Om de goede orde in de gemeente van Christus te onderhouden, zijn daarin nodig de diensten, samenkomsten, opzicht der leer, sacramenten en ceremoniën, en christelijke straf: waarvan hierna ordelijk zal gehandeld worden.
Goede orde is in de gemeente van Christus nodig. 1 Cor. 14: 40
‛Laat alle dingen eerlijk en met orde geschieden’. 1 Cor. 14: 33
‛God is geen God van verwarring, maar van vrede, gelijk in al de
gemeenten der heiligen’.
God Zelf heeft geheel de schepping ordelijk ingericht en wil van
verwarring en wanorde niet weten, ook niet in Zijn kerk. Deze
orde staat in verband met het welzijn van de gehele gemeente. Dat
welzijn van Gods gemeente behoort alle leden dan ook gedurig voor
ogen te staan. Deze orde moet er zijn in het plaatselijk
openbaren van het instituair karakter van Christus’ gemeente.
Daarom zijn er ook ambten en bedieningen nodig om voor de goede
orde te zorgen. Van alle drijven op ‛inwendig licht’ moesten onze
gereformeerde vaderen niets hebben en dit is ook geheel tegen de
Schrift.
De goede orde, waarover artikel 1 spreekt, heeft de betekenis van
een orde, die stipt en streng de grondslag legt voor het
kerkelijk leven. Deze grondslag voor het kerkelijk leven is de
Schrift en de belijdenis, waarvan niet mag worden afgeweken. Toch
is deze orde van de kerk niet dwingend, maar regelend van aard.
Anders gezegd: het gaat niet om een orde met een
juridisch-rechterlijk karakter, maar met een zedelijke aard,
zoals ook de Tien Geboden de zedelijke wet genoemd worden.
Verder moet de kerk niet alleen de gehele wijze van dienst, die
God in Zijn Woord eist, handhaven, maar zij mag zelf ook
middelmatige ordebepalingen maken om deze dienst goed tot zijn
recht te laten komen.
Ook in de Nederlandse Geloofsbelijdenis is daarop gewezen in
artikel 32: ‛Het is nuttig en goed, dat de regeerders der kerk
zekere orde onder elkander instellen en verordenen, tot
onderhouding van het lichaam der kerk’. Reeds de Synode van
Dordrecht 1578 bepaalde dat het niet nodig was, dat de kerk de
dingen die middelmatig zijn en de ordening van de kerk aangaan,
met getuigenissen van de Schrift bevestigt.
Anderzijds blijft het altijd weer nodig, dat de kerk inzake middelmatige aangelegenheden geen nodeloze reglementering maakt. Reglementenboeken verstijven en verstarren als een keurslijf het kerkelijk leven. In bovengenoemd artikel van de Nederlandse Geloofsbelijdenis wordt dan ook beleden: ‛Zo nemen wij dan ook alleen aan hetgeen geschikt is om eendracht en eenheid te bewaren en te voeden, en allen te houden in de gehoorzaamheid Gods’. Ook op het Convent van Wezel 1568 werd hierover gezegd: ‛In alle aangelegenheden, die krachtens hun aard middelmatig zijn en geen zeker fundament hebben in het onderricht of het voorbeeld der apostelen, noch eigenlijk in enige noodzaak of onvermijdelijkheid gegrond zijn, moet de vrijheid der kerken door geen voorgeschreven regel worden aan banden gelegd, zowel om gewetensdwang te vermijden als om alle aanleiding tot onenigheden af te snijden’.
