In deze samenkomsten zullen geen andere dan kerkelijke zaken en hetzelve op kerkelijke wijze, gehandeld worden. In meerdere vergaderingen zal men niet handelen, dan hetgeen dat in mindere niet heeft afgehandeld kunnen worden, of dat tot de kerken der meerdere vergadering in het gemeen behoort.
De kerkelijke vergaderingen, de kerkeraad, de classicale vergaderingen en de synoden, hebben zich, aldus art. 30, alleen te bemoeien met kerkelijke zaken. Voor deze bepaling die in de D.K.O. is opgenomen, was aanleiding. Onder de roomse hiërarchie werden op de kerkelijke vergaderingen allerlei besluiten genomen die geheel lagen buiten het kerkelijk terrein, zoals over het al of niet oorlogvoeren en andere zaken die behoorden tot de rechten van de overheid. De roomse concilies konden dat doen omdat zij van het beginsel uitgingen dat de kerk zeggenschap heeft over alle terreinen van het leven. Levensgebieden als staat, maatschappij, politiek, kunst en wetenschap zouden alle in dienst van de kerk staan. Het beginsel van de roomse kerk is dat de paus zwaardenmacht heeft: de geestelijke én wereldlijke macht. Hiertegen heeft de Reformatie en vooral de calvinistische hervorming gesteld dat kerk en overheid twee aparte gebieden zijn, die echter niet los staan van elkaar. Het maatschappelijke en het politieke leven heeft een eigen, haar door God gegeven gebied. Daarom moest, aldus Calvijn, de kerk ophouden voogdes te zijn over het natuurlijke leven. De kerk moet niet anders zijn dan de vergadering der gelovigen. Uit dit beginsel moest voor de praktijk van het kerkelijk leven volgen, dat op de kerkelijke samenkomsten alleen kerkelijke zaken moesten worden behandeld.
Dat dit beginsel bij de aanvang van de reformatorische kerk niet altijd geheel doorgevoerd kon worden, had zijn oorzaak daarin dat er aanvankelijk een zeer nauw verband bestond tussen de strijd om godsdienstige en politieke vrijheid. Bovendien riep ook de roomse hiërarchie de politieke macht te hulp om de Reformatie in bloed te smoren. En uit reactie deden nu ook de gereformeerden zo. Zij moesten op de kerkelijke vergaderingen wel samenspreken over de maatregelen tot kering van het roomse geweld en het verkrijgen van godsdienstvrijheid. Het eerste verzet tegen dit roomse geweld ging zelfs uit van de kerkeraden in de Zuidelijke Nederlanden. En in Frankrijk handelde men op de kerkelijke vergaderingen steeds over politieke zaken en sprak men zelfs over de krijgsdienst. Deze vermenging van kerkelijke en wereldlijke zaken heeft zich echter in Frankrijk droef gewroken. In de Zuidelijke Nederlanden kwamen vragen ter sprake 'of men zich gewapenderhand tegen de papisten mag verdedigen, of men een pauselijke deken voor een overheidspersoon moet houden en of men kerkers mag openbreken en gevangenen (die om des geloofs wil gekerkerd waren) mag bevrijden. De Synode van Antwerpen, 1562, antwoordde: ‘Zulk een effractie (d.i. openbreken van de kerkers om zulke gevangenen te bevrijden) met beslistheid voor geoorloofd te houden’.
In ons land brak toch meer het besef door dat men op deze ingeslagen weg niet moest voortgaan. Zij stelden zich daarbij zelfs op tegen de mening van prins Willem I. Deze drong er bij de kruiskerken op aan, dat zij op hun vergaderingen de zaken des lands zouden behartigen. Zelfs heeft hij door bemiddeling van Marnix van St. Aldegonde een poging gewaagd bij de Synode van Embden 1571, om te bereiken dat de gemeenten de opstand tegen Spanje gemeenschappelijk zouden steunen door soldaten te werven voor het leger, geld te verzamelen en te helpen bij het overbrengen van legerberichten. De synode zweeg echter op dit punt. Zij was blijkbaar reeds de overtuiging toegedaan, dat zij alleen over kerkelijke zaken had te handelen. Maar zij sprak het niet uit om de prins niet te krenken. Deze was over die stilzwijgende weigering wel wat geprikkeld.
