In alle kerken zal een kerkeraad zijn, bestaande uit dienaren des Woords en ouderlingen, dewelke ten minste alle weken eens te zamen komen zullen, alwaar de dienaar des Woords (of dienaren, zo daar meer zijn, bij gebeurte) presideren en de actie regeren zal. En zal ook de magistraat van de plaats respectievelijk, indien het hun gelieft, een of twee van de hunnen, wezende lidmaten der gemeente, bij de kerkeraad mogen hebben, om aan te horen, en mede van de voorvallende zaken te delibereren.
Naar gereformeerd belijden moet er in alle kerkelijke gemeenten
een kerkeraad zijn. Dit beginsel rust op de bijbelse gronden:
1. dat Christus Zelf een regering in Zijn kerk heeft
ingesteld;
2. dat de kerk zich plaatselijk openbaart en dat elke
plaatselijke kerkelijke gemeente een zelfstandige complete kerk
is;
3. dat de regering van een kerkelijke gemeente niet behoort te
zijn bij één persoon, maar bij een raad van personen.
Gods Woord leert op verscheidene plaatsen dat Christus het ambt heeft ingesteld om Zijn gemeente te vergaderen, te regeren en te verzorgen (o.a. Hand. 28: 28, Ef. 4: 11). In overeenstemming met Calvijn (Inst. IV, III, 4,8,9) beleden alle gereformeerde confessies (ook in Frankrijk en Engeland) met de Nederlandse Geloofsbelijdenis: ‘Wij geloven, dat deze ware kerk geregeerd moet worden naar de geestelijke politie, die ons de Heere geleerd heeft in Zijn Woord, n.l. dat er dienaars of herders moeten zijn om Gods Woord te prediken en de sakramenten te bedienen; dat er ook opzieners en diakenen zijn om met de herders te zijn als de raad der kerk’.
Deze ambtsdragers krijgen van Christus opdracht en volmacht tot het bekleden van het door Hem verordend geestelijk ambt, al worden zij middellijk door de gemeente geroepen. De bron van de macht en het gezag van de ambtsdragers is niet de gemeente, maar Christus, Die het Hoofd en de Koning van Zijn kerk is. Aan Hem zijn de ambtsdragers allereerst verantwoording schuldig. Calvijn noemt dit een gunst van Christus aan ons, als Hij mensen neemt, die voor Hem in de wereld als gezanten dienst doen om uitleggers te zijn van Zijn verborgen wil en om Hem te representeren (Inst. IV, III, 1). Ook is het in overeenstemming met de Schrift om uit te spreken, dat de kerk zich plaatselijk openbaart als een complete zelfstandige kerk. Het Nieuwe Testament wijst ons op de plaatselijke gemeenten te Jeruzalem, Antiochië, Rome, Corinthe, enz. Ze zijn zelfstandige openbaringen van de algemene kerk (ecclesia catholica), die over de gehele aarde zich verspreidt. Al gebruikt de apostel Paulus in zijn brieven het griekse woord ecclesia wel in de betekenis van de kerk in het algemeen, in de meerderheid van zijn uitspraken bedoelt hij toch met het woord ecclesia de plaatselijke gemeente (of de huisgemeente). En zo richtten ook de apostelen hun brieven aan de verschillende plaatselijke gemeenten (1 Cor. 1: 1-2; 2 Cor. 1: 1; Rom. 16: 4-5), die hun eigen ambtsdragers hebben, die zorg moeten dragen voor de bediening van Woord en sakramenten, voor de handhaving van de leer, orde en tucht.
Dat de gereformeerden van meet af aan een afkeer getoond hebben van elke vorm van hiërarchie en overheersing in de kerk door één persoon, is ook naar de Schrift. De kerkeraad is een goddelijke instelling waardoor Christus in Zijn gemeente de regeermacht uitoefent. Het gaat dan om een kerkeraad van meerdere personen. Het Nieuwe Testament spreekt in de regel van ouderlingen in het meervoud. Paulus ontbood te Milete de ouderlingen van Efeze en hij werd te Jeruzalem ontvangen door Jacobus en al de ouderlingen (Hand. 21: 18). De apostel Petrus spreekt de ouderlingen in de gemeenten der verstrooiing toe als een raad van mannen die samen de kudde Gods hebben te weiden.
Zo heeft Calvijn met een beroep op de oude kerk het nodig geacht het oude gebruik, dat in elke gemeente een raad van godvruchtige, uitnemende en heilige mannen was, te herstellen. Het Convent van Wezel volgde hierin Calvijn om ‘de kerkelijke senaat of kerkeraad te vormen’. De gereformeerden zijn dit bijbelse spoor gevolgd en leren dat zonder een kerkeraad een gemeente haar rechte gestalte niet kan openbaren.
