Artikel 51 Alzo in de Nederlanden tweeërlei spraak gesproken wordt, is voor goed gehouden, dat de kerken der duitse en waalse taal op haar zelf haar kerkeraad, classicale vergaderingen en particuliere synoden hebben zullen.
Artikel 52 Is niettemin goed gevonden, dat in de steden waar de voorzeide waalse kerken zijn, alle maanden sommige dienaren en ouderlingen van beide zijden vergaderen zullen om goede eendracht en correspondentie met elkaar te houden, en zoveel mogelijk is naar gelegenheid des noods met raad elkaar bij te staan.
Deze beide artikelen hebben nu alleen nog maar historische betekenis. In het laatste van de zestiende eeuw woonden er in de Zuidelijke Nederlanden twee verschillende bevolkingsgroepen. Het waren de Vlamingen, die tot het nederlandse volk behoorden en de duitse of nederlandse taal spraken. Verder leefden er de walen die veelal dicht bij de franse grens woonden. Deze walen spraken de waalse of franse taal. De walen hadden reeds vroeg waalse gereformeerde gemeenten gevormd. Vooral deze waalse gemeenten hadden na de komst van Alva zwaar van de vervolgingen te lijden. Hun kerkgebouwen werden verbrand, afgebroken of vernield. Hun predikanten en gemeenteleden werden door de bloedraad gevangen gezet en gedood, en hun goederen verbeurd verklaard. In de acta van de synoden werden, om aan de vervolging te ontkomen, de namen van de gemeenten wel op verbloemde wijze aangeduid. Zo sprak men over la Rose de Rozeboom, voor Rijssel, over la Vigne de Wijngaard, voor Antwerpen, over la Palme de palmboom, voor Doornik en over Ie Bouton de bloemknop, voor Armentières.
Deze beide kerkgroepen in de Zuidelijke Nederlanden hadden gezamenlijk de zevenendertig geloofsartikelen van Guido de Bres aangenomen. Inzake de catechismus verschilden ze, want de nederlandse gemeenten gebruikten de catechismus van Heidelberg en de waalse gemeenten die van Calvijn. Tijdens de grote vervolgingen, na de komst van Alva, zijn velen uit de waalse gemeenten gevlucht naar Engeland (Londen) en naar Duitsland (Wezel, Frankenthal, Keulen, Embden, enz.). Nog groter was het aantal dat vluchtte uit de Zuidelijke Nederlanden naar de Noordelijke Nederlanden. Uit deze eerste ‘refuge’ (toevlucht) in Noord-Nederland ontstonden nieuwe waalse gemeenten met eigen predikanten. Rondom 1600 waren het er zestien. Een kleine eeuw later kwam de tweede ‘refuge’ toen in Frankrijk door Lodewijk XIV het Edict van Nantes (in 1685) werd opgeheven. Toen begonnen de vervolgingen van de Hugenoten. Duizenden kerken werden omvergehaald, vele Hugenoten ter dood gebracht of op de galeien vastgeketend, en grote scharen réfugiés (vluchtelingen) ontsnapten over de grenzen naar Engeland, Zwitserland en Nederland. Ongeveer honderdduizend Hugenoten, waaronder tweehonderd gevluchte predikanten, voegden zich bij de waalse gemeenten in ons land. Zo steeg dit aantal gemeenten tot tweeëntachtig. De franse predikanten die geen gemeente hadden, ontvingen van de nederlandse staat een jaarlijks pensioen.
Van deze waalse gemeenten ging een grote invloed uit met name ook op het ontstaan van de nederlandse kerkorde. Wegens het verschil in taal kregen deze waalse gemeenten toestemming om een afzonderlijk kerkverband te vormen met eigen classicale vergaderingen en particuliere synoden, maar zij moesten zich houden aan de geloofsbelijdenis en de kerkorde. Ook werd bepaald dat er gecombineerde kerkeraadsvergaderingen zouden gehouden worden van de waalse en nederlandse gemeenten, ‘om goede eendracht ende correspondentie met malcanderen te houden, ende soo veel mogelijck is nae ghelegenheydt des noots met rede malcanderen bij te staan’. De bedoeling was dus om een intensief contact met elkaar te onderhouden en bij moeilijkheden, zoals bij de arminiaanse twisten, elkaar met raad en daad bij te staan. In de praktijk is er van deze gecombineerde kerkeraadsvergaderingen weinig gekomen. Enkele bekende predikanten van de waalse gemeenten waren: Jean Taffin, Junius, Jean de Labadie en David Martin, die meegewerkt heeft aan de bijbelvertaling.
Deze positie van de waalse gemeenten bleef voortbestaan tot na de Franse Revolutie. Maar in 1810 werd de Waalse Synode, op last van de overheid, ontbonden. Rond 1800 waren vele waalse gemeenten opgeheven en vele gemeenten waren te klein geworden om een predikant te beroepen. De Staat had geldgebrek en kon geen pensioenen meer uitkeren. Koning Willem I bepaalde dat kleine waalse gemeenten zich met de nederlandse gemeenten moesten verenigen. De grote waalse gemeenten werden samengevoegd tot een aparte classis. Wel behielden ze een uitzonderingspositie vanwege het gebruik van de franse taal. Deze waalse gemeenten bestaan nog steeds. Ze bevinden zich als regel in de grote steden van ons land. Ook vandaag vormen zij nog een afzonderlijke classis in de Nederlands Hervormde Kerk, die bekend staat als de Waalse Reünie. Eén van de predikanten van de waalse gemeenten is steeds hofprediker geweest van onze koninklijke familie. Dit is reeds het geval sinds de dagen van Louise de Coligny, de moeder van Frederik Hendrik.