun.
(Leusden 1999, art. 95-2)
Generaal deputaatschap voor zending en hulpverlening
(De synode besluit)
1. een generaal deputaatschap voor zending en hulpverlening
(Z&H) in te stellen met als opdracht het formuleren, het doen
uitvoeren en het bewaken van een generaal kerkverbandelijk beleid
voor zending en hulpverlening in die dingen die de kerken
gemeenschappelijk hebben;
2. deputaten op te dragen om:
a. in goed overleg met alle betrokken zendende kerken en
desbetreffende samenwerkingsverbanden een regeling op te stellen
waarin de onderlinge samenhang, de verantwoordelijkheden, taken
en bevoegdheden eenduidig zijn vastgelegd;
b. in overleg met deputaten IRTT de wenselijkheid en mogelijkheid
te onderzoeken van integratie van beide deputaatschappen en zo ja
tot effectuering over te gaan;
c. overleg te voeren met deputaten BBK over de gewenste
samenwerking en benodigde taakafbakening inzake zending en
oecumenische hulpverlening, zo mogelijk ook in ICRC-verband;
d. overleg te voeren met zendende kerken en classicale en/of
particulier-synodale zendingsdeputaten over hun bestaande
verplichtingen en het uitstippelen van beleid inzake zending en
oecumenisch hulp;
e. het bestaande en nieuw op te zetten zendingswerk en hulpbetoon
te coördineren, zodat een optimale verdeling plaats kan vinden
over de kerken en het werk zo goed mogelijk zal worden
uitgevoerd;
f. periodiek en gestructureerd overleg te voeren met zendende
kerken en classicale en/of particulier-synodale zendingsdeputaten
over bestaand beleid en beleidsvoornemens en de uitvoering
daarvan;
g. een landelijke bureau voor Z&H op te richten om
bovengenoemde taken op professionele wijze te begeleiden
respectievelijk uit te voeren en deze oprichting budgetneutraal
te doen verlopen;
h. in overleg met de vereniging DVN tot goede beleidsafspraken te
komen en tevens te overleggen om te komen tot integratie van DVN
en Z&H voorzover dat wenselijk is;
i. met deputaten GDD te overleggen over toerusting van de
diakenen.
(Leusden 1999, art. 95-3)