Artikel 76. De kerkelijke vermaning of de stille censuur

 

Zo wie hardnekkig de vermaning van de kerkeraad verwerpt, idem, die een openbare of anderszins een grove zonde gedaan heeft, zal van het Avondmaal des Heeren afgehouden worden. En indien hij, afgehouden zijnde, na verscheidene vermaningen geen teken der boetvaardigheid bewijst, zo zal men ten laatste tot de uiterste remedie, namelijk de afsnijding, komen, volgende de forme naar den Woorde Gods, daartoe gesteld. Doch zal niemand afgesneden worden, dan met voorgaand advies der classis.

 

De drie verschillen met de grote ban

We dienen de broederlijke vermaningen, volgens de regels van Mattheüs 18, wel te onderscheiden van de kerkelijke vermaningen. Deze dragen ook wel de naam van stille censuur of worden aangeduid als de kleine ban. Deze kerkelijke vermaningen gaan vooraf aan de afsnijding met de ban (de grote ban), die dan in drie trappen wordt toegepast. Het verschil tussen de kerkelijke vermaningen (stille censuur of kleine ban) en de kerkelijke afsnijding of de grote ban is ondermeer, dat de kerkelijke vermaningen voor onbepaalde tijd kunnen doorgaan. Ze zijn niet aan een bepaalde termijn gebonden. Er kan soms een zeer lange periode mee gemoeid zijn. Zelfs is het niet uitgesloten dat deze door kan gaan tot aan het einde van iemands leven. Bij de afsnijding of de grote ban is dit niet mogelijk. Wel kan het een bepaalde tijd duren voordat de laatste en de derde trap zal plaatsvinden, maar tenslotte zal deze een keer moeten geschieden.

Een ander verschil tussen de kerkelijke vermaning (de stille censuur of de kleine ban) en de afsnijding (de grote ban) is, dat men bij toepassing van de kerkelijke vermaning aan een lid niet diens lidmaatschap van de kerk ontneemt, maar slechts tijdelijk het gebruik van de voornaamste rechten van het lidmaatschap. Een lid, dat door de kerkeraad onder de stille censuur is geplaatst, mag niet deelnemen aan de sacramenten en heeft ook geen passief en actief kerkelijk stemrecht meer, d.w.z. hij kan niet gekozen worden tot ouderling of diaken en mag ook aan de stemming daarvoor niet deelnemen. Een derde verschilpunt tussen de kerkelijke vermaning en de afsnijding is, dat de kerkelijke vermaningen, die door de kerkeraad opgelegd worden, een zaak moet blijven tussen de gecensureerde en de kerkeraad. De kerkeraadsleden mogen hierover geen enkele mededeling doen naar buiten (ook niet aan hun eigen vrouwen). Vandaar dat de kerkelijke vermaningen vaak worden aangeduid als de ‘stille censuur’. Verbreken de kerkeraadsleden hun stilzwijgen, dan heeft de gecensureerde terecht een reden om de kerkeraadsleden hierover te vermanen. De kerkelijke afsnijding of de grote ban echter begint direct in het openbaar, door de mededeling van de kerkeraad van de preekstoel. Daarbij wordt bij de eerste trap de naam van de zondaar nog niet genoemd, maar wel de zonde en het feit dat er een lid is, die gesteld is onder de eerste trap van de kerkelijke afsnijding.

 

De betekenis van de afhouding van de Dis des Heeren

Het is opvallend, dat in artikel 76 de bovengenoemde namen — kerkelijke vermaning ‘stille censuur’ of ‘kleine ban’ — niet genoemd worden. De tuchtmaatregel wordt omschreven als afhouding van het Avondmaal des Heeren. De genoemde maatregel gaat dus niet over het bijwonen van de kerkdiensten en over het verkeren onder de prediking van het Woord. In dit opzicht gebeurt er niets bijzonders en gaat alles zijn gewone gang. Het is zelfs zo, dat men van de gecensureerde verwacht dat hij getrouw de kerkdiensten blijft bijwonen en zich naarstig zet onder de prediking van het evangelie. De kerkeraad heeft dit lid daartoe gedurig te vermanen en op te wekken indien hij in deze nalatig zou zijn. Wel spreekt het artikel van het afhouden van het Avondmaal.

