Artikel 77. De afsnijding van de gemeente des Heeren

 

Aleer men tot de afsnijding komt, zal men de hardnekkigheid des zondaars der gemeente openlijk te kennen geven, de zonden verklarende, mitsgaders de naarstigheid aan hem bewezen in het bestraffen, afhouden van het Avondmaal, en menigvuldige vermaningen, en zal de gemeente vermaand worden hem aan te spreken, en voor hem te bidden.
Zodanige vermaningen zullen er drie geschieden. In de eerste zal de zondaar niet genoemd worden, opdat hij enigszins verschoond worde. In de tweede zal met advies der classis zijn naam uitgedrukt worden. In de derde zal men der gemeente te kennen geven, dat men hem, tenzij dat hij zich bekere, van de gemeenschap der kerk uitsluiten zal, opdat zijn afsnijding, zo hij hardnekkig blijft, met stilzwijgende bewilliging der kerken geschiede. De tijd tussen de vermaningen zal in het oordeel des kerkeraads staan
.

 

Een herinnering aan de noodzakelijke eerste fase van de tuchtoefening

Dit artikel handelt over de tweede fase van de kerkelijke censuur of tuchtoefening. Daarbij gaat het niet meer om het tijdelijk ontnemen van de rechten van het lidmaatschap, maar om het ontnemen van het lidmaatschap zelf. de algehele uitsluiting uit de gemeente, de definitieve excommunicatie of de grote ban.

De eerste fase van de christelijke tucht, die altijd vooraf moet gaan, werd reeds besproken in het vorige hoofdstuk. Voordat de kerkeraad met de tuchtoefening van artikel 77 kan beginnen, moet de afhouding van het Avondmaal, de stille censuur of de kerkelijke vermaning plaats gevonden hebben. Nooit mag de kerkeraad beginnen met iemand te plaatsen onder de eerste trap van de kerkelijke afsnijding, ook niet bij een zeer grove zonde. De stille censuur of de kerkelijke vermaning komt altijd eerst. Deze eerste fase van de tuchtoefening moet gepaard gaan met het geven van hartelijke vermaningen om te komen tot het doen van schuldbelijdenis. Bij geheime zonden geschiedt dit alleen voor de kerkeraad zonder nadere bekendmaking ervan en bij openbare zonden in het openbaar in het midden der gemeente.

 

De bijzondere ernst van de tweede fase van de tuchtoefening

De stille censuur of de kerkelijke vermaning, is van grote betekenis voor het kerkelijk leven. Soms zijn er zonden die het wel noodzakelijk maken iemand te stellen onder de stille censuur of de kerkelijke vermaningen, maar waarbij de kerkeraad toch aarzelt om de zondaar met de ban af te snijden, ‘opdat men ook door dit verrottende en totnogtoe ongeneeslijk lid, het gehele lichaam der gemeente niet in gevaar stelle, en de Naam Gods niet gelasterd worde’ (formulier van de ban of der afsnijding van de gemeente van Christus). Elke kerkeraad die meent over te moeten gaan tot de toepassing van de eerste trap van de ban, zal zich ten volle bewust moeten zijn dat bij verharding in de zonden ook de derde trap of de definitieve afsnijding zal moeten plaats vinden. Het is wel eens gebeurd dat de kerkeraad door onbedacht handelen zichzelf later in grote moeilijkheden gebracht heeft. Men stelde een lid wel onder de eerste trap, maar men aarzelde om over te gaan tot de volgende trappen. Maar wie eenmaal a gezegd heeft, moet bij volharding in de zonden ook b en c zeggen.

Van de aanvang afhebben de kerken der Reformatie bepaald dat er vanwege de ernst van de tucht een zeker tijdsverloop moet zijn tussen de kerkelijke vermaningen of de stille censuur en de kerkelijke afsnijding met de ban. Dat blijkt uit de eerste volzin van dit artikel ook heel duidelijk.
De kerkelijke afsnijding is het laatste tuchtmiddel dat de kerk kan aanwenden om de zondaar zo mogelijk nog tot inkeer te brengen. Want dit doel — bekering van de zonde — blijft ook bestaan bij het toepassen van dit laatste middel, n.l. de uitsluiting uit de gemeente. Het moet echter de uiterste remedie blijven wanneer alle andere middelen daartoe gefaald hebben. Daarom is er dan ook bepaald dat deze laatste fase van de tuchtoefening plaats moet vinden in drie trappen. De kerkorde gebruikt voor het begrip trappen het woord vermaningen. Ook zegt de kerkorde op welke wijze deze drie vermaningen of trappen moeten plaats vinden. In de eerste zal de naam van de zondaar niet genoemd worden. In de tweede zal met advies van de classis de naam van de zondaar wel bekend gemaakt worden en in de derde zal aan de gemeente bekend gemaakt worden dat men over zal moeten gaan tot de kerkelijke afsnijding, tenzij de zondaar nog berouw zal tonen en tot openbare schuldbelijdenis wil komen.

