Artikel 82

 

Kerkenordening 1905/1933

Het in 1978 aangenomen artikel 82 gaat niet op een artikel uit deze kerkenordening terug.

 

Deputatenrapport 1974

Artikel 78.
Tucht over volwassen doopleden
1. De kerkeraden zullen de christelijke censuur ook oefenen over de volwassen doopleden die in hun verplichting door de doop tot een nieuwe gehoorzaamheid zich ontrouw betonen.                   
2. Hierbij zal onderscheid gemaakt worden tussen afkerigen, die zich onverschillig of vijandig stellen tegenover des Heren Evangelie en Wet en zich in leer en/of leven als kinderen der wereld gedragen, en nalatigen ten aanzien van de openbarebelijdenis des geloofs en de verkondiging van Christus' dood die toch nog kerkelijk meeleven en overigens onergerlijk van wandel zijn.

"De mondelinge, ambtelijke opwekking tot de afkeerige kinderen des verbonds om weder te keeren tot den Heere, zal althans eenige malen per jaar plaats hebben.
Onttrekken de afkeerigen zich aan dit mondeling vermaan, dan zal de vermaning (in totaal minstens eenige malen) schriftelijk geschieden.
Heeft telkens herhaald, tegelijk liefdevol en beslist vermaan niet tot bekeering geleid, dan zal de kerkeraad tot een bekendmaking in een publieke samenkomst der gemeente overgaan. Zulks ook, opdat de gemeente tot eer van God en tot heil van den zondaar en van de kerk kan meebidden en meewerken in den arbeid van den kerkeraad ten aanzien van de droeve ontheiliging van het verbond Gods.
Om het onderscheid tussen doopleden en belijdende leden te doen uitkomen, blijve deze publieke bekendmaking tot één keer beperkt.
In deze bekendmaking worde een proeftijd opgenomen, waarvan de lengte aan de prudentie der kerkeraden wordt overgelaten. Als regel zal deze tijd minstens drie maanden moeten zijn.
Voