Artikel 15. Het elders preken

 

Het zal niemand geoorloofd zijn, de dienst zijner kerk onderlatende of in geen zekere dienst zijnde, hier en daar te gaan prediken buiten consent en autoriteit der synode of classis. Gelijk ook niemand in een andere kerk enige predikatie zal mogen doen, of sacramenten bedienen, zonder bewilliging van de kerkeraad.

 

De begrenzing van de bevoegdheid van een predikant

Aan art. 15 liggen ten grondslag de beginselen van art. 3 en van art. 7. Het beginsel van art. 3 is, dat men alleen komt tot het ambt krachtens wettelijke beroeping, en van art. 7 dat het ambt verbonden is aan een bepaald arbeidsveld. Zo bevat dan art. 15 twee conclusies:
a. Niemand mag in een plaats optreden, waar geen gemeente is.
b. De bediening van Woord en sakramenten kan alleen geschieden op gezag van de kerkeraad ter plaatse.

De bedoeling van de kerk met art. 15 was om in de chaos van het kerkelijk leven bij het begin van de Reformatie orde te scheppen. Niet overal waren er reeds plaatselijke gemeenten en kerkeraden ingesteld. Evenmin stonden aanvankelijk alle gemeenten met elkaar in ordelijk verband. Men streefde er echter naar om overal waar een aantal gelovigen woonde, gemeenten te stichten. En waar deze gemeenten werden gesticht, moesten ook de ambten ingesteld worden. Indien zulk een gemeente was ontstaan, mocht geen dienst des Woords meer gehouden worden zonder toestemming van de kerkeraad. Reeds de Synode van Dordrecht 1578 maakte de volgende bepaling tegen de reizende predikers: ‘Het betaamt niemand van de ene plaats naar de andere te reizen om te prediken, dewijl het ambt der apostelen en evangelisten voor lange tijd in de gemeente Gods opgehouden is’.

Het optreden van reizend prediker werd voor ongeoorloofd verklaard. De directe bevoegdheid van een predikant tot ambtelijk optreden is tot zijn eigen kerk of standplaats beperkt. Het beroep van ‘de lopers’ op het voorbeeld van de apostelen werd door de eerste synoden als onschriftuurlijk afgewezen. Apostelen en evangelisten met een extra-ordinaire ambtelijke bevoegdheid waren de stichters en planters van de kerk. Nergens lezen we dat de apostelen in hun plaats nieuwe apostelen aanstelden, maar wel de gewone ambten van leer-ouderlingen en regeer-ouderlingen. Toen de apostelen wegvielen, hield ook het ambt van de evangelisten op, daar zij helpers van de apostelen waren. In art. 15 hebben de gereformeerde vaderen zich met kracht verzet tegen alle pogen om eigenmachtig zich in de dienst des Woords in te dringen. Maar ook een predikant die reeds aan een gemeente verbonden is, is het niet geoorloofd ‘de dienst zijner kerk onderlatende, of in geen zekere dienst zijnde, hier en daar te gaan prediken buiten konsent en autoriteit der synode’.

De ambtelijke taak van een dienaar des Woords strekt zich slechts zover uit als zijn roeping bepaalt. Hij mag nergens enige ambtelijke dienst waarnemen zonder er toe geroepen te zijn. Alleen met consent d.i. toestemming en met autoriteit d.i. in opdracht van classis of synode kan hij optreden. Ook daar waar geen geordend kerkelijk leven voorhanden is, is ambtelijk optreden gebonden aan het mandaat van de meest genabuurde gemeente binnen welker verband de betreffende plaats valt. In de dagen van de vervolging gebeurde het wel dat een gemeente geheel verstrooid werd, zodat de predikant zonder werk was. Dergelijke predikanten wilden dan wel als rondreizende predikanten hier en daar gaan prediken, maar dat mocht niet zonder consent en autoriteit van de synode. Hetzelfde geval kan zich voordoen bij een predikant, die naar art. 11 van zijn gemeente is losgemaakt en beroepbaar blijft. Om te gaan preken is dan ook consent en autoriteit van classis en synode nodig.

