Artikel 49. De deputaten van de particuliere synode

 

Iedere synode zal ook enigen deputeren, om alles wat de synode geordonneerd heeft te verrichten, zowel bij de hoge overheid, als bij de respectieve classes, onder haar ressorterende, mede om te zamen of in minder getal over alle examina der aankomende predikanten te staan. En voorts in alle andere voorvallende zwarigheden de classes de hand te bieden, opdat goede enigheid, orde en zuiverheid der leer behouden en gestabileerd worden. En zullen deze van alle hun handelingen goede notitie houden, om de synode rapport daarvan te doen, en zo het geëist wordt, redenen te geven. Ook zullen zij niet ontslagen wezen van hun dienst, voor en aleer de synode zelve hen daarvan ontslaat.

 

De deputaten en hun mandaat

Uit het feit dat de kerkelijke vergaderingen geen blijvende colleges zijn en slechts macht bezitten zolang zij zitting hebben, volgt dat zij de genomen besluiten zelf niet kunnen uitvoeren. Voor de uitvoering van de genomen besluiten op de kerkelijke vergaderingen worden dan ook gemachtigden aangewezen, die de opdracht krijgen bepaalde zaken af te handelen. Dergelijke gemachtigden worden deputaten genoemd. Deze kerkelijke deputaten bleken aanstonds bij de vorming van de Gereformeerde Kerk in ons land nodig te zijn. De eerste Synode te Embden 1571, benoemde Datheen en Taffin om de Nederlands-Gereformeerde kerken op de Franse Synode te vertegenwoordigen. Ook werd er een zestiental deputaten aangewezen om Marnix van St. Aldegonde behulpzaam te zijn bij het verzamelen van gegevens voor de beschrijving van de geschiedenis der Reformatie. Ook bleek al aanstonds dat niet alleen de generale synoden, maar ook de classes en particuliere synoden verschillende deputaten nodig hadden.

Deze kerkelijke deputaten moeten wel onderscheiden worden van de bestuurscolleges of superintendenten, die te vinden zijn in de roomse kerk en bij de episcopaalse en lutherse kerkformaties. In het gereformeerd kerkrecht moeten deputaten steeds een wel omschreven mandaat hebben voor bepaalde zaken en mogen zij zich niet inlaten met andere zaken dan hun opdracht omvat.

De kerkelijke deputaten worden benoemd door een kerkelijke vergadering en zij hebben daarom geen macht van zichzelf, maar zijn gebonden aan hun opdracht en verantwoording schuldig aan de vergadering die hen heeft benoemd. Wanneer op de bestemde tijd de kerkelijke vergadering weer samenkomt, moeten de deputaten rapport uitbrengen en is hun mandaat geëindigd, tenzij zij in bijzondere gevallen voor een langere tijd benoemd zijn. Ook is het zo dat het gereformeerd kerkrecht alleen aan de kerkelijke vergaderingen de autoriteit toekent om deputaten te benoemen en hun werk te beoordelen.
De personen die gekozen moeten worden als deputaat moeten mensen zijn die ervaring, vertrouwen en geschiktheid hebben om de hun opgedragen taken te kunnen uitvoeren. In de regel worden daarvoor predikanten en ouderlingen benoemd, omdat zij ervaren zijn in de leer en de regering van de kerk. Maar het deputaatschap is niet persé aan het ambt gebonden. In bepaalde gevallen en bij bepaalde opdrachten is het zelfs gewenst en zeer nuttig ook diegenen te benoemen die vanwege hun positie of bekwaamheid meer geschikt zijn om bepaalde opdrachten uit te voeren. Het deputaatschap is geen ambtelijke functie, maar het is een kerkelijke hulpdienst, waarvoor ieder lid van de kerk die er bijzondere gaven voor heeft, benoemd mag worden. Wel is het uitermate gewenst, om hiërarchie te voorkomen, dat niet in alle deputaatschappen dezelfde personen benoemd worden. Dit sluit echter niet uit dat een persoon meer dan één deputaatschap kan bekleden. Zo kwam op de Synode van Dokkum 1611 de vraag ‘betreffende een ouderling, die tot deputaat van de synode is aangesteld en intussen naar de orde des tijds afgaat uit de bijzondere dienst en het ouderlingschap, of hij wel deputaat der synode mag blijven of niet’. Het besluit van de synode was: ‘Dat hij blijven mag en zijn tijd van deputaatschap uitdienen, dewijl hij ook hiertoe een aanstelling heeft’.