Art. 1 zegt, dat de goede orde moet onderhouden worden in de gemeente van Christus. Bij het lezen van de D.K.O. moet men er dan steeds op letten, dat de D.K.O. met ‛gemeente’ altijd bedoelt de schare van het kerkelijk volk. In de D.K.O. worden gemeente en kerk onderscheiden. Het woord gemeente in artikel 1 bedoelt hier het kerkelijk volk (Voetius), verspreid over het gehele land, levend in het gehele kerkverband. In andere artikelen, bijv. art. 14, 16, 23, 28, wordt met gemeente niet bedoeld het kerkelijk volk in haar geheel verspreid, maar de schare, levend binnen de muren van de plaatselijke kerk. Met het woord ‛kerk’ bedoelt de D.K.O. de plaatselijke geïnstitueerde kerk. De gereformeerde vaderen spraken uit, dat iedere plaatselijke kerk een zelfstandige openbaring van het lichaam van Christus is. In elke plaatselijke kerk is het wezen van een zelfstandige, geïnstitueerde kerk aanwezig.
Voor de gemeente van Christus is een kerkorde nodig. Deze is echter niet nodig als een noodzakelijke voorwaarde voor haar wezen. Wel is het noodzakelijk voor haar welwezen. Er moet een vaste grondslag zijn om alle bandeloosheid en willekeur in het kerkelijk leven tegen te gaan. Hebben de kerken als uitdrukking van het geloof een formulier van eenheid, een belijdenis nodig, ook de goede orde kan als accoord van kerkelijke gemeenschap niet gemist worden.
Voor deze goede orde worden in artikel 1 vier elementen genoemd, die nodig zijn, nl.: a. de diensten, b. de samenkomsten, c. de leer, sakramenten en andere ceremoniën, d. de censuur en de kerkelijke vermaning. Deze vier elementen maken dan ook de inhoud van de kerkorde uit.
a. Onder de diensten (art. 2-28) moeten we niet zozeer de ambten verstaan, als wel de bedieningen en verrichtingen. Op het dienen wordt de bijzondere nadruk gelegd. Alle verrichtingen in Gods kerk hebben een dienend karakter. Wel zijn deze diensten noodzakelijk, omdat zij door Christus ingesteld zijn, en de gemeente wordt op verschillende plaatsen in het Nieuwe Testament door Paulus vermaand zich aan deze bedieningen te onderwerpen.
b. Onder de samenkomsten (art. 29-52) verstaat de kerkorde niet de gewone bijeenkomsten van de gemeente onder de bediening des Woords, maar wel de vergaderingen van de kerkeraad en van de meerdere vergaderingen, als van classis, de particuliere en de generale synode. Door en in deze samenkomsten wordt de eenheid beoefend van alle plaatselijke kerken. In dit opzicht is dan de D.K.O. noodzakelijk als een soort accoord van samenleving. Alhoewel we ook van deze samenkomsten moeten zeggen, dat zij niet nodig zijn voor het wezen, maar wel voor het welwezen. Voetius spreekt van de volkomenheid (perfectio) der kerken.
c. Over het opzicht over de leer, over de sakramenten en andere ceremoniën wordt gehandeld in de artikelen 53-70. Opzicht over de leer is nodig, omdat de kerk Gods gebouwd is op de leer van apostelen en profeten. Ook kan niet gemist worden het opzicht over de rechte bediening van de sakramenten, omdat de ontheiliging daarvan Gods toorn over de gemeente verwekt (1 Cor. 11: 27-34). Ook is nodig het opzicht over de ceremoniën, in de zin van de ‛kerkelijke plechtigheden’. Niet in de zin van de oudtestamentische ceremoniën, want deze waren de schaduwen van het lichaam dat komen zou, n.1. van Christus. Deze zijn met Christus’ dood en offerande vervuld en daarom afgeschaft.
d. Van de christelijke straf wordt gehandeld in de artikelen 71-83. Krachtens de instelling van de sleutelmacht door Christus is de censuur en kerkelijke vermaning nodig. Er moet gehandeld worden naar het voorschrift en naar het voorbeeld van de apostelen. In de slotartikelen wordt gehandeld over de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeenten (art. 84), over de verhouding tot de buitenlandse kerk (art. 85). Over de mogelijkheid van de wijziging van de kerkorde spreekt het laatste artikel uit (art. 86) dat de kerkorde voor het profijt van de kerk wel veranderd, vermeerderd of verminderd mag worden, maar niet door een classis of particuliere synode, doch alleen door een generale synode.