De Synode van Embden bepaalde dat de samenkomsten van de kerkeraad ‘ten weynichsten alle weecken eenmaal ghehouden sullen worden’. Deze bepaling is overgenomen in de D.K.O. van 1618-1619. Toch bleek later, dat deze bepaling vooral voor de kleine gemeenten te bindend was. In vele gemeenten is het voldoende éénmaal in de maand te vergaderen. Lang niet altijd zijn er zo veel belangrijke zaken voor een kerkeraadsvergadering dat het noodzakelijk is om éénmaal in de week samen te komen. Van deze bepaling kan worden afgeweken naar de behoefte en de noodzaak die er voor de kerkeraadsvergadering is. Wel blijft echter de verplichting dat de kerkeraad op vaste tijden vergadert en dat deze vergadering niet uitgesteld mag worden wanneer er dringende zaken zijn die behandeld moeten worden. Het te weinig houden van kerkeraadsvergaderingen heeft meestal het volstrekt ongewenste gevolg dat er wel eens zaken te vlug behandeld worden vóór de dienst op zondag of in de week. De zaken dienen in alle rust besproken te worden op een kerkeraadsvergadering.
De samenroeping van de kerkeraadsvergadering geschiedt naar de regel door de kerkeraad zelf bepaald. De gewoonte is meestal dat op de laatste kerkeraadsvergadering bepaald wordt wanneer de volgende vergadering van de kerkeraad zal zijn. Het is nodig dat datum en tijd voor de vergadering bekend zijn, opdat alle leden kunnen komen en aan de handelingen van de kerkeraad kunnen deelnemen. In bijzondere gevallen kan de praeses een buitengewone of een spoedvergadering bijeenroepen. Wel moet het dan zó gebeuren dat alle kerkeraadsleden op behoorlijke wijze hiervan verwittigd worden, en dat het mogelijk is dat de leden van de kerkeraad aanwezig kunnen zijn. Reeds de Generale Synode van Middelburg 1581, bepaalde dat een vergadering van de kerkeraad onwettig is wanneer niet alle leden op behoorlijke wijze zijn opgeroepen. Maar wanneer alle leden wel wettig zijn opgeroepen, maar zij niet allen konden komen, hebben de besluiten van zulk een buitengewone vergadering toch bindende kracht.
Hoewel er geen bepaling is hoeveel leden op een gewone kerkeraadsvergadering aanwezig moeten zijn, is het toch in het algemeen wenselijk en is het ook meer in overeenstemming met de gewone orde dat een kerkeraad geen besluiten neemt wanneer niet de meerderheid der kerkeraadsleden aanwezig is. Dit geldt vooral in zaken die nogal van ingrijpende en ernstige aard zijn. Blijkt het echter dat het wegblijven van kerkeraadsleden meer het gevolg is van een zekere obstructie, een moedwillig wegblijven, dan kan de kerkeraadsvergadering nog eens worden uitgeschreven. Zo er dan weer geen meerderheid aanwezig is, moet de vergadering toch doorgaan en kan deze voortgaan met de behandeling van de nodige zaken en de genomen beslissingen hebben dan geldigheid.
De leiding van de vergadering is in handen van de predikant. Zijn er in één gemeente meer predikanten dan geschiedt dit naar toerbeurt, omdat alle dienaren des Woords gelijk in rechten zijn, zonder onderscheid van leeftijd of ambtsjaren. Als leidsman van de kerkeraad staat de praeses niet boven de vergadering. De predikant is immers een broeder onder de broederen. Hij mag zijn gevoelen niet op heersende wijze opdringen aan de vergadering, maar zijn taak is goede leiding te geven en opvoedend werkzaam te zijn als iemand die in de theologie en in het kerkrecht onderlegd is en daarom tot herder en leraar is aangesteld over de gemeente. Heeft een gemeente geen predikant, dan wordt één der ouderlingen aangewezen om als praeses te fungeren. We zagen reeds bij de bespreking van artikel 34, dat de praeses van de kerkeraad een scriba naast zich heeft. Het is niet gewenst dat de praeses ook de notulen schrijft. Dit is de taak van de scriba.