 

Het kerkelijk karakter van dit artikel

Om de juiste zin van elk artikel van de D.K.O. voor het kerkelijk leven te zien, is nodig te onderscheiden of het artikel spreekt over het minimum dat moet gebeuren of over het maximum waarbij uitbreiding niet toegestaan is. Dit kan worden afgeleid uit de historische achtergrond van elk artikel: hoe is het artikel op voorafgaande synoden ontstaan, hoe is het gewijzigd en hoe is het tenslotte op de Dordtse Synode 1618-1619 definitief vastgesteld. Voor het goed verstaan van elk artikel is het kennen van de historische achtergrond noodzakelijk.

Het karakter van artikel 49 is limitatief d.i. beperkend. Het maximum wordt er in genoemd en daarom mag dit artikel niet willekeurig uitgebreid worden. Dit artikel is in de D.K.O. opgenomen om de eenparigheid van het deputaatschap in de verschillende provincies te bevorderen. Aanvankelijk was het zo geregeld, dat elke synode voor elke zaak afzonderlijk deputaten benoemde. Maar in 1582 benoemde de Provinciale Synode van Haarlem een aantal deputaten met een meer algemene opdracht, om alles in één hand te hebben en meer zekerheid te hebben, dat de opgedragen zaken ook afgedaan zouden worden. De Synoden van Enkhuizen 1603, Edam 1604 en Rotterdam 1605 hadden de deputaten bevoegd verklaard tot zelfstandig en rechtstreeks ingrijpen bij moeilijkheden. Deze besluiten werden vooral genomen onder de druk van de Staten van Holland. Hiermede werd echter de eerste schrede gezet op de verkeerde weg om van deputaten een soort superintendenten te maken. Zo had ook de Provinciale Synode van Utrecht 1616 onder de druk van de meerderheid van de remonstranten een kerkorde aangenomen waarin de deputaten bevoegdheid hadden de plattelandspredikanten geheel onder hun toezicht te plaatsen. Terecht onderkenden de gemeenten het grote gevaar hiervan. Zij keerden spoedig hiervan terug. Ze wilden van eigenmachtig optreden van deputaten niet weten, noch van inductie, d.i. door aansporing de zaken beslechten, noch van intercessie, d.i. tussenkomst in geschillen en onenigheden die in de gemeenten zouden komen of zouden ontstaan. De kerk in Nederland had een leerzaam en waarschuwend voorbeeld in die van Schotland. Daar was men begonnen met gewone deputaten te benoemen, die uit naam van de synode de gravamina aan het parlement te Londen moesten voorstellen, maar binnen enkele jaren waren deze deputaten onder invloed van de engelse episcopaalse kerk meegesleept om op te treden als superintendenten, die eigenhandig konden ingrijpen. Zo werd de eerste stap gezet om ook in Schotland de kerk te brengen onder het bisschoppelijk stelsel van Engeland. Dit gebeuren in Schotland was voor de kerk in Nederland een waarschuwend voorbeeld om waakzaam te zijn en elke verkeerde neiging in deze zo spoedig mogelijk de kop in te drukken. Daarom nam de Dordtse Synode 1618-1619 het besluit dat deputaten zich niet mochten bemoeien met zaken waarin hun geen raad gevraagd was. Éérst moet de classis een verzoek om hulp aan de deputaten hebben gedaan. Eigener beweging mogen zich deputaten niet met de zaken van de classis inlaten.

Zo is het gebleven tijdens de Republiek. Opmerkelijk is wel, dat vóór de tijd van Napoleon er steeds een neiging bleef om deputaten art. 49 meer op te dragen dan voorgeschreven is in de D.K.O. Vele andere taken werden deputaten art. 49 toevertrouwd, zodat men weinig aparte colleges had van deputaten. Soms gebeurde het dat er maar één college was, dat alle taken behartigde. Opmerkelijk is ook dat deze deputaten vóór de Franse Revolutie hun vergaderingen met name door de provinciale overheden nogal rijkelijk betaald zagen. Sommige deputaten kregen er een dubbel traktement door, zodat de begeerte naar het deputaatschap zo groot was, dat minder eervolle middelen gebruikt werden om het deputaatschap te verkrijgen. Ook ‘vriendjespolitiek’ werd veel toegepast, vooral omdat deputaten in 1618 als uitzonderingsmaatregel het recht ontvangen hadden om bij het wegvallen van de primus zelf een secundus aan te wijzen. Dit soort praktijken moet steeds afgewezen worden. De kerk mag haar regeermacht nooit uit handen geven aan ‘kerkelijke regenten’.

