Artikel 2. Van de diensten

 

De diensten zijn vierderlei: der dienaren des Woords, der doctoren, der ouderlingen en der diakenen.

 

De dienst der doctoren

Artikel 2 spreekt van de diensten in de kerk en gebruikt niet de naam ambten. Toch kan het niet ontkend worden dat de oude gereformeerden, in navolging van Calvijn, ook het doctorenambt rekenden onder de kerkelijke ambten. Het Convent van Wezel, 1568, sprak ook van dienaren, leraren (doctoren), ouderlingen en diakenen. De drie daarop volgende Synoden n.l. van Embden 1571, Dordrecht 1574, Dordrecht 1578, noemden echter het doctorenambt niet, maar spraken wel van professoren in de theologie. De D.K.O. spreekt wel weer van doctoren, maar de vaderen van Dordt hebben het in de praktijk vereenzelvigd met de professoren in de theologie, zoals de Synode van, ’s-Gravenhage 1586 het geformuleerd had: ‘Het ambt der doctoren of van professoren in de theologie is de Heilige Schriftuur uit te leggen en de zuivere leer tegen de ketterijen en de dolingen voor te staan’.

Dat de Gereformeerde Kerk het doctorenambt aanvankelijk als een kerkelijk ambt zag, is in navolging van Calvijn. Deze verdedigde het doctorenambt als een kerkelijk ambt op grond van Efeze 4: 11: ‘en Dezelve heeft gegeven sommigen tot herders en leraars’. In de Institutie (IV, 3, 4) maakt hij onderscheid tussen het ambt van herder en het ambt van leraar; hij wil van één ambt (unum officium) van deze twee niet weten. In de uitlegging van Efeze 4:11 zegt Calvijn: ‘ofschoon het onderwijzen wel de zaak is van alle pastors, is toch de zorg voor de kudde in het bijzonder aan de herders toebetrouwd, terwijl aan de doctoren (leraren) is opgedragen zowel de vorming der herders als het onderwijzen van de gehele kerk’.

Volgens Calvijn was het bijzondere werk van de doctoren de verklaring van Gods Woord en de opleiding van jonge mannen tot predikant, terwijl de gewone predikanten dan meer de taak hadden de gehele kerk uit Gods Woord te onderwijzen. Toch heeft Calvijn in de praktijk het kerkelijk gezag van het doctorenambt al spoedig losgelaten. In zijn kerkorde voor de kerk van Genève (1541) rekent hij het doctorenambt tot de schoolorde. Hieronder vatte hij ook samen de leraren van het voorbereidend onderwijs.

De verklaring van Calvijn van Efeze 4: 11 vindt bij de latere exegeten geen steun meer. De woorden ‘herders en leraars’ hebben betrekking op hetzelfde ambt. Anders moest er staan: ‘en Dezelve heeft gegeven sommigen tot herders en sommigen tot leraars’.

Christus heeft drie ambten ingesteld.
1e. De opzieners (presbyters), die al spoedig in alle gemeenten van de joden en van de heidenen werden aangesteld; zij beoefenden het regeerambt;
2e. De herders en leraars, die na het wegvallen van de apostelen, met de prediking en het onderwijs aan de jeugd werden belast.
3e. De diakenen, aan wie de zorg voor de armen is opgedragen.

Ook de Nederlandse Geloofsbelijdenis belijdt in artikel 30: ‘Wij geloven... dat er dienaars of herders moeten zijn..., dat er ook opzieners en diakenen zijn om met de herders te zijn als raad der kerk... Door dit middel zullen alle dingen in de kerk wel en met goede orde toegaan’.

De dienst der doctoren is slechts afgeleid en draagt als zodanig een middelmatig karakter, geen zelfstandig karakter. Het doctorenambt is geen kerkelijk ambt, maar een schoolambt.

Het woord doctor is in de loop van de kerkelijke geschiedenis van betekenis veranderd. Oorspronkelijk was het doctorenambt zoals we zagen een kerkelijk ambt in engere zin naast dat van de dienaren des Woords, ouderlingen en diakenen, ter wetenschappelijke beoefening en verdediging van de theologie. Na de stichting van de universiteiten hebben de kerken het vereenzelvigd met het professoraat in de theologie aan de universiteiten. Het is dan van kerkelijk ambt geworden tot een schoolambt of een schooldienst. Heden komt het nog voor in de derde betekenis, n.l. als een wetenschappelijke graad die de een of andere universiteit verleent, wanneer iemand promoveert tot doctor na het schrijven van een wetenschappelijk proefschrift. Als zodanig komt het niet alleen voor in de theologie, maar in alle wetenschappelijke studierichtingen.

 

Bijzondere hulpdiensten

Artikel 2 spreekt van de vier diensten in de kerk. Gods Woord en onze belijdenis spreken echter van de drie ambten, van de herders en leraars, van ouderlingen en diakenen. Het verschil tussen belijdenis en kerkorde kan opgelost worden wanneer men onder diensten verstaat de werkzaamheden in de ruimere zin (functiones). De belijdenis handelt over de ambten in engere zin. De kerkorde spreekt in ruimere zin en verstaat onder de diensten ook het werk van de doctoren en de schoolmeesters.

Deze hulpdiensten worden in art. 2 niet genoemd, omdat zij in strikte zin geen ambtelijke diensten zijn. In de kerk vinden we vele hulpdiensten, door particulieren verricht, die de ambten terzijde staan. Deze hulpdiensten behoren dus niet tot de ambten die door Christus ingesteld zijn. De helpers mogen dan ook niet met autoriteit van Christuswege optreden. Het zijn hulpdiensten door de  gemeenten ingesteld. Ieder die een hulpdienst verricht, blijft aan de kerkeraad onderworpen.

Voetius onderscheidde de hulpdiensten weer in tweeën, n.l. helpers inzake de heilige dienst zelf, en de helpers inzake de uiterlijke dingen. Tot de eersten behoren dan volgens hem: de ziekentroosters, de proponenten, de catechiseermeesters, de voorlezers en de voorzangers (later komen de oefenaars en de organisten er nog bij). Tot de tweede groep: de architecten, de lampenopstekers, de vegers, de hondendrijvers, de klokluiders. In de plattelandsgemeenten waren het meestal de schoolmeesters die tegelijk koster waren, en ook fungeerden als voorlezer en voorzanger, als klokluider en soms ook nog als organist. In de grotere steden werden gewoonlijk voor al deze baantjes afzonderlijke personen aangesteld.

Van het aanstellen van helpers spreekt Gods Woord in 1 Corinthe 12 vers 28. Daar staat dat God in de kerk naast de apostelen, de profeten en leraren o.a. ook behulpsels ingesteld heeft. Dit woord ‘behulpsels’ (Grieks: antilèmpseis) betekent in het algemeen hulp, bijstand. Dus hulpdiensten b.v. voor het beheer van de geldmiddelen of om de armen en de ellendigen te helpen in de nood, hulpdiensten van de diakenen (form. van bevestiging van ouderlingen en diakenen). De kanttekenaren van de Statenvertaling zeggen: dat is, die de armen en kranken bezorgen en helpen.

God heeft aan de kerk de bevoegdheid gegeven al zulke werkzaamheden te laten verrichten die voor de verzorging der kerken nodig zijn. De kerk heeft, volgens Voetius, de bevoegdheid om ze in te stellen volgens de van Godswege toevertrouwde macht (jure divino permissivo), want alle noodzakelijke werkzaamheden die nodig zijn voor de verzorging van de kerk en van de enkele gelovigen, liggen in de kerkelijke macht besloten.


Gier, K. de (1989)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GG (1907) Art. 2