De gedachte achter deze formulering is deze, dat het Heilig Avondmaal niet als iets bijkomstigs beschouwd kan worden in de eredienst. Onze vaderen zagen — en dat is geheel schriftuurlijk — de avondmaalsviering in het midden der gemeente als één der hoogtepunten in het geloofsleven van Gods kinderen. Het Avondmaal is één der grote voorrechten die Christus als Koning aan Zijn kerk heeft gegeven. Het is een voorrecht en een recht dat verbonden is aan het volle lidmaatschap van de kerkelijke gemeente. Onze gereformeerde vaderen noemden dan ook het openbaar belijdenis des geloofs afleggen in de gemeente: het toegang vragen tot het Avondmaal des Heeren. Wel hebben zij er steeds op gewezen en dat ook in de prediking goed doen uitkomen, dat een kerkelijk recht niet genoeg is om deel te nemen aan het Avondmaal. Noodzakelijk is ook een goddelijk recht, n.l. dat men door wedergeboorte een levend lidmaat, een kind van God moet zijn. Maar door de aanduiding in dit artikel wilde men doen uitkomen, dat het wezen van de gemeente des Heeren is ‘een heilige vergadering der ware Christgelovigen, allen hun zaligheid verwachtende in Jezus Christus, gewassen zijnde door Zijn bloed, geheiligd en verzegeld door de Heilige Geest’ (art. 27 N.G.B.). De gekozen omschrijving in artikel 76 beklemtoont dat het met niet minder kan en dat voor ieder de eis en de verplichting er ligt om de dood des Heeren te verkondigen, gelijk ook niemand onbekeerd mag blijven. Er mag geen rust zijn voordat ieder persoonlijk het zaligmakend geloof bezit. Het is niet voldoende om alleen maar uiterlijk lidmaat van de kerk te zijn en men komt niet onder deze eis en klem vandaan voordat men als een levend lidmaat ook deelneemt aan het Avondmaal des Heeren.

Wanneer nu dit artikel de kerkelijke vermaningen omschrijft als 'het afhouden van het Avondmaal' is hierin stilzwijgend ook alle andere uitoefening van de rechten van het lidmaatschap begrepen. Door de ‘afhouding van het Avondmaal’ wordt immers ontnomen de bijzondere gemeenschap die men door waar geloof met de Heere en Zijn kinderen aan de tafel des Heeren beoefent. De verbreking hiervan omvat ook alle andere rechten die aan het lidmaatschap van de kerk zijn verbonden. Dat deze avondmaalsgemeenschap aan een lid nu door de kerkelijke vermaningen wordt onthouden moet door de betrokkene als een zeer ernstige zaak gezien en beleefd worden en juist aanzetten om de zonden te verlaten en tot een nieuw godzalig leven terug te keren. Dat de in artikel 76 genoemde tuchtmaatregel velen niets doet omdat men toch geen avondmaalganger(ster) is, zegt niets ten nadele van de ernst van de kerkelijke vermaning, maar wel alles van de diep zondige staat van de gecensureerde zelf.

De ‘afhouding van het Avondmaal’ is ook daarom gebruikt omdat de kerk der Hervorming het heilig houden van dit sacrament als een ernstig gebod des Heeren beschouwde. Daarin is dan ook vervat het heilig houden van de gehele dienst des Heeren, van het gehele kerkelijk leven. De afhouding van het Avondmaal is aanstonds bij de Reformatie door Calvijn zelf te Genève ingesteld. In de kerkorde van Genève werd bepaald, dat allen die onchristelijk wandelden en weigerden naar de vermaning van de kerkeraad te luisteren, van het Avondmaal geweerd moesten worden, en ‘bij volharding en onboetvaardigheid afgesneden zouden worden’.

 

Toepassing in twee gevallen

Artikel 76 spreekt over twee gevallen. Het éérste geval doelt op een geheime zonde waarbij men eerst op broederlijke wijze is vermaand naar de regel van Mattheüs 18. Dit geval is echter aan de kerkeraad medegedeeld toen alle pogingen vruchteloos bleken. Nu is het de taak van de kerkeraad de zondaar of zondares te bezoeken en te onderzoeken of de aanklacht gegrond is. Zo ja, dan moet de kerkeraad het betreffende lid eerst vermanen, en dan niet éénmaal, maar herhaalde malen opdat de zondaar de zonde zal nalaten en schuld hierover zal bekennen. Treft de vermaning doel, dan is de kerkelijke tucht voorkomen en kan de zaak verder als afgedaan beschouwd worden. Maar bij weigering om met de zonde te breken en bij hardnekkig verwerpen van de vermaning van de kerkeraad zal men over moeten gaan tot afhouding van het Avondmaal des Heeren en dan wel in de betekenis van het stellen ‘onder de kerkelijke vermaningen of de stille censuur’.

