Degenen die uit de gemeente vertrekken, zal een attestatie of getuigenis huns wandels, bij advies des kerkeraads, medegegeven worden onder het zegel der kerk, of, daar geen zegel is, van twee ondertekend.
In het kerkelijk leven verstaat men onder een attestatie een getuigschrift dat een verklaring behelst omtrent het geloof en de levenswandel. Zij wordt door de kerkeraad afgegeven aan een lid van de gemeente die van de ene plaats naar de andere verhuist. Door deze attestatie weet de kerkeraad van de nieuwe woonplaats wie het lid is dat hij ontvangt en of dit lid toegelaten kan worden tot het gebruik van de sakramenten. Attestatiën kunnen daarom alleen afgegeven worden voor een andere gemeente die bij hetzelfde kerkverband behoort. Afgifte is ook mogelijk ten behoeve van een ander kerkverband waarmee een kerkelijke correspondentie wordt onderhouden. Daarin is dan omschreven dat men wederzijds de attestatiën van beide kerkverbanden erkent.
Het gebruik van zulke attestatiën is zo oud als de eenheid van de christelijke gemeenten bestaat. Reeds in de apostolische tijd werden niet alleen aan de voorgangers maar ook aan de leden zulke getuigenis- en aanbevelingsbrieven meegegeven (Hand. 18: 17; Rom. 16: 1). Van deze brieven werd veel gebruik gemaakt en zij hebben er zeer toe bijgedragen om de band tussen de gemeenten onderling vaster te maken en de leden behulpzaam te zijn. Er werd dan ook gedurig voor gewaarschuwd vooral geen leraars op te nemen die niet over zulk een getuigenisbrief beschikten. Tevens gold dit ook voor reizende personen.
Ook in de gemeenten van de Reformatie in de zestiende eeuw bleken deze getuigenisbrieven nodig te zijn. Allerlei dwaalgeesten, zwervers en landlopers kwamen bij de gemeenteleden aankloppen en wisten door een vrome schijn de harten voor zich te winnen en hen te bedriegen. Tegen deze misbruiken trad de Synode van Embden 1571, waarschuwend op. Zij achtte het raadzaam de gemeenten aan te bevelen ‘dat deghenen, die vandaer vertrecken, voortaen niet en sullen als huysghenoten des gheloofs gheholpen worden in andere Ghemeenten, ten zij datse attestatie ofte ghetuygenisse hebben, hoe sy sich tevooren in leere ende leven bij de gemeynte, van daer sy ghecomen syn, gedroegen hebben’. Tevens bepaalde dezelfde synode dat de predikanten geen attestatie zouden geven, tenzij gebleken was, dat er voldoende redenen van vertrek waren. Vooral moest men voorzichtig zijn met de armen. Men mocht zich niet laten drijven door de begeerte om zich van de armen te ontdoen en daardoor een andere gemeente te belasten. Daarom moest men op de attestatie van armen aantekenen niet alleen hun naam, de plaats waarvan zij vertrokken, hun handwerk e.d., maar ook het reisgeld dat men hen meegegeven had. Zowel om misbruik te voorkomen alsmede om reizenden te helpen dat zij geen gebrek zouden lijden, bepaalde men in ’s-Gravenhage 1586 dat de afgegeven attestatiën ondertekend moesten worden door twee personen: twee predikanten of de predikant en de scriba.
Dezelfde redactie vinden we in artikel 82 van de D.K.O. De attestatie moet meegegeven worden ‘onder het zegel van de kerk of, daar geen zegel is, van twee ondertekend’. Wat dit zegel betreft, het was vroeger wel de gewoonte dat aan de attestatie een zegel werd gehecht. Dit zegel placht onder berusting te zijn van een zegelbewaarder. Dit zegel bood dan dezelfde waarborg als een handtekening. Deze gewoonte is geheel verdwenen en is alleen nog van historische betekenis. Tegenwoordig wordt in grote gemeenten naast de handtekening nog wel een stempel gezet door de scriba.
