Het in 1978 aangenomen artikel 82 gaat niet op een artikel uit deze kerkenordening terug.
Artikel 78.
Tucht over volwassen doopleden
1. De kerkeraden zullen de christelijke censuur ook oefenen over
de volwassen doopleden die in hun verplichting door de doop tot
een nieuwe gehoorzaamheid zich ontrouw
betonen.
2. Hierbij zal onderscheid gemaakt worden tussen afkerigen, die
zich onverschillig of vijandig stellen tegenover des Heren
Evangelie en Wet en zich in leer en/of leven als kinderen der
wereld gedragen, en nalatigen ten aanzien van de
openbarebelijdenis des geloofs en de verkondiging van Christus'
dood die toch nog kerkelijk meeleven en overigens onergerlijk van
wandel zijn.
"De mondelinge, ambtelijke opwekking tot de afkeerige kinderen
des verbonds om weder te keeren tot den Heere, zal althans eenige
malen per jaar plaats hebben.
Onttrekken de afkeerigen zich aan dit mondeling vermaan, dan zal
de vermaning (in totaal minstens eenige malen) schriftelijk
geschieden.
Heeft telkens herhaald, tegelijk liefdevol en beslist vermaan
niet tot bekeering geleid, dan zal de kerkeraad tot een
bekendmaking in een publieke samenkomst der gemeente overgaan.
Zulks ook, opdat de gemeente tot eer van God en tot heil van den
zondaar en van de kerk kan meebidden en meewerken in den arbeid
van den kerkeraad ten aanzien van de droeve ontheiliging van het
verbond Gods.
Om het onderscheid tussen doopleden en belijdende leden te doen
uitkomen, blijve deze publieke bekendmaking tot één keer
beperkt.
In deze bekendmaking worde een proeftijd opgenomen, waarvan de
lengte aan de prudentie der kerkeraden wordt overgelaten. Als
regel zal deze tijd minstens drie maanden moeten zijn.
Voor deze openbare bekendmaking met mededeeling van den naam is
advies van de classis vereischt.
Wanneer op deze publieke bekendmaking bekeering gevolgd is, zal
de mededeeling daarvan aan de gemeente samenvallen met de
afkondiging, dat dit dooplid belijdenis des geloofs voor den
kerkeraad heeft afgelegd en tot de openbare belijdenis des
geloofs in het midden der gemeente wenscht toegelaten te
worden.
Wanneer in den gestelden proeftijd, gedurende welken de vermaning
zal worden voortgezet, geen betering des levens wordt gezien en
de kerkeraad tot de overtuiging is gekomen met een ongeloovige te
doen te hebben, zal de kerkeraad tot den laatsten tuchtmaatregel
overgaan en voor zijn deel het dooplidmaatschap beëindigen,
waarvan in een openbare samenkomst der gemeente een verklaring
zal worden afgelegd.
In gevallen van bijzonder ergerlijke goddeloosheid kan de
kerkeraad doopleden op hun 21-jarigen leeftijd uitsluiten.
Als regel zal de kerkeraad ten aanzien van hardnekkige afkeerigen
niet tot de laatste acte overgaan, voordat de doopleden den
leeftijd van 25 jaren bereikt hebben.
Van de publieke bekendmaking en van de laatste acte zal
voorafgaande mededeeling gedaan worden aan de(n) betrokkene en
aan zijn/haar ouders of naaste familieleden.
Indien een dooplid schriftelijk of mondeling uitdrukkelijk te
kennen geeft, dat hij/zij zich aan de gemeenschap der kerk
onttrekt, dan zal de kerkeraad hem/haar minstens eenmaal met
ernst van deze nieuwe zonde van ongehoorzaamheid trachten af te
brengen.
Volhardt het dooplid in zijn besluit, dan kan geen verdere tucht
worden uitgeoefend en zal de kerkeraad volstaan met de droeve
mededeeling in een openbare samenkomst der gemeente, dat N.N.
zich heeft onttrokken aan de gemeenschap der kerk, waarbij
hij/zij door den Heiligen Doop was ingelijfd.
In geen enkel geval en op geen enkele wijze mag de kerkeraad de
onttrekking aan de gemeenschap der kerk trachten te
bevorderen.
De Evangelisatiearbeid, die van de kerk uitgaat, moet zich
bijzonder ook richten op degenen die tevoren doopleden waren.
Wederopneming zal alleen geschieden in den weg van de belijdenis
des geloofs, waarbij oprechte schuldbelijdenis en voorafgaand
bewijs van betering des levens niet ontbreken mogen.