 

Macht en bevoegdheden van de deputaten

De D.K.O. zegt: ‘De synode zal ook enigen deputeren om alles wat de synode geordonneerd heeft te verrichten’. ‘Geordonneerd’ betekent hier: Wat opgedragen en bevolen is. Dit is de lastbrief van de deputaten, die geldt tot de volgende vergadering. Op de vraag van de Geldersen op de Dordtse Synode wat de macht is van de deputaten heeft de synode geen antwoord gegeven. Misschien kwam dit voort uit vrees voor ‘de politieken’, de vertegenwoordigers van de Staten, maar ook besefte men dat het moeilijk is een definitief antwoord te geven, dat op alle gevallen toepasselijk is en past in het kader van de kerkorde. Toch kunnen wel enige kerkrechtelijke regels gegeven worden:
a. De synode kan en mag aan deputaten nooit een opdracht geven voor zaken waarover de synode zelf geen macht en bevoegdheid heeft, ook niet ten opzichte van classis en kerkeraad.
b. Zaken van groot gewicht mogen niet voor een definitieve beslissing aan deputaten overgedragen worden.
c. In bepaalde gevallen mag de synode een opdracht geven aan deputaten om met synodale autoriteit te handelen, b.v. bij de afhandeling van een bepaalde tuchtzaak. Dat moet geschieden met een duidelijk omschreven formulering. De Zuidhollandse synode gaf aan deputaten synodale bevoegdheid aangaande de afhandeling van de procedure tegen de remonstrantse predikanten.
d. Ook kan de synode door een bijzondere buitengewone en uitdrukkelijke opdracht de deputaten mandaat geven om ergens een synodale uitspraak bekend te maken en tevens aan te dringen op de uitvoering daarvan en verder naar bevind van zaken te handelen. Dit moet echter zeer zelden gebeuren. Dit is tegelijkertijd wel de grootste vrijheid van handelen, die deputaten mogen ontvangen.
e. De opdracht moet in de acta vermeld worden, alhoewel het ook wel eens voorkwam dat in zaken die niet openbaar mochten komen, de deputaten een opdracht kregen die niet in de acta vermeld werd, b.v. ten dienste van de kruiskerken in de roomse gebieden. De opdracht werd dan rechtstreeks in handen van deputaten gegeven.
f. Deputaten zijn echter geen machines, maar wel mensen met eigen oordeel en verantwoordelijkheid. Nu is het goed mogelijk dat na de synode er zich omstandigheden voordoen die niet voorzien zijn of waarop niet gerekend is, en wel zodanige dat de uitvoering van de synodale opdracht eer schaadt dan nut afwerpt. In dergelijke gevallen hebben deputaten zeer te overwegen wat zij doen moeten. Zij mogen de uitvoering van hun last niet lichtvaardig nalaten. Bij nalatigheid hebben zij aan de synode duidelijk de reden bekend te maken. Nooit mag echter het motief zijn, dat zij zelf reeds bij de opdracht bezwaar hadden om hun last uit te voeren.

 

Het bijwonen van de classicale examina

Art. 49 zegt dat deputaten opdracht hebben bij de classes ‘over alle examina der aankomende predikanten te staan’. Deze examina zijn niet de preparatoire examina, maar de peremptoire (beslissende) examens. Dit is nodig omdat de predikant niet alleen in één classis zal gaan preken en sakramenten bedienen, maar in de gehele synode. Zonder aanwezigheid van de synode heeft de predikant deze bevoegdheid alleen in eigen classis. Voorts was het doel te voorkomen dat de examens te gemakkelijk werden gemaakt, zodat de classes onbekwamen zouden toelaten. Toch gebeurde het slechts zelden, dat iemand werd afgewezen. Over een tijdsverloop van meer dan een eeuw kwamen er bij de deputaten van de synoden van Holland maar vijf gevallen voor.

Deputaten hadden ook de taak te waken voor het insluipen van ketterse gevoelens. De D.K.O. bepaalt uitdrukkelijk dat een peremptoir examen alleen afgenomen kan worden in de tegenwoordigheid van deputaten synodi.

Ten onrechte was er in de achttiende eeuw wel eens de verkeerde praktijk dat de classis het examen afnam zonder de deputaten. Deputaten hebben echter geen opdracht om zelf het examen af te nemen. Dat is de taak van de classis. Deputaten hebben een adviserende stem en de classis  een concluderende, d.i. een besluitende stem. Het is de classis die beslist, na echter het advies van deputaten gehoord te hebben. Geven deputaten een gunstig advies, maar de classis zelf niet, dan is de kandidaat afgewezen. Zeggen de deputaten neen en zegt de classis ja, dan moet de bevestiging en  intrede uitgesteld worden tot een zo spoedig mogelijk bijeen geroepen particuliere synode de eindbeslissing geeft.

Wel is er vroeger wel eens een stap in de verkeerde richting gedaan door  deputaten te laten examineren geheel buiten de classis om in gevallen dat het ‘een predikant betrof voor het buitenland, b.v. voor de Hollandse gemeenten te Londen en te Antwerpen. Soms examineerden de deputaten zonder classis  ook een leger- of vlootpredikant en een gezantschappredikant. Deze praktijk is beslist ontoelaatbaar.