De kerkorde bepaalt nadrukkelijk dat dit alleen mag gedaan worden bij hardnekkigheid. Die is er wanneer iemand voortdurend weigert naar de kerkeraad te luisteren en op deze wijze er blijk van geeft in zijn zondige handel en wandel te willen volharden. Hardnekkigheid doet denken aan een doorzetten en volhouden op de lange duur, maar kan óók wijzen op de kracht waarmee men ingaat tegen de vermaning van de kerkeraad, alsmede op de opzettelijke en opzienbarende wijze waarmee men dit doet, op de heftigheid waarmee men duidelijk uitspreekt zich niets gelegen te willen laten aan de vermaningen. Dan behoeft de kerkeraad niet lang te wachten met zijn beslissing te nemen om over te gaan tot de besproken tuchtmaatregel. Anders is het echter wanneer de zondaar wel uitspreekt naar de kerkeraad te willen luisteren. In dit geval moet de kerkeraad eerst wachten en zien wat er gaat gebeuren. Maar blijft het tenslotte alleen maar bij praten en worden er geen daden ten goede gezien, dan zal de kerkeraad toch moeten overgaan tot de kerkelijke vermaning of de stille censuur.

Het twééde geval is, dat iemand een openbare of een grove zonde bedreven heeft. Staat dit na onderzoek voor de kerkeraad vast, dan moet de zondaar aanstonds onder de kerkelijke vermaning gesteld worden. Tevens moet de kerkeraad dan de gecensureerde vermanen om met zijn openbare of grove zonde op te houden en openbare schuldbelijdenis te doen. Hebben deze vermaningen een goed resultaat en wordt er schuldbelijdenis gedaan, dan houdt de censuur op. Hebben echter deze vermaningen geen resultaat dan zal de kerkeraad over moeten gaan tot de openbare censuur, die begint met de gecensureerde te stellen onder de eerste trap van de kerkelijke afsnijding of de excommunicatie. De pastorale noodzaak van het voortduren van de vermaningen nadat de kerkeraad iemand onder de stille censuur heeft geplaatst, wordt in artikel 76 nadrukkelijk aangegeven. ‘En indien hij, afgehouden zijnde, na verscheidene vermaningen geen teken der boetvaardigheid bewijst, zo zal men ten laatste tot de uiterste remedie, namelijk de afsnijding komen, volgende de forme naar den Woorde Gods daartoe gesteld’. Vermaningen van de kerkeraad moeten dus vooraf gaan aan de eerste trap van de censuur. Het artikel spreekt niet uit hoe groot het aantal vermaningen moet zijn. Er wordt alleen gesproken van verscheidene vermaningen. Dit is een algemene uitdrukking, waarvan in elk bepaald geval de toepassing aan de kerkeraad zelf wordt overgelaten. Wel ligt in deze bepaling opgesloten dat de kerkeraad eerst zijn best moet doen om tenminste door enkele vermaningen de gecensureerde tot berouw en schuldbelijdenis te bewegen. Baten al deze vermaningen niet ‘zo zal men ten laatste tot de uiterste remedie komen’. Tenslotte zal bij volharding in de zonden de afsnijding moeten volgen en dit moet dan geschieden volgens het formulier van de ban. Dit formulier werd op de Synode van Middelburg 1581 opgesteld en werd te ’s-Gravenhage in 1586 definitief vastgesteld. Verder zegt artikel 76 ook nog dat niemand afgesneden mag worden zonder voorgaand advies van de classis. Hier wordt in beginsel uitgesproken dat voor de afsnijding advies gevraagd moet worden aan de classis. In het volgende artikel wordt dan nader omschreven wanneer dit advies gevraagd moet worden.


Gier, K. de (1989)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GG (1907) Art. 76