Ten aanzien van hen, die nalatig blijven inzake de openbare
belijdenis des geloofs en de verkondiging van den dood van
Christus en toch nog kerkelijk meeleven en overigens onergerlijk
van wandel zijn, zal de kerkeraad voortdurend onderrichtend en
opwekkend vermaan toepassen.
Deze vermaningen zullen althans eenige malen per jaar plaats
vinden.
Blijven deze dringende vermaningen zonder resultaat, zoodat deze
nalatigen voortgaan in hun daadwerkelijke weigering om den Heere
Christus lief te hebben, de beloften des verbonds te aanvaarden
en de eischen des verbonds in nieuwe gehoorzaamheid door Gods
genade na te leven, zoo zal de kerkeraad voortschrijden tot een
publieke bekendmaking. Deze ongehoorzaamheid aan de duidelijke
geboden van den Koning der kerk is te ernstig, dan dat met
vermaningen zou kunnen worden volstaan. Ook voor deze openbare
bekendmaking is advies van de classis vereischt.
Door deze publieke bekendmaking moet tevens de gansche gemeente
opgewekt worden om door haar gebed en vermaning deze nalatige
kinderen des verbonds tot een besliste keus te dringen. Het is de
roeping der gemeente en in het bijzonder van de opzieners der
kudde van Christus het daarheen te leiden, dat deze weerstand
tegen Christus' evangelie in haar midden steeds meer overwonnen
wordt. Zij moet daartoe met grooten ijver en sterke liefde de
bevrijdende boodschap van de genade van Christus brengen tot de
nog in onzekerheid gebonden levens. Om de eer van onzen Koning,
die een volkomen Zaligmaker is, om het heilig houden der kerk als
vergadering der ware Christ-gelovigen, om de ernst der
verbondsroeping mag de positie van deze nalatigen niet bestendigd
blijven.
Toch mag de kerkeraad tegenover hen niet tot de uiterste remedie
overgaan, tenzij duidelijk blijkt, dat niet zoozeer
schuchterheid, gebrekkig inzicht, gemoedsbezwaren, maar beslist
ongeloof oorzaak is van het niet komen tot de openlijke
aanvaarding van den Heiligen Doop en tot de viering van het
Heilig Avondmaal".
(Uit de Richtlijnen, vastgesteld door de synode van
Sneek/Utrecht, 1939/43, betreffende volwassen doopleden, die aan
de roeping des verbonds ongehoorzaam zijn.)
Zie voor de toelichting artikel 76.
Artikel 78.
1. Wanneer volwassen doopleden zich ontrouw betonen inzake de
verplichting tot een nieuwe gehoorzaamheid, die krachtens
het verbond Gods op hen rust, en evenzeer wanneer zij nalatig
zijn ten aanzien van de openbare belijdenis des geloofs, zullen
zij daarover door de kerkeraad vermaand worden.
2. Indien zij de vermaning van de kerkeraad hardnekkig verwerpen,
zich afkerig tonen van het verbond en onverschillig of
vijandig jegens de dienst des Heren, zal dit met voorgaand advies
van de classis aan de gemeente bekend gemaakt worden. In deze
bekendmaking, waarin hun naam genoemd wordt, zal een periode
worden gesteld, waarin de gemeente hen moge aanspreken en voor
hen bidden. Wanneer zij in deze periode geen teken van oprechte
boetvaardigheid vertonen, zal de kerkeraad openlijk voor de
gemeente tot hun uitsluiting overgaan, met gebruikmaking van het
daarvoor bestemde formulier.
3. Indien zij na deze uitsluiting tot bekering komen en weer in
de gemeente willen worden opgenomen, zal de wederopneming
geschieden in de weg van openbare belijdenis des geloofs, nadat
de kerkeraad de gemeente in kennis heeft gesteld van hun
schuldbelijdenis en betering des levens.
Bij artikel 78-78 ontspint zich opnieuw een brede discussie. Het wordt met dezelfde stemmenverhouding (19 voor en 16 tegen bij 1 onthouding) aanvaard als artikel 75-75. De vergadering spreekt daarop uit, dat de te benoemen deputaten aan deze beide artikelen, alsmede aan de openbare bekendmaking inzake de afsnijding van volwassen doopleden bijzondere aandacht zullen moeten besteden.