 

De handelwijze bij toepassing van de eerste en tweede trap van de censuur

Wanneer de kerkeraad overgaat tot het bekendmaken van de eerste trap van de kerkelijke afsnijding, moet de zondaar tevoren hiervan in kennis zijn gesteld. Hij moet weten, dat de eerste fase van de censuur zal overgaan in de tweede fase: de afsnijding in trappen. De bekendmaking van het voornemen van de kerkeraad aan het betrokken gemeentelid kan mondeling geschieden op de kerkeraadsvergadering of door middel van een afvaardiging van de kerkeraad, die uit tenminste twee broeders bestaat. Alleen als een mondeling onderhoud niet mogelijk blijkt, make men gebruik van een aangetekend schrijven, dat uiteraard vergezeld gaat van een pastoraal vermaan en een oproep tot het verlaten van de zonde. Verder moet de kerkeraad in de notulen nauwkeurig omschrijven om welke zonde(n) het gaat. Dit moet ook duidelijk meegedeeld worden aan de gecensureerde. Bij de eerste trap wordt dan mededeling gedaan vanaf de preekstoel zonder de naam te noemen. De zonde wordt wel genoemd, maar de naam van de zondaar wordt nog verzwegen. Dit om hem nog te verschonen. Ook moet de gemeente opgewekt worden om voor de zondaar te bidden. Tevens moet in de bekendmaking aan de gemeente door de kerkeraad duidelijk uitkomen dat hij met leedwezen tot deze tuchtoefening moet overgaan.

Voordat de kerkeraad mag overgaan tot de tweede trap moet de zondaar opnieuw enkele malen vermaand worden en tevens moet advies gevraagd worden aan de classis. Dit ‘met advies van de classis’ betekent: overeenkomstig of in overeenstemming met het oordeel van de classis. De classis moet door de kerkeraad ingelicht worden over de feiten en gegevens van dit bepaalde geval. Na kennismaking van deze feitelijke gegevens doet de classis een uitspraak. Maar de verdere verantwoordelijkheid voor de tuchtoefening moet dan geheel gelaten worden voor de verantwoording van de betreffende kerkeraad. Dit advies van de classis moet voorkomen, dat de kerkeraad van zijn bevoegdheid geen misbruik maakt ten koste van het gemeentelid waarover de tucht wordt uitgeoefend. Het advies is als waarborg bedoeld dat in een dergelijke ernstige zaak toch alleen eerlijkheid zal betracht worden zonder persoonlijke afkeer tegen de gecensureerde. Maar nooit zal de kerkeraad zich kunnen wegschuilen achter het advies van de classis. Want het is de kerkeraad zelf die censureert en verantwoordelijk blijft voor zijn eigen maatregelen, ook als de classis toestemming verleent om over te gaan tot de tweede trap.

 

De derde trap van de censuur en de eigenlijke afsnijding

Na het advies van de classis ten behoeve van de tweede trap of de tweede bekendmaking in de gemeente volgt bij volharding in de zonden tenslotte nog de derde openbare bekendmaking.  Deze heeft de bedoeling de voorgenomen afsnijding aan te kondigen.

De gemeente moet daarop tijdig worden voorbereid. De derde mededeling in het openbaar echter is de afsnijding zélf nog niet. Er is nog tijd en gelegenheid dat de gecensureerde tot bekering en schuldbelijdenis kan komen. Daarom moet, evenals bij de tweede bekendmaking, de gemeente opgewekt worden om voor de betrokkene te bidden. Dit moet uiteraard op de preekstoel zelf ook geschieden. Wel moet bij de derde bekendmaking ook medegedeeld worden, wanneer, bij volharding, de openbare afsnijding zal plaats vinden. Over de tijdsduur tussen de derde afkondiging en de afsnijding zelf, zegt de kerkorde niets. De gekozen periode moet zodanig zijn, dat de gecensureerde nogmaals tijd ontvangt om tot bezinning te komen en zich te bekeren of in appèl te gaan bij de classis. Een redelijke termijn is drie à vier weken. Bij een beroep op de classis wordt de termijn bepaald door de datum waarop de classis uitspraak doet.