 

Het mandaat van de kerkeraad

In het tweede gedeelte van art. 15 wordt gezegd, dat de bediening van Woord en sakramenten alleen geschieden kan op gezag van de kerkeraad ter plaatse. Ambtelijk optreden in een andere gemeente is gebonden aan het mandaat van de betrokken kerkeraad. De toegang tot de kansel staat niet voor ieder open die maar wil. ‘Zonder bewilliging des kerkeraads’ mag een predikant niet preken. Ook mag hij zomaar niet in een lokaal of zaal binnen het rayon van de betrokken gemeente gaan preken, want dan treedt hij zonder roeping en zending op en ondermijnt de arbeid en het gezag van die plaatselijke gemeente. Met deze bepaling hebben de gereformeerde vaderen zich verzet tegen alle collegialistische invloeden, waarbij alle gemeenten samen één college vormen en de predikanten zonder consent van de plaatselijke gemeente gerechtigd zijn overal te gaan preken waar zij willen. Het gereformeerd kerkrecht gaat uit van de roeping van de plaatselijke gemeente en elke gemeente heeft haar eigen zelfstandigheid en haar eigen grenzen. Geen gemeente mag heersen over een andere gemeente en de toelating tot de kansel of het prediken in een ander gebouw hangt af van de beslissing van de kerkeraad. In de dagen van de arminiaanse twisten gebeurde het wel dat predikanten anderen lieten preken die niet zuiver in de leer waren. Geen wonder dat menige kerkeraad daartegen op zijn hoede was, zoals de kerkeraad van Amsterdam, die wegens de ‘grote opspraak’ en ‘confusie’ door het afstaan van preekbeurten aan de andere predikanten besloot en daaraan vasthield: ‘Dat voortaan niemand van de Predickanten, van buyten incomende, sal mogen op den Predickstoel comen, sonder goetvinden van den kerckenraet’. Ook behoort een kerkeraad geen predikanten op de kansel toe te laten die niet door het kerkverband zijn erkend. Art. 15 richt zich tegen het prediken van onbevoegden en tegen de ambtelijke dienst zonder consent en autoriteit van de kerkeraad ter plaatse, of in geval er geen kerkeraad is, zonder consent en autoriteit van classis of synode. Doet een predikant dit wel dan moet de kerkeraad waar dit gebeurt, een klacht indienen bij de eigen kerkeraad van de predikant, en bij geval het toch blijft doorgaan kan schorsing en ontzetting langs de kerkrechtelijke weg volgen. Natuurlijk is hier alleen sprake van ambtelijk optreden in de bediening des Woords en de sakramenten en niet van het houden van een bijbellezing of één of andere rede in het kerkgebouw van een andere gemeente of van een ander kerkverband.

In art. 15 is niet de vraag aan de orde of een predikant zonder bewilliging van zijn eigen kerkeraad in een andere gemeente mag voorgaan in de dienst des Woords en in de bediening van de sakramenten. Een kerkeraad houdt wel altijd het recht en zelfs de plicht maatregelen te nemen tegen verwaarlozing van de dienst in eigen gemeente. Wanneer een predikant de arbeid in zijn eigen gemeente verwaarloost, heeft de kerkeraad de verplichting de predikant daarover te onderhouden. In gewone gevallen echter, wanneer het werk in eigen gemeente er niet onder lijdt, heeft de kerkeraad de predikant vrij te laten en zich niet te bemoeien met zijn uitgaan naar andere gemeenten en zich niet in te laten met zijn andere werkzaamheden. Wèl moet de kerkeraad er in toestemmen dat de predikant datgene verricht wat hem door zijn classis is opgedragen.


Gier, K. de (1989)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GG (1907) Art. 15