De Synode van Dordrecht 1574, sprak uit dat de dienaars en de ouderlingen wel zullen toezien, dat zij in de kerkeraden, classes en synoden niet verhandelen dan hetgeen dat kerkelijk is. De bedoeling hiervan was dat hierdoor uitgesproken werd, dat de kerk de bevoegdheid en ook de bekwaamheid mist om een oordeel uit te spreken over de zaken van staat en maatschappij. Wel heeft de kerk de roeping om het licht des Woords te laten schijnen over het natuurlijke leven en haar leden op te wekken, elk in eigen plaats, ambt en roeping, zich te gedragen naar Gods Woord, opdat de inzettingen des Heeren op elk levensterrein zullen worden nageleefd. Kerk en staat hebben beide hun eigen terrein van God ontvangen. In de kerk is Christus de Koning door Zijn Woord en inzettingen. De overheid is als de dienares Gods geroepen de twee tafelen van de Wet te handhaven.
Kerk en staat hebben óók raakvlakken en kunnen niet geheel van elkaar gescheiden worden. Zij moeten over en weer elkaars rechten eerbiedigen. Daarom zegt art. 30 dat de kerk op haar samenkomsten kerkelijke zaken moet behandelen. De kerk wordt niet geroepen om te spreken over politieke zaken die gaan over staatsinrichting, verkiezing van volksvertegenwoordiging, politiek stemrecht, het kronen van vorsten, enz. Evenmin mogen maatschappelijke zaken die handelen over landbouw, veeteelt, koophandel e.d. behandeld worden. Ook geen militaire zaken over het ondernemen van een oorlog, het werven van een leger, enz. Geen wetenschappelijke zaken over de beoefening van de rechten, de medicijnen, de letteren, natuurkunde enz. Wél kerkelijke zaken die gaan over de beslissing in geloofszaken, bestrijding en weerlegging van dwaalleer, het handhaven van de kerkelijke orde, het bijleggen van kerkelijke geschillen, de bestraffing van slechte en zondige zeden, het waken voor de heiligheid van de gemeente en de opbouw van het leven des geloofs, de zorg voor de opleiding van haar predikanten.
Mag de kerk op haar kerkelijke vergaderingen geen politieke, maatschappelijke en militaire zaken behandelen, toch is het wél haar taak hierop invloed uit te oefenen door het licht des Woords te laten schijnen. Vanuit Schrift en belijdenis moeten de leerstellige en zedelijke beginselen verkondigd worden, zonder dat de kerk zich dan nader in laat met de meer politieke en sociale denkbeelden van politieke partijen en sociale organisaties. Alhoewel het niet de roeping van de kerk is zich uit te spreken over al de vraagstukken die het maatschappelijk en staatkundig leven stelt, het betekent niet dat zij in het geheel geen uitspraken mag doen. De kerk moet niet handelen over allerlei interne aangelegenheden op het terrein van maatschappij en staat, maar ze moet wel de schriftuurlijke beginselen voor deze terreinen aangeven. Dit kan geschieden in de prediking op de meerdere vergaderingen en in de correspondentie met de overheid. Een duidelijk bijbels voorbeeld vinden we bij de Heere Jezus, Die in Markus 12: 13 Zijn discipelen wijst op de plicht tot belastingbetaler Art. 36 N.G.B, spreekt uit, dat ‘een ieder, van wat kwaliteit, conditie of staat hij zij, schuldig is, zich aan de overheid te onderwerpen, schattingen te betalen, hun eer een eerbied toe te dragen en hun gehoorzaam te zijn in alle dingen, die niet strijden tegen Gods Woord, voor hen biddende in hun gebeden’.
Door dit licht van Gods Woord te laten schijnen, is er door de kerk veel goeds tot stand gebracht, b.v. de opheffing van de slavernij, de erkenning en de subsidie van de christelijke scholen, de bestrijding van de onzedelijkheid, de niet-inentingsplicht voor militairen die principiële bezwaren hiertegen hebben, en het niet reizen met de openbare vervoersmiddelen op zondag van militairen.
Toch kan de kerkeraad wel eens geroepen worden een uitspraak te
doen in rechtzaken tussen haar leden. Moet de kerkeraad hier
nader op ingaan of zijn leden verwijzen naar de overheid? Dr.
F.L. Rutgers beantwoordt in zijn Kerkelijke Adviezen
(deel I, blz. 254) de volgende vraag:
‘Mag de kerkeraad op verzoek van een schuldeiser een gemeentelid,
dat zijn schulden niet betaalt, manen tot betaling? Wanneer
iemand onwillig is om zijn schulden te betalen, heeft de
schuldeiser natuurlijk het recht hem tot betaling te dwingen.