 

Het bijstaan der classes in voorvallende zwarigheden

De D.K.O. geeft als doel van het deputaatschap ook aan het bijstaan van een classis bij zwarigheden, opdat goede eenheid, orde en zuiverheid der leer behouden en gestabileerd (bevestigd) zal worden. Wat het advies betreft, heeft de Synode van Dordtrecht 1618-1619 bepaald, dat deputaten dit niet op eigen gezag behoren te geven, om te voorkomen, dat deputaten een soort college van advies zullen zijn voor kerkelijke zaken. Deputaten hebben géén recht de vergaderingen van de classis bij te wonen. Dat recht is er alleen wanneer zij daartoe opdracht hebben van de synode en dan alleen gedurende de behandeling van de bepaalde zaak en zolang hun tegenwoordigheid vereist is. Als classis en deputaten het niet eens worden, kan het bepaalde geval weer ter synode gebracht worden.

Wat betreft het ‘de classes de hand te bieden’, was de kerkelijke praktijk in de achttiende eeuw echter zo scheef gegroeid dat de classis zelf niet altijd een aanvraag behoefde te doen tot hulp van deputaten. Het was ook genoeg dat een particulier lidmaat zich tot de deputaten wendde. Deputaten meenden dan bevoegdheid te hebben zich in te laten met zaken, die bij de classis nog in statu (in kwestie) waren. Maar in 1726 werd op de Synode te Brielle deze zaak definitief afgedaan door uitdrukkelijk te bepalen: ‘Welverstaande dat hun eerwaarden dus verzocht worden door resp. classes’. En in 1722 verzocht de classis Gouda aan deputaten, die eigener beweging gekomen waren om in een geval van een beroep van advies te dienen, de classis te verlaten, wat deputaten dan ook deden. Na 1726 werd kerkelijke regel dat deputaten weigerden op de classis te komen om zich met een zaak in te laten. Zij beriepen er zich steeds op dat zij zich niet in een zaak mochten mengen voordat het verzoek daartoe door de classis aan hen gedaan was.

De meeste particuliere synoden hebben ook geen bijzondere bepalingen gemaakt wat betreft dringende en spoedeisende gevallen. Het stond de classis of de roepende kerk van de synode vrij om een vervroegde vergadering bijeen te roepen, die in een dringend geval beslissen kon. Wel is het in de historie meermalen gebeurd, dat deputaten zelf hun bemiddeling aanboden aan de classis. Ook is het wel eens gebeurd dat deputaten zich over een zaak uitgelaten hebben voordat de synode een uitspraak gedaan had. Dan geldt echter het woord van Voetius: ‘Wat verkeerd gedaan is, is geen regel, en wat in het privé gedaan is, is onder ons nog geen kerkelijke wet’. Zeker kan het wel eens voorkomen, dat een deputaat in een zaak om advies gevraagd wordt, maar dan moet hij steeds goed laten uitkomen of hij dit als particulier doet of namens het gehele deputaatschap.

De Staten van Holland drongen er steeds op aan dat bij inroeping door de classis, deputaten een beslissende stem hadden, maar de synoden verklaarden steeds: wel intercessie en niet decisie (wel bemiddelend, maar niet beslissend). Alleen raadgevend en overredend, maar niet beslissend. Ook is het altijd de gewone regel geweest dat bij appèlzaken deputaten nooit als tussenstation dienst deden als een soort Hof van Appèl dat beslissend zou kunnen optreden. Overigens keerde Voetius zich altijd tegen het beslissen van twistzaken door weinig gedelegeerden onder het motto: ‘De behoudenis is in de veelheid der raadslieden’ (Spr. 11: 14).

Wanneer een consulent van een gemeente in bepaalde moeilijke gevallen meent de hulp van deputaten 49 nodig te hebben, is het nodig dat éérst de classis samenkomt. De consulent kan wel de roepende kerk van de classis verzoeken om een vervroegde classis bijeen te roepen.

Artikel 49 zegt tenslotte nog: ‘Ook zullen zij (de deputaten) niet ontslagen wezen van hun dienst, voor en aleer de synode hen er van ontheft’. Niemand mag zichzelf ontslaan of tussentijds bedanken. Valt er één weg door de dood, of door vertrek naar elders, dan treedt tot de eerstvolgende synode de secundus op. Deputaten blijven hun handelingen verrichten tot de volgende synode weer samenkomt, en zij blijven aan haar verantwoording schuldig.


Gier, K. de (1989)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GG (1907) Art. 49