6. ARTIKEL 78 (nieuw).
Depp. g.s. Hattem hadden aan de g.s. Kampen een nieuw artikel
voorgesteld inzake tucht over volwassen doopleden. De kerken
bezaten sinds de g.s. Sneek-Utrecht 1939-1943 richtlijnen
daaromtrent, maar er was alle reden om bij de algemene herziening
van de kerkorde het hoofdstuk over de tucht aan te vullen met een
bepaling in dezen.
Uit de kerken was gunstig gereageerd wat betreft het opnemen van
een zodanig artikel. Kritiek werd geoefend op de inhoud van het
voorstel, met name op het feit dat daarin wel onderscheid werd
gemaakt tussen afkerigen, die zich onverschillig of vijandig
stellen tegenover Gods Woord en zich in leer of leven als
wereldlingen gedragen, en nalatigen ten aanzien van de openbare
belijdenis des geloofs en het verkondigen van Christus'dood,
ofschoon wel kerkelijk meelevend en onergelijk van wandel, maar
dat niet werd aangegeven hoe in de onderscheiden gevallen te
handelen zou zijn.
Dit laatste werd gecompenseerd, doordat aan het voorgestelde
artikel de richtlijnen van Sneek/Utrecht in extenso waren
toegevoegd als aanhangsel. Maar behalve dat er bezwaren waren
tegen het opnemen van aanhangsels in het algemeen, was er ook
kritiek op de inhoud van genoemde richtlijnen. Dit betrof met
name de maatregel t.a.v. de nalatigen: na vermaning zonder
resultaat een publieke bekendmaking aan de gemeente, omdat ten
eerste deze ongehoorzaamheid te ernstig is, dan dat met
vermaningen zou kunnen worden volstaan en ten tweede om de
gemeente op te wekken tot gebed en vermaan. In dit geval mocht
volgens de richtlijnen echter niet vérder gehandeld worden en
mocht de kerkeraad niet tot de uiterste remedie komen, tenzij zou
blijken dat de oorzaak van de nalatigheid niet lag in
schuchterheid, gebrekkig inzicht of gemoedsbezwaren, maar in
beslist ongeloof.
Als bezwaar werd gevoeld, dat leden van de kerk, die wèl uit schuchterheid of dergelijke in gebreke bleven, publiek zouden worden aangewezen, wat de pastorale bearbeiding niet ten goede zou komen; terwijl dit door het uitblijven van verdere maatregelen toch ook in de lucht zou komen te hangen.
De g.s. Kampen aanvaardde reeds een voorstel van haar commissie om het artikel anders te redigeren en de maatregelen over tuchtwaardige doopleden in het artikel zelf op te nemen, alsmede een onderdeel betreffende de wederopneming.
Depp. kregen toch opdracht alsnog dit artikel te bezien inzake de formulering, en in verband met het geheel van de artikelen die de censuur betreffen. Omdat in het nieuwe artikel stond, dat de kerkeraden de christelijke censuur ook zullen oefenen over de volwassen doopleden had de commissie, op voorgang van een suggestie uit de kerken, de synode voorgesteld ergens in de voorafgaande artikelen aan te geven, dat het daar over de belijdende leden ging. Dit werd ingevoegd in art. 75 (oud 76). Hierdoor ontstond een bepaalde geleding. Art. 71-74 werden in zekere zin algemene bepalingen, art. 75-77 regelden tucht over belijdende leden, art. 78 tucht over doopleden. De vraag of zulk een geleding wel wenselijk was, kon ter synode niet volledig doorgesproken worden.
Depp. zijn van oordeel, dat een nieuwe geleding in de vanouds een geheel vormende artikelen ongewenst is. Zij achten het niet juist, de artikelen 71-74 "algemeen" te maken in die zin, dat daar als vanzelfsprekend ook aan doopleden gedacht kan worden. De tucht over doopleden, hoezeer in sommige gevallen noodzakelijk, moet toch gezien worden als iets uitzonderlijks in het kader van de kerkelijke censuur.
In aansluiting aan hetgeen de synode reeds aanvaardde leggen
depp. thans een formulering voor, waarin de term "dooplid" is
vervangen door een andere omschrijving, zodat in art. 75 (oud 76)
de aanduiding "als belijdend lid van de gemeente" kan
vervallen.
Voorstel:
78.1 Wanneer iemand, die door de doop de christelijke gemeente is
ingelijfd, volwassen geworden nalatig is ten aanzien van de
openbare belijdenis des geloofs of ook overigens zich ontrouw
betoont inzake de verplichting tot de nieuwe gehoorzaamheid in
het verbond, zal hij daarover door de kerkeraad vermaand
worden.