De bedoeling van de mededelingen aan de gemeente wordt door de kerkorde aangegeven met de woorden: ‘opdat zijn afsnijding, zo hij hardnekkig blijft, met stilzwijgende bewilliging der kerken geschiede’. De kerkeraad heeft de leiding bij de toepassing van de tucht, maar stelt de gemeente van haar verloop op de hoogte en vraagt ook haar medewerking en gebed. De gemeente heeft het recht om wettige bezwaren in te brengen tegen de handelingen van de kerkeraad. Bij verschil van mening zal de classis de eindbeslissing hierover geven. Komt er uit de gemeente geen bezwaar, dan stemt de gemeente stilzwijgend in met het verloop van de zaak en kan tenslotte de afsnijding plaats vinden.

 

De tijdsduur van de tweede fase van de tuchtoefening

Wat betreft de tijd die er tussen de drie trappen totaal verlopen moet, aleer men tot de afsnijding komt, zegt artikel 77: ‘De tijd tussen de vermaning zal in het oordeel des kerkeraads staan’. Het karakter van de kerkorde is niet dat van een wetboek, dat voor alle gevallen eenzelfde regel voorschrijft. Het karakter van de kerkorde is van broederlijke aard. De regels van de kerkorde zijn de herderstaf voor de kerk.

Op de Synode van Embden 1571, was er een vraag uit Aken en Keulen of een broeder die ongoddelijk leefde en de kerk dreigde te verscheuren, toch moest afgesneden worden. De synode antwoordde dat men zich door zulke bedreigingen niet moest laten afschrikken, maar waar de tijden der vermaningen niet bepaald, doch aan de kerkeraad overgelaten waren, zo mocht men deze met het oog op het behoud der kerk wel temporiseren, mits de noodzakelijke afsnijding maar niet verzuimd werd. Men oordeelde dus dat men in gewone tuchtgevallen niet al te spoedig tot excommunicatie moest overgaan, hoewel men wel met ernst de tucht moest handhaven. Ook latere particuliere synoden hebben steeds in deze geest gesproken. Een kerkeraad moet wel met de tuchtmaatregelen beginnen, maar niet te overhaastig, en voldoende tijd geven aan de gecensureerde om tot inkeer te komen voor men ‘tot de uiterste remedie, namelijk de afsnijding komt’.

Trouwens als men de orde nauwkeurig volgt die de kerkorde aangeeft, en er telkens voldoende vermaningen gedaan worden tussen de trappen, dan zal zij minstens één jaar duren en in vele gevallen langer. De totale duur van de tweede fase van de tuchtoefening komt als regel neer op twee of drie jaar. De kerkeraden worden opzettelijk door de kerkorde verplicht de aangegeven weg te volgen zonder één of meerdere trappen over te slaan. Dit is gedaan omdat de tucht medisch, behoudend moet zijn en er een zekere tijd moet zijn voor de gecensureerde om tot inkeer te komen. De bepaling van de kerkorde houdt ook een positie keuze in tegenover de wederdopers, die personen, die in openbare grove zonden waren gevallen, zonder enig vermaan en zonder enige tuchtmaatregel tevoren, zo maar met de ban afsneden. Hiertegen hebben de gereformeerde vaderen zich steeds gekeerd. De Heere wil dat er ook in het kerkelijk leven, gelijk op alle terreinen des levens, orde en regel is.

 

De smalle kerkeraad en de afsnijding

Tenslotte nog één zaak. Die betreft grote kerkeraden die in een smalle en een brede raad vergaderen. De smalle raad bestaat uit de predikant met de ouderlingen en de brede is die van de predikant en ouderlingen met de diakenen. De vraag kan gesteld worden: Moeten de afsnijding en de bekendmakingen die vooraf in de gemeente gedaan moeten worden, vastgesteld en beslist worden in de brede of de smalle kerkeraad? Het antwoord is: Op de smalle kerkeraad, omdat de tuchtoefening hieronder valt. Deze en niet de brede kerkeraad is de instantie die bevoegd geacht moet worden tot het nemen van de maatregelen en besluiten in verband met een eventuele afsnijding van een lid der gemeente. Maar het is een vanzelfsprekende zaak, waarvoor geen uitdrukkelijke bepaling in de kerkorde nodig is, dat de smalle kerkeraad zijn genomen besluit aan de brede kerkeraad mededeelt voordat de openbare bekendmaking in de gemeente plaats vindt. Maar de beslissing zelf behoort tot de bevoegdheid van de smalle kerkeraad. Wanneer evenwel alle zaken door een ongedeelde kerkeraad worden behandeld, en er dus geen aparte smalle en brede kerkeraadsvergaderingen zijn, worden de zaken die betrekking hebben op de tuchtoefening uiteraard op deze ongedeelde kerkeraadsvergadering behandeld.


Gier, K. de (1989)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GG (1907) Art. 77