Insgelijks zullen de diakenen alle weken te zamen komen om met aanroeping de Naam Gods van de zaken, hun ambt betreffende, te handelen; daartoe de dienaren goede opzicht zullen nemen, en des noods zijnde, zich daarbij laten vinden.
Dit artikel geldt voor de grote gemeenten, waar de diakenen aparte vergaderingen hebben. Bij kleinere gemeenten vergaderen de diakenen steeds samen met de ouderlingen. Daar worden dan in gemeenschappelijke vergadering zowel de zaken besproken die tot het regeerambt behoren, als die zaken die tot de dienst der barmhartigheid behoren. De ouderlingen zijn dan ‘hulp-diakenen’ en de diakenen ‘hulp-ouderlingen’.
Wanneer in grotere gemeenten aparte diaconale vergaderingen worden gehouden, dienen deze vergaderingen uitsluitend tot onderling overleg inzake de uitvoering van de ambtelijke taak waarvoor de diakenen gezamenlijk verantwoordelijk zijn. Zo bepaalde de Synode van Dordrecht 1574: Aangaande de uitdeling der aalmoezen, aan wie en hoeveel, dat zal staan aan de discretie van de diakenen, die tot dien einde hun samenkomsten houden, dat zij in gewone zaken niet handelen zonder elkanders advies. Art. 40 zegt, dat de diakenen ‘zullen te zamen komen’. De diakenen mogen niet de gewoonte invoeren om hun zaken af te doen des zondags ‘onder de kansel’. Er moet een vaste orde zijn en een vaste regel van vergaderen om de diaconale zaken te bespreken. Verder zegt het artikel dat de diakenen ‘alle weken’ zullen te zamen komen. Deze bepaling mag ruimer genomen worden, daar het niet altijd nodig blijkt iedere week te vergaderen. De diakenen moeten dat zelf naar de omstandigheden regelen. Maar wel blijft de bedoeling van dit artikel, dat men geregeld en op vastgestelde tijd moet vergaderen. Een vaste tijd van vergaderen is zeer bevorderlijk tot orde en regel in de gemeente.
Een andere bepaling in art. 40 is, dat de diaconale vergadering gehouden moet worden ‘met aanroeping van de Naam van God’. Op de Synode van Middelburg 1581, bepaalde men reeds dat alle kerkelijke vergaderingen met gebed aangevangen en met dankzegging gesloten moesten worden. Dat het nu nog eens afzonderlijk voor de diakenen bepaald werd, had zeker zijn reden hierin dat sommige diakenen liever geheel onder de overheid wilden staan dan onder toezicht van de kerkeraad. Tijdens de Republiek waren de diakenen van overheidswege ook aangesteld om mede te beslissen over de publieke armengoederen. Daarom meenden sommige diakenen dat de bepaling die voor de gehele kerkeraad gold, niet op hen van toepassing was. Maar de synode bepaalde dat de diakenen een kerkelijke vergadering waren en bleven, en dat zij dus moesten handelen zoals iedere kerkelijke vergadering behoorde te doen. Op deze diaconale vergaderingen moet gehandeld worden ‘van de zaken, hun ambt betreffende’. Geen zaken van leer en kerkregering mogen besproken worden, maar uitsluitend datgene wat tot het diaconale ambt behoort, n.l. de dienst der barmhartigheid. Ook behoort tot het diakenambt niet de geldelijke administratie van de kerk. De inkomsten voor de kerk en voor de armen moeten steeds uit elkaar worden gehouden. Wanneer een diaken door de kerkeraad aangewezen wordt om de administratie van de kerk bij te houden, is dit niet een speciale taak van de diaconie. De administratie van de kerk behoort tot het werk van de brede kerkeraad.
Ook de diakenen staan bij de uitoefening van hun taak onder opzicht van de gehele kerkeraad. Om controle te allen tijde mogelijk te maken, bepaalde art. 40, dat de predikanten de bevoegdheid hebben de diaconale vergadering bij te wonen.
Ook bij deze bepaling spreekt de historie een woord mee. Men wilde kennelijk in de kerkorde vastleggen, dat de diakenen niet onder toezicht van de overheid stonden, maar wel onder dat van de kerkeraad. De synode hield vast aan het kerkelijk karakter van het diakenambt. Het opzicht van de dienaren des Woords is door de D.K.O. zo geformuleerd, dat zij niet behoeven te wachten tot de diakenen hen er om verzoeken. Het komt hun toe krachtens hun regeerambt. Zij zitten er dan eigenlijk niet als dienaren des Woords, maar als ouderlingen. De bepaling ‘des noods zijnde’ ziet er op, dat de diakenen ook de hulp en het advies van de predikanten (of ouderlingen) kunnen vragen. Bij moeilijke vraagstukken, kunnen zij hen verzoeken hun vergadering bij te wonen. Dit betekent echter niet dat de predikant ook automatisch als voorzitter van de diaconale vergadering zal optreden. Het kan wel, maar het is beslist niet nodig. Dikwijls is het ook praktisch beter dat de predikant niet als voorzitter functioneert, maar aan het gesprek deelneemt, maar met een adviserende stem. De beslissing rust bij de diakenen, waarbij zij dan rekening hebben te houden met het advies van de dienaren des Woords.
Alhoewel een predikant niet de bevoegdheid heeft om zelfstandig aan de diakenen voorschriften te geven met betrekking tot hun beleid, blijven toch de diakenen bij al hun arbeid steeds aan het toezicht van de kerkeraad onderworpen.