2 Indien hij de vermaning van de kerkeraad hardnekkig verwerpt en
zich afkerig toont van het verbond en onverschillig of
vijandig jegens de dienst des Heren zal dit, na advies van de
classis, met het noemen van de naam van de zondaar aan de
gemeente bekend gemaakt worden. Hierbij zal een termijn worden
gesteld. De gemeente zal worden vermaand hem aan te spreken en
voor hem te bidden.
Wanneer hij in de gestelde termijn geen tekenen van oprechte
boetvaardigheid vertoont zal de kerkeraad openlijk voor de
gemeente tot de uitsluiting overgaan, met gebruikmaking van het
daarvoor bestemde formulier.
3 Indien hij na de uitsluiting tot bekering komt en begeert weer
in de gemeente te worden opgenomen, zal de wederopneming
geschieden in de weg van de openbare belijdenis des geloofs,
nadat de kerkeraad de gemeente zijn schuldbelijdenis en betering
des levens bekend heeft gemaakt.
Annex met dit voorstel zal het nodig zijn, dat een tweetal
formulieren wordt opgenomen in het kerkboek.
Aangesloten kan worden aan de richtlijnen van Sneek/Utrecht,
waarbij reeds twee openbare bekendmakingen werden
goedgekeurd.
Voorstel:
1 Openbare bekendmaking ten aanzien van afkerige volwassen
doopleden:
De kerkeraad deelt met droefheid mede, dat N.N., door de doop de
christelijke kerk ingelijfd, ondanks voortdurend ernstig vermaan
hardnekkig blijft voortgaan in de zonde van …..
Indien hij/zij onverhoopt niet binnen …. met betoon van berouw
betering des levens bewijst, zal de kerkeraad genoodzaakt zijn
dit dooplid om zijn moedwillige ongehoorzaamheid aan de God des
verbonds van de gemeenschap der kerk uit te sluiten.
De gemeente wordt opgewekt de afkerige liefderijk te vermanen en
de Here te bidden voor zijn/haar bekering.
2 Openbare mededeling van uitsluiting van volwassen
doopleden:
De kerkeraad is in de droeve noodzakelijkheid aan de gemeente
mede te delen, dat N.N. de gemeenschap met Christus en zijn kerk,
die hem/haar in de heilige doop betekend en verzegeld werd,
ondanks vele ernstige vermaningen hardnekkig verloochent.
Dientengevolge moet de kerkeraad thans in de naam des Heren ertoe
overgaan, om N,N, uit de gemeente Gods uit te sluiten en te
verklaren dat hij/zij geen deel heeft in het rijk van Christus,
zolang hij/ zij zich niet bekeert.
De gemeente wordt opgewekt niet op te houden de zondaar
(zondares) in de gebeden te gedenken en hem/haar liefderijk te
vermanen, dat hij/zij zijn/haar zonde belijde en late. En zien
wij toe dat niet te eniger tijd in iemand van ons zij een boos,
ongelovig hart om af te wijken van de levende God.
78. Artikel inzake tucht over doopleden (rapport-1976)
R. a. Enkele kerkeraden menen dat het onderscheid tussen
schroomvalligen (die uit verkeerde schuchterheid geen belijdenis
durven doen) en afkerigen niet voldoende uit de verf komt. De
indruk kan opkomen, dat ook de eerstgenoemden aan de gemeente
bekend gemaakt en zelfs met de tucht getroffen moeten worden, wat
niet de bedoeling is.
b. Andere kerkeraden missen in de tucht over afkerige doopleden
de drievoudige afkondiging aan de gemeente, zoals die bij de
tucht over belijdende leden wordt voorgeschreven. Zij vragen of
aan de jonge leden die nog geen belijdenis deden, niet evenvéél
zorg besteed moet worden als aan de anderen.
Een kerkeraad is tevreden als er één afkondiging zonder de naam
van het dooplid wordt ingelast. Hij ziet daarin dit voordeel, dat
er aldus nog weer een duidelijke reden is om de betrokkene tot
een gesprek te bewegen. Het is vaak ontzettend moeilijk, met deze
jongeren zelfs in contact te komen.
c. Een kerkeraad wijst erop dat in het eerste lid over twee
oorzaken van vermaan wordt gesproken: nalatigheid in het doen van
belijdenis, of ook overigens ontrouw inzake de nieuwe
gehoorzaamheid. Deze beide gevallen staan onder de voorwaarde,
gelegen in de leeftijdsbepaling 'volwassen geworden'. Maar: ook
minderjarige doopleden (15 à 16 jaar) moeten toch vermaand worden
als ze in hun leven de bedoelde ontrouw laten zien?
d. Bezwaar tegen het woord 'formulier' in lid 2.