Volgens de kerkorde wordt een attestatie gegeven ‘aan degenen die uit de gemeente vertrekken’. Er is alleen reden om dit kerkelijk getuigschrift te verstrekken wanneer een lid gaat verhuizen. Vertrekkende leden moeten hun verhuizing daarom zo spoedig mogelijk bij de kerkeraad bekend maken met opgave van de datum waarop zij denken te vertrekken, alsmede het juiste adres waar zij gaan wonen. Vooral dit laatste is van grote betekenis, omdat de oude kerkeraad dit moet doorgeven aan de nieuwe kerkeraad. De nieuwe kerkeraad moet op de hoogte gebracht zijn dat er een lid naar zijn gemeente overkomt. Indien het juiste adres niet volledig wordt doorgegeven weet de nieuwe kerkeraad niet waar het lid woont, wanneer het zich niet zelf aanmeldt bij de nieuwe kerkeraad. Op dorpen is dat misschien geen onoverkomelijke zaak, maar in de steden wel. Daarom moeten alle kerkeraden zich eerst goed op de hoogte stellen van het nieuwe adres van het vertrekkende lid en dit ook in een brief aan de nieuwe kerkeraad volledig meedelen.
Een attestatie wordt door de kerkeraad verstrekt op aanvraag van
een lid dat vertrekt. Zij mag niet worden afgegeven door de
predikant of een ouderling alleen. Dat zou wel kunnen als een
attestatie gelijk was aan een kerkelijk verhuisbiljet. Een
attestatie is echter meer. Het is een kerkelijk getuigschrift,
waarin de kerkeraad een getuigenis geeft van leer en
levenswandel, op grond waarvan de betrokken persoon in de andere
gemeente als lid kan worden overgenomen. Over dit getuigenis
beslist niet de predikant of een ouderling alleen, maar de
kerkeraad. Wanneer de scriba de attestatie in orde maakt, moet
hij daarvan mededeling doen aan de kerkeraad en dan kan de
voorzitter in naam van de kerkeraad het stuk ondertekenen.
Het is ook nodig dat er van het afgeven van een attestatie aan de
gemeente mededeling wordt gedaan. Formeel zou dit moeten gebeuren
voordat de attestatie wordt afgegeven, want ook de gemeente heeft
recht om bezwaren tegen de afgifte van een attestatie in te
brengen. Zijn er geen bezwaren ingebracht, dan heeft de gemeente
haar stilzwijgende bewilliging gegeven. Gewoonlijk wordt van het
afgeven van een attestatie mededeling gedaan in de kerkbode en de
praktijk is dat dit meestal gebeurt als de afgifte reeds geschied
is. Maar het principe blijft, dat ook de gemeente haar
goedkeuring moet geven en dat er eventueel ook bezwaren bij de
kerkeraad ingebracht kunnen worden.
Het getuigenis dat de kerkeraad moet geven, behoort altijd te slaan op de werkelijke aanwezige toestand. Anders houdt het op een echt getuigenis te zijn. Normaal is dat men volstaan kan met een korte verklaring over leer en leven. Wanneer dit echter niet genoeg is, b.v. bij genomen tuchtmaatregelen, zal daarvan met enkele woorden mededeling gedaan moeten worden op de attestatie. Het is niet nodig op de attestatie in bijzonderheden te treden en zich breed uit te laten over de bedoelde afdwaling of afwijking. Maar een korte mededeling van de feitelijke situatie op de attestatie is voor de goede orde onontbeerlijk. De kerkeraad kan dan in een meer uitgebreid schrijven daarvan mededeling doen aan de kerkeraad van de plaats waarheen het lid vertrekt. Iedere kerkeraad heeft in dit opzicht de vereiste zorgvuldigheid te betrachten. Hij moet er voor waken dat een eerlijk getuigenis gegeven wordt, zowel ten opzichte van het lid dat vertrekt, als ten opzichte van de kerkeraad die het lid ontvangen zal.
Artikel 82 zegt dat aan degenen die uit de gemeente vertrekken
een attestatie zal gegeven worden. De attestatie moet aan het
vertrekkende lid worden meegegeven. Dit is juist daarom bepaald,
omdat de aansluiting bij de andere gemeente altijd een nieuwe
daad moet zijn. Het gereformeerd kerkrecht gaat uit van de
plaatselijke gemeente die een complete, zelfstandige kerk is.