De kerkeraad wordt in art. 37 omschreven als te bestaan uit ‘dienaren des Woords en ouderlingen’. In de D.K.O. wordt onder de kerkeraad verstaan de vergadering van de predikant met de ouderlingen. Het is het presbyterium, het college van presbyters of ouderlingen. Zij moeten volgens 1 Timotheüs 5: 17 dan nader onderscheiden worden in regeer-en leerouderlingen, d.i. ouderlingen, die alleen met de regering van de kerk belast zijn, en de anderen, n.l. de predikanten, die bovendien ook met het onderwijs in de bijbelse leer belast zijn. Het woord ‘kerkeraad’ duidt in alle artikelen van de kerkorde aan het college van de predikanten en ouderlingen, alleen in art. 53 worden ook de diakenen bij de kerkeraad genomen of gedacht. In onderscheiding van de D.K.O. zegt onze Nederlandse Geloofsbelijdenis in art. 30 echter dat de kerkeraad bestaat uit predikanten, ouderlingen en diakenen: ‘Wij geloven, dat deze ware kerk geregeerd moet worden naar de geestelijke politie, die ons onze Heere heeft geleerd in Zijn Woord, n.l. dat er dienaars of herders moeten zijn om Gods Woord te prediken en de sakramenten te bedienen, dat er ook opzieners en diakenen zijn, om met de herders te zijn als de raad der kerk, en door dit middel de ware religie te onderhouden en te maken, dat de ware leer haar loop hebbe, dat ook de overtreders op geestelijke wijze gestraft worden en in de toom gehouden, opdat ook de armen en bedrukten geholpen en getroost worden, naardat zij van node hebben’. Onze Nederlandse Geloofsbelijdenis volgde in deze de Geloofsbelijdenis van de franse kerken van 1559 (de eerste grote belijdenis van een nationaal-gereformeerde kerk). Men had in ons land echter bezwaren tegen de uitdrukking: ‘senaat der kerk’ die in de franse confessie werd gebruikt, omdat dat woord senaat teveel politiek gekleurd was, daar het aan het burgerlijk leven ontleend was. Trouwens, ook in de franse kerken werd de uitdrukking senaat later vervangen door het woord consistorie. In ons land gebruikte men het woord kerkeraad.
De Artikelen van het Convent van Wezel 1568 zeggen dat de ouderlingen te zamen met de predikanten de kerkeraad vormen. De eerste echte kerkelijke synode, die te Embden 1571 werd gehouden, stelde de eerste nederlandse kerkorde op. Deze omschreef in art. 6 de kerkeraad als te bestaan uit predikanten, ouderlingen en diakenen. Latere synoden wijzigden echter deze omschrijving, zodat ook in Dordrecht 1618-1619 in de kerkorde onder de kerkeraad alleen de vergadering verstaan werd van de predikanten met de ouderlingen. Ook het formulier van de bevestiging van ouderlingen en diakenen spreekt er zo over: ‘De dienaren des Woords maken met de ouderlingen samen een college of gezelschap, zijnde als een raad der kerk’. Praktisch is deze zaak zo opgelost, dat men in ruimere zin onder de kerkeraad verstaat het college van alle ambtsdragers: predikant, ouderling en diaken. In deze ‘brede’ kerkeraadsvergaderingen van predikanten, ouderlingen en diakenen worden alle zaken van beheer en algemeen beleid afgedaan. Bij grote kerkeraden is daarnaast nog een vergadering van predikant en ouderlingen die handelt over de regering en de tucht (de zogenaamde ‘smalle’ raad), en een vergadering van de diakenen die handelt over de diaconale zaken. In kleine kerkeraden, waar men deze aparte vergaderingen van ouderlingen en diakenen niet heeft, worden op de gezamenlijke vergadering van predikant, ouderlingen en diakenen alle zaken afgedaan.
Tot de taak van de brede kerkeraad (bestaande uit predikant, ouderlingen en
diakenen) behoort:
1. Het opmaken van de dubbele getallen voor de verkiezing van
ambtsdragers, en ook de beoordeling van eventueel ingebrachte
bezwaren tegen de gekozenen.
2. Het opstellen, beoordelen en goedkeuren van de attestaties van
de inkomende en vertrekkende predikanten.
3. De voorlopige beoordeling en beslissing inzake een
emeritaatsaanvragen aan de classis.
4. De censura morum.
5. Het deelnemen aan de kerkvisitatie.
6. Het beheer van de kerkelijke inkomsten en het regelen van de
collecten, en de vaststelling van de traktementen.
7. De algemene regeling van de armenverzorging en de regeling van
de collecten, de goedkeuring van de administratie van de diaconie
en het geven van adviezen aan de diakenen.
8. De beslissingen over de koop of verkoop van gebouwen, het
beleggen en lenen van gelden, enz. De behandeling van ingekomen
stukken van algemene aard.
Wanneer er smalle kerkeraad (predikant en ouderlingen) wordt
gehouden naast de brede kerkeraad, dan behoort tot zijn taak:
1. De regeling van de dienst des Woords.
2. De regeling van de catechisatie.
3. De uitoefening van de tucht.
4. De regeling van het huisbezoek.
5. De toelating tot de Doop en het Heilig Avondmaal.
In een vacante gemeente staat de door de classis aangewezen consulent de kerkeraad bij. Maar in de kerkeraad heeft de consulent slechts een adviserende stem. Kerkeraden zijn bevoegd tot zelfstandig optreden en kunnen ook zonder hem vergaderen, hoewel het in het belang van de gemeente altijd geraden is, zoveel mogelijk in overleg met de consulent te handelen.