Dit woord duidt in het kerkelijke toch op een uitvoerig stuk,
waarin bijv. eerst een uiteenzetting wordt gegeven van de leer
(doop, avondmaal, de ambten, enz.). Zelfs in het formulier van de
ban is dit het geval.
Bij de tucht over doopleden is dit anders. Dan wordt een
mededeling gebruikt. Dan kan dit ook beter in het artikel
staan.
M. a. Depp. verduidelijken in het tweede lid, dat voor de
tuchtoefening meer nodig is dan schroomvallig nalaten van de
openbare belijdenis. De opsomming van redenen bedoelde al te
zeggen, dat het één bij het ander gezien moet worden. Dit kan
worden benadrukt door invoeging van 'daarbij duidelijk laat
blijken…'.
Overigens menen depp. dat de bewoordingen zelf reeds aanwijzen,
wie er bedoeld zijn. 'Hardnekkig verwerpen van de vermaning', dat
zegt men niet van iemand die telkens weer terugdeinst voor wat
hij wel als een terecht van hem gevraagde daad ziet.
b. De regeling van de procedure bij deze tucht ligt er reeds
sinds de g.s. Sneek 1939 daarvoor richtlijnen vaststelde.
Depp. achten het juist, dat er onderscheid is met de 'normale'
tuchtoefening. Dit onderscheid brengt niet mee, dat er daardoor
minder zorg zou worden besteed aan de afkerige doopleden.
Ten aanzien van hen geldt immers de regel, dat met uitsluiting
gewacht moet worden tot het 25ste levensjaar voltooid is: eerder
worden ze niet ten volle verantwoordelijk gesteld. Alleen bij
bijzonder ergerlijke goddeloosheid wordt een uitsluiting op
21-jarige leeftijd toelaatbaar geacht.
Dit houdt in dat er jaren van gelegenheid tot vermaan zijn
voorafgegaan.
Het afkondigen van de zonde zonder de naam van de zondaar te
noemen in de gewone tuchtprocedure wordt gedaan, om hem nog te
sparen (enigszins verschonen): hij wordt nog niet aangewezen.
Maar in het geval van afkerige doopleden is de zaak vanzelf
bekend. Ze doen geen belijdenis, ze komen niet in de kerk en niet
op catechisatie. Dat ontgaat de gemeente niet.
De motivering, dat er een 'springplank' voor hernieuwd contact
zou kunnen zijn, achten depp. niet sterk genoeg om daarvoor een
extra afkondiging op te nemen. Men kan de betrokkenen ook
schriftelijk in kennis stellen van het voornemen tot de (ene)
afkondiging, met daarbij het verzoek om een gesprek én een
termijn waarbinnen dat moet plaatshebben.
c. Dit artikel zegt wat er moet gebeuren als de doopleden
volwassen geworden zijn. Het dient niet om te verbieden, dat ook
jongere doopleden door de ambtsdragers worden aangesproken. Dat
is er volgens depp. ook niet in te lezen.
Als ontrouw reeds bij 15 of 16 jaar openbaar wordt, zullen echter
allereerst de ouders of voogden ambtelijk worden aangesproken, al
sluit dit niet uit dat de predikant of wijkouderling ook het kind
zelf tracht te bereiken. De kérkelijke behandeling van iemand
moet toch inzetten bij de aanvang van de volwassenheid.
d. Het woord formulier werd gebruikt in verband met de in het
rapport-1976 (p. 15) gestelde noodzaak, dat de mededelingen een
plaats krijgen in het kerkboek. Die plaats is in het onderdeel
van de formulieren. Ter wille van de eenheid in de daar gebruikte
opschriften stellen depp. aan het einde van dit rapport voor, de
beide bekendmakingen samen op te nemen onder het opschrift:
Formulier van de tucht over afkerige volwassen doopleden. Dat in
dit formulier geen uiteenzetting van de leer staat achten depp.
geen bezwaar, omdat
1. dit niet altijd het geval is, zie het formulier voor de
openbare belijdenis des geloofs, en
2. de betekenis van het woord in kerkelijk gebruik is: 'geheel
van bewoordingen waarin iets, inzonderheid een plechtige
verklaring, vervat moet zijn' (Van Dale, 10e druk).