De gemeenten zijn geen plaatselijke afdelingen van één groot
geheel of lichaam, waarbij dan leden bij verhuizing automatisch
worden overgeschreven van de ene afdeling naar de andere. Volgens
het gereformeerd principe sluit ieder lid zich vrijwillig aan bij
een plaatselijke gemeente. Door vertrek uit de plaatselijke
gemeente houdt de vertrekkende ipso facto (= door dat feit zelf,
noodzakelijkerwijs) op lid van de gemeente te zijn. Door nu de
attestatie zelf mede te nemen en deze bij de nieuwe gemeente in
te leveren, sluit het betreffende lid zich weer vrijwillig aan
bij die gemeente. Natuurlijk kunnen er wel eens bijzondere
omstandigheden zijn dat de attestatie rechtstreeks naar de andere
kerkeraad wordt gezonden. Dan zal de persoon in kwestie dit zelf
verzoeken of althans er in bewilligen. Maar dit is niet de
algemene regel.
Voor de goede orde is verder nodig dat de kerkeraad die de attestatie afgeeft, daarvan ook schriftelijk mededeling doet aan de nieuwe kerkeraad met vermelding van de naam en het volledig adres. Deze opgave dient ook te geschieden wanneer een lid naar een andere gemeente vertrokken is zonder dat hij vooraf zijn attestatie heeft aangevraagd. Het is niet juist in een dergelijk geval de attestatie ongevraagd aan de desbetreffende kerkeraad toe te zenden.
Wat dit niet-aanvragen van de attestatie betreft, dit kan berusten op een ongewild verzuim of gevolg zijn van een niet te verontschuldigen achteloosheid. In dit geval zal het niet zoveel moeite behoeven te kosten het verzuim te herstellen, wanneer het lid daarop opmerkzaam wordt gemaakt. De aanvrage kan dan alsnog door hem gedaan worden. Er kunnen natuurlijk ook andere oorzaken zijn van meer ernstige aard. In dat geval zal de kerkeraad van de oude gemeente die van de nieuwe gemeente moeten inlichten met het verzoek daarnaar een onderzoek in te stellen om te trachten de persoon in kwestie te bewegen alsnog zijn attestatie op te vragen. In een dergelijk geval zullen de beide kerkeraden naar bevind van zaken moeten handelen om vervolgens hun voorzieningen te treffen.
Krachtens het kerkverband behoort elke kerkeraad de attestatie van een lid dat uit de zustergemeente komt, te aanvaarden. Het zondermeer niet-aannemen van een attestatie is in het gereformeerd kerkrecht niet mogelijk. In independentistische kringen mag dit dan misschien wel gedaan worden, maar dit is volstrekt onrechtmatig in gemeenten die de naam dragen van gereformeerd! Als een kerkeraad toch meent een lid, dat met attestatie van elders gekomen is, niet te kunnen aanvaarden, behoeft dit lid zich daarbij dan ook niet neer te leggen. Men heeft het recht van appèl en kan zich z.s.m. op de classis beroepen, waartoe de betreffende gemeente behoort. Wel dient men de kerkeraad dan schriftelijk mede te delen, dat men beroep aantekent tegen het besluit van de kerkeraad bij de classis op grond van het feit dat men beschikt over een geldige attestatie en men daarom krachtens het kerkverband behoort aanvaard te worden als lid. Anderzijds is de geldigheidsduur van een attestatie uiteraard niet onbeperkt, al is die duur nooit definitief vastgesteld. Vroegere synoden (Alkmaar 1587, Delft 1587) noemden een termijn van drie maanden. In de vorige eeuw werd door afgescheiden kerken de termijn van een jaar en zes weken aangehouden (Chr. Ger. Kerk, Rotterdam 1885). Wanneer de inlevering lang geduurd heeft moet de kerkeraad eerst een onderzoek instellen naar de oorzaak hiervan. Een lid, dat zijn attestatie niet inlevert, onttrekt zichzelf formeel aan de gemeente. Hetzelfde geldt dan ook voor een lid dat vertrekt naar een andere gemeente zonder de attestatie bij de kerkeraad op te vragen. Uit het bovenstaande werd reeds duidelijk, dat de herderlijke zorg van de kerk in beide gevallen met deze formele constatering niet ophoudt.