Maar de macht, die hij daarvoor dan te hulp moet roepen, is de
macht der van God gestelde overheid, die daarom ook beschikt over
de nodige middelen om alle zaken, die van burgerlijke aard zijn,
behoorlijk te onderzoeken, en die de macht heeft om
gehoorzaamheid aan haar uitspraken af te dwingen. De kerk, aan
welke die macht en die middelen niet ten dienste staan, is ook
inderdaad tot zulke werkzaamheid op stoffelijk gebied niet
geroepen. Zonder twijfel moet zij door prediking, onderwijs en
vermaning ook het achtste gebod aan ieder voorhouden. Maar
wanneer over geldelijke aangelegenheden een bepaald conflict is
tussen twee gemeenteleden, moet de kerk als zodanig dit niet in
behandeling nemen, maar de aanwijzing volgen, die in Lucas 12: 14
gegeven is, en zich dus houden aan de zeer duidelijke bepaling,
die in artikel 30 gegeven is en die reeds van de zestiende eeuw
af in onze kerken gegolden heeft: In deze samenkomsten (van
kerkeraad, classis en synode) zullen geen andere dan kerkelijke
zaken verhandeld worden.
Het zou er inderdaad ook treurig uitzien, wanneer kerkeraden konden gebruikt worden als een soort van onbezoldigde deurwaarders om nalatige schuldenaars tot betaling te sommeren en ze te dien einde voor de kerkeraadsvergadering te dagen. Daartoe moeten de kerkelijke vergaderingen zich niet lenen. Hierdoor wordt zeker niet uitgesloten, dat ook predikanten en ouderlingen en diakenen persoonlijk en broederlijk samen-spreken met nalatige betalers en hun, naar bevind van zaken en naar hun beste weten, goede raad en vermaning geven. Maar dat is geheel iets anders dan een behandeling door de kerk als zodanig, formeel en in kerkelijke vergadering’.
Kerkelijke zaken moeten op kerkelijke wijze worden behandeld. Hiermede wordt bedoeld dat het karakter van een kerkelijke vergadering een geheel andere is dan die van de wereldlijke overheid. De overheid en ook een militaire en een rechterlijke macht eisen gehoorzaamheid uit kracht van de wet, en bij onwilligheid om te gehoorzamen wordt er bevelend opgetreden. Zonodig wordt de onwillige met geweld gedwongen te gehoorzamen. Maar de kerkelijke wijze van behandelen is daarentegen niet overheersend, bevelend en dwingend, maar overtuigend, terechtwijzend, overredend en leidend. Een kerkelijke vergadering bezit niet het recht van de wrekende gerechtigheid en kan niet zoals de roomse kerk wil met geldboete, gevangenisstraf en andere lichamelijke straf haar besluiten ten uitvoer laten brengen. Ook de lutherse kerk heeft in vroegere eeuwen, b.v. in Duitsland, door haar nauwe band met de overheid, wel kerkelijke vergrijpen met boete, geseling en gevangenis laten straffen.
De gereformeerden hebben van de aanvang der Reformatie af beleden dat de behandeling van de kerkelijke zaken kerkelijk moet zijn. Reeds in 1578 te Dordrecht werd beleden en vastgesteld: ‘In deze verzamelingen zal niet gehandeld worden dan naar de wijze der kerkregering’. Dit betekent dan altijd broederlijk en eenvoudig. Dit is ook naar de Schrift, want 1 Petrus 5: 3 leert ons dat de ouderlingen de kudde Gods moeten weiden en opzicht daarover moeten hebben, niet heerschappij voerende over het erfdeel des Heeren. Wat betreft het ‘eenvoudig’ behandelen en optreden deed men in Harlingen 1617 de volgende uitspraak: ‘Op de vraag of men in kerkelijke zaken en vergaderingen wel wereldlijke advocaten en notarissen mag gebruiken, is geantwoord: kerkelijke zaken kerkelijk, dat is, dat men kerkelijke zaken op kerkelijke wijze in alle eenvoudigheid zal verhandelen. Het wordt niettemin toegelaten om degenen die zelf hun woord niet kunnen doen, een dienaar of ander lidmaat daartoe te bewilligen’.
De kerkelijke vergaderingen hebben zich als vertegenwoordigers van de kerk te gedragen naar het Woord van de Koning der kerk. Zij hebben de taak om de gemeente des Heeren te doen wandelen naar het Woord Gods en moeten als broeders en dienstknechten van Christus met liefde optreden.
De kerkelijke vergaderingen moeten hun besluiten niet nemen om te overheersen, maar steeds door overreding zoeken hun besluiten ingang te doen vinden omdat zij naar het Woord Gods zijn en tot het welzijn van de gemeente. De kerk kan slechts met geestelijke middelen haar gezag handhaven. Wel kan het in sommige tijden nodig zijn dat de kerk in haar vergaderingen krachtig optreedt om halsstarrige en oproerige leden of ambtsdragers te straffen. Maar in zulke droevige handelingen mag niet de mens met zijn zucht naar heersen de leiding en de beslissing hebben, maar zijn Gods Woord en de liefde van Christus richtinggevend.
Artikel 30 maakt vervolgens onderscheid tussen meerdere en mindere vergaderingen. De Synode van Dordrecht 1578, sprak van ‘grooter en minderen versamelinghen’. Dit onderscheid betekent niet dat de meerdere vergaderingen een soort hoger bestuur over de mindere zouden vormen, of hoger in macht zouden zijn, want volgens de gereformeerde beschouwing staat er geen hoger bestuur boven de kerkeraad. De meerdere vergaderingen zijn echter samenkomsten van meerdere gemeenten. In een kerkelijke gemeente is de kerkeraad de vergadering die deze gemeente vertegenwoordigt en als een permanent college het gezag van Christus handhaaft door opzicht en tucht uit te oefenen. De kerkeraad heeft een eigen macht en kan bestaan zonder de meerdere vergaderingen. Hij kan vergaderen zoveel hij wil en behandelt alle voorkomende zaken, die voor het welzijn van de gemeente nodig gekeurd worden. Dit is echter anders bij de meerdere vergaderingen. Het woord meerder (major) wijst op een grotere of bredere vergadering, daar er een groter aantal leden op deze kerkelijke samenkomst aanwezig is en tevens op een meerder gezag omdat meerdere gemeenten door hun afgevaardigden vertegenwoordigd zijn. Een meerdere vergadering is dus niet een hoger bestuur waardoor een mindere vergadering wordt geregeerd, maar wel een samenkomst van meerdere kerken, die samen komen om gezamenlijk over zekere zaken een beslissing of oordeel te vellen. De gemeenten brengen door hun afvaardiging hun eigen macht op een meerdere vergadering. Elke meerdere of bredere vergadering moet daarom eerst de ‘lastbrieven’, die de afgevaardigden van de mindere vergadering meegebracht hebben, controleren, en zijn deze alle aanwezig en in orde bevonden, dan is de wettigheid van de meerdere vergadering vastgesteld. Een meerdere vergadering heeft geen gezag in zichzelf, maar door de aanwezigheid van de afgevaardigden van de mindere vergaderingen wordt op de meerdere vergadering een macht samengebracht waarvan men dan spreken kan van een macht in hogere graad. De aard van het gezag is in kerkeraad, classes en synoden dezelfde en draagt een ambtelijk karakter. Maar in graad is het gezag van de meerdere vergaderingen meerder dan van de mindere. In de meerdere vergaderingen is een ophoping (cumulatie) van de machten, die de mindere vergaderingen er samenbrengen. Voetius maakte dit als volgt duidelijk: ‘Evenals de macht van tien mensen in graad meerder is dan van één, van alle apostelen samen meerder dan van elke apostel op zichzelf, zo is ook de macht van tien kerken in graad meerder dan van één kerk’. De classes en synoden hebben een afgeleide macht. Zij zijn niet zoals de kerkeraad een permanent college (ook al wisselen de leden van de kerkeraad), zij worden op bepaalde tijden of voor bepaalde gevallen samengeroepen om die zaken te behandelen, die naar de vastgestelde orde daar gebracht worden. Komt een classis of synode bijeen, dan blijft ook tijdens de zitting hiervan de macht van de kerkeraden dezelfde. Maar voor de gevallen die naar de orde der kerk ter meerdere vergadering behoren of daar gebracht zijn, laten de kerkeraden de beoordeling en de beslissingen over aan de meerdere samenkomsten, waarin zij zelf door hun afvaardiging vertegenwoordigd zijn.
De plaatselijke gemeenten zijn geen onderafdelingen van één grote kerk, zodat ze niet over vrijheid en zelfstandigheid beschikken. Integendeel, de plaatselijke gemeente houdt haar vrijheid en zelfstandigheid, maar het is deze autonomie, deze zelfstandigheid en bevoegdheid van zelfregering die de gemeente vrijwillig doet besluiten zich te voegen bij of te behoren tot een kerkverband. Wanneer een kerkeraad zich gevoegd heeft bij een kerkverband met een kerkorde, moet de plaatselijke gemeente zich schikken en zich in haar daden voegen naar deze orde. Dan heeft de plaatselijke gemeente een autonomie, die echter begrensd wordt door de besluiten van de meerdere vergaderingen. De vrijheid en zelfstandigheid der plaatselijke kerken mag niet zo opgevat worden alsof ze zich niet aan de zusterkerken en aan de uitspraak der meerdere vergaderingen hebben te storen.
Wanneer de gemeenten samengekomen zijn in een meerdere vergadering, dan zijn ze ook naar de kerkorde verbonden tot een opvolgen van de besluiten van deze meerdere vergaderingen, behalve in die gevallen waarover art. 31 D.K.O. spreekt.
Art. 30 zegt dat er op de kerkelijke vergaderingen op kerkelijke wijze moet gehandeld worden. Deze kerkelijke wijze betekent dat op meerdere vergaderingen de te behandelen zaken door de gemeenten zelf aan de orde gesteld moeten worden.
De kerkeraden moeten de zaken ter behandeling op de classis brengen. De classes brengen de zaken ter behandeling op de partikuliere synoden en de partikuliere synoden brengen de zaken ter behandeling naar de generale synode. Zo bepaalde reeds de kerkorde van Groningen 1595: ‘Er zullen geen andere gravamina dan die door de classes overgeschreven zijn, op de synode behandeld worden’. Een jaar tevoren besloot de Synode van Deventer (1594): ‘Om alle goede orde en vrede in de gemeente Gods te onderhouden, besluiten de broeders van de synode, dat de gravamina, welke in elke stad of gemeente mochten voorvallen, de synode wettelijk voorgedragen zullen worden door instructie of credentie van de gevolmachtigden of gedeputeerden van ieders kerkeraad. En indien dan iemand in enige gemeente enige gravamina of zwarigheden heeft, zal hij die in zijn kerkeraad naar christelijke ordening aandienen, opdat die door de gevolmachtigden en niet door anderen, particulieren, aan de synode mogen voorgesteld worden’.
De kring van zaken, die op de meerdere vergaderingen behandeld worden, is beperkt. In artikel 30 is dit beginsel dat de Synode van Embden 1571 reeds uitsprak, opgenomen in het tweede gedeelte. Hiermede wordt de zelfstandigheid en de vrijheid van de plaatselijke gemeente verzekerd en tevens de kring van bevoegdheid van de meerdere vergaderingen afgebakend. In de eerste plaats behoort dan tot de bevoegdheid van de meerdere vergadering te handelen over datgene wat in de mindere vergadering niet kan afgehandeld worden. Dit zijn de zaken waarin de plaatselijke kerkeraad de hulp inroept van de classis of waarbij een lid zich beroept op een meerdere vergadering daar de kerkeraad niet in staat is dit lid te bevredigen. Ditzelfde geldt voor de classes wat betreft de partikuliere synode, en voor de particuliere synode wat betreft de generale synode.
De gereformeerden nebben dit beginsel uitgesproken niet alleen om het recht en de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeente te handhaven, maar ook om te voorkomen dat allerlei zaken van de mindere vergaderingen zonder noodzaak op de meerdere vergaderingen gebracht zullen worden en deze vergaderingen met te veel werk zouden overladen worden. Voetius heeft er reeds op gewezen dat de kerkorde zeer behoedzaam waakt dat alleen datgene ter synode behandeld moet worden wat in de kerkeraden en classes niet afgehandeld kon worden. En ook dat de gereformeerden zich zorgvuldig voor de ziekte moeten wachten om van een synode een soort kerkeraad te maken. De synoden moeten wel een cumulatieve (samenbrengende), maar geen berovende macht zijn. De leiding van de plaatselijke gemeente en de verzorging van de leden blijft altoos in de handen van de kerkeraad. Ook de verkiezing van ambtsdragers is het onvervreemdbaar bezit van de plaatselijke gemeente, behalve dan in plaatsen waar nog geen gemeente is geïnstitueerd en een kerkeraad ingesteld moet worden. Dan geeft de classis leiding, hoewel toch de roeping tot het ambt uitgaat van de plaatselijke gemeente. Geen enkele meerdere vergadering heeft de bevoegdheid aan een gemeente een predikant, ouderling of diaken toe te wijzen, zoals de bisschop in de roomse kerk dat doet.
Anderzijds kan een zaak op een meerdere vergadering komen,
wanneer de kerkeraad zelf niet in staat is om een bepaald geval
op te lossen. Zo kan er onenigheid in een gemeente zijn waarbij
de leden der gemeente klagen langs de kerkelijke weg bij een
meerdere vergadering over hun aangedaan onrecht. Zij kunnen een
meerdere vergadering vragen aan de wanorde of aan de verkeerde
toestand in een plaatselijke gemeente een eind te maken.
Alle zaken van ondergeschikte betekenis en alle kwesties die naar
hun aard beperkt zijn tot het ressort van een mindere
vergadering, behoren zoveel mogelijk door de mindere vergadering
te worden afgedaan. De Synode van Rotterdam 1594 bepaalde in
deze: ‘De classes zullen vermaand zijn, geen kleine zaken en die
op de classes afgedaan kunnen worden, ter synode te brengen’. En
die van Goes (1620): ‘Alle kerkeraden worden vermaand, dat zij
van alle gevallen niet terstond gravamina maken, maar liever
arbeiden om die zoveel doenlijk, naar Gods Woord en de
kerkenordening te handelen, en zo zij ergens in bezwaard blijven,
de hulp van hun classis te gebruiken’. Het oordeel of een
bepaalde zaak wel of niet afgehandeld kan worden op een
kerkelijke vergadering, staat aan de betrokken vergadering,
hetzij kerkeraad, classis of synode. Art. 30 zegt wel dat de
meerdere vergadering niet mag behandelen dan hetgeen in de
mindere vergadering niet heeft kunnen afgehandeld worden. Maar
wanneer een kerkeraad, classis of particuliere svnode over een
zaak niet tot een beslissing kan komen wegens bijzondere
moeilijkheden, kan een mindere vergadering zich steeds wenden tot
een meerdere vergadering om raad en een beslissing. Wel moet een
meerdere vergadering in een dergelijk geval, dus bij een zaak die
eigenlijk tot de bevoegdheid van een mindere vergadering behoort,
voordat zij tot behandeling overgaat, onderzoeken of de mindere
vergadering in de gelegenheid is gesteld om haar krachten aan de
afdoening van deze zaak te kunnen geven en of de kerkelijke weg
is gevolgd.
Aan het slot zegt art. 30, dat er echter ook zaken zijn die ‘in ’t gemeen tot de kerken der meerdere vergaderingen behoren’. Er zijn steeds wederkerende algemene werkzaamheden die steeds bij een classis of synode behoren. Het gaat hier om gemeenschappelijke zaken die als zodanig op een meerdere vergadering zelf thuishoren, omdat zij de gemeenten, die er samenkomen, aangaan. Alle zaken die niet één gemeente, maar ook meerdere gemeenten aangaan, moeten dan gezamenlijk behandeld worden. Dit is naar de eis van Gods Woord noodzakelijk op grond van de eenheid van de kerk van Christus. Zaken van de leer, de orde en de tucht, die al de gemeenten aangaan, moeten door de gemeenten gemeenschappelijk behandeld worden. Anders zou er geen kerkverband mogelijk zijn en zou een enkele heerszuchtige kerkeraad of een zekere groep van kerkeraden hun wil aan andere kerkeraden kunnen opleggen.
Zo behoren tot datgene wat rechtstreeks ter generale synode behandeld moet worden zaken als de opleiding tot de dienst des Woords en der sakramenten, de zending en de evangelisatie en het benoemen van deputaatschappen. Voorts is het nodig dat zaken die op meerdere vergaderingen behandeld moeten worden, tijdig aan de afgevaardigden bekend worden gemaakt, zonodig met toelichting, opdat de afgevaardigden voldoende tijd hebben zich te voren over de te behandelen zaken te oriënteren. Vooral bij ingrijpende zaken moet er voldoende tijd en gelegenheid zijn van onderzoek én discussie, voordat er een beslissing wordt genomen.