Voorstel:
De kerkeraad zal iemand die als kind de doop heeft ontvangen,
vermanen wanneer hij als volwassene nalaat openbare belijdenis
van het geloof te doen, of ook in ander opzicht zijn roeping tot
nieuwe gehoorzaamheid in Gods verbond ontrouw is.
Indien hij de vermaning van de kerkeraad hardnekkig verwerpt en
daarbij duidelijk laat blijken dat hij afkerig is van het verbond
en onverschillig of zelfs vijandig staat tegenover de dienst van
de Here, zal dit met advies van de classis aan de gemeente bekend
worden gemaakt. Bij de afkondiging zal de kerkeraad zijn naam
noemen en tevens een termijn stellen. De gemeente zal worden
aangespoord hem aan te spreken en voor hem te bidden.
Wanneer hij in de genoemde termijn geen teken van oprecht berouw
toont, zal de kerkeraad hem in een eredienst buiten de
gemeenschap van de kerk sluiten, waarbij het daarvoor gestelde
formulier gebruikt dient te worden.
Indien hij na deze excommunicatie tot bekering komt en zich weer
bij de gemeenschap van de kerk wil voegen, zal hij toegelaten
worden in de weg van de openbare belijdenis van het geloof, nadat
de kerkeraad zijn bekering aan de gemeente heeft bekendgemaakt.
Art. 82. Voor de taalkundige redactie van dit artikel, waarvan
depp. eerst in "rood", pag. 15 een voorstel formuleerden, heeft
uw commissie grote waardering. Een kerkeraad schrijft: met de
tweede zin behoort een nieuwe alinea te beginnen: "Indien hij de
vermaning…". Uw commissie acht dit niet wenselijk. De eerste,
grote alinea spreekt over de zondaar en zijn verharding, en de
inzet van de kerkeraad daarbij. De tweede alinea ("Indien hij na
deze ….") beschrijft hetgeen zal geschieden na zijn bekering.
Een classis pleit bij dit artikel voor twee vermaningen bij tucht
over doopleden; de eerste zonder het noemen van de naam, de
tweede met het noemen van de naam, na advies van de classis; bij
deze tweede wordt dan de datum van de voorgenomen afsnijding aan
de gemeente meegedeeld. Uw commissie verwijst naar "bruin", pag.
80-81.
Het gaat bij deze doopleden over een hardnekkig verwerpen van het
vermaan, om een totale vijandschap tegen de dienst van de Here;
het totale levensbeeld is er een van vijandschap. Daarom is het
"ontzien" van zo'n dooplid door het aanvankelijk verzwijgen van
de naam niet meer nodig. Bovendien is te bedenken dat doopleden
die op 17-jarige leeftijd van huis gaan, in vijandschap tegen de
Here zich verharden, in de regel niet eerder afgesneden worden
dan wanneer ze 25 jaar zijn geworden. Tussen het begin van hun
vijandschap en hun afsnijding zit een lange tijd, een periode van
veel kerkelijk vermaan.
Dan treedt art. 82 in werking de kerk treft een situatie aan,
waarin de verharding dermate duidelijk is, dat met de tucht moet
worden voortgevaren.
Zie artikel 80.
Artikel 82
Tucht over doopleden
De kerkeraad zal iemand die als kind de doop heeft ontvangen
vermanen wanneer hij als volwassene nalaat openbare
belijdenis van het geloof te doen, of ook in ander opzicht
zijn roeping tot nieuwe gehoorzaamheid in Gods verbond
ontrouw is. Indien hij de vermaning van de kerkeraad hardnekkig
verwerpt en daarbij duidelijk laat blijken dat hij afkerig is van
het verbond en onverschillig of zelfs vijandig staat tegenover de
dienst van de Here, zal dit met instemming van de classis aan de
gemeente bekend worden gemaakt. Bij de afkondiging zal de
kerkeraad zijn naam noemen en tevens een termijn stellen. De
gemeente zal worden aangespoord hem aan te spreken en voor hem te
bidden. Wanneer hij in de genoemde termijn geen teken van oprecht
berouw toont, zal de kerkeraad hem in een eredienst buiten de
gemeenschap van de kerk sluiten, waarbij het daarvoor gestelde
formulier gebruikt dient te worden. Indien hij na deze
excommunicatie tot bekering komt en zich weer bij de gemeenschap
van de kerk wil voegen, zal hij toegelaten worden in de weg van
de openbare belijdenis van het geloof, nadat de kerkeraad zijn
bekering aan de gemeente heeft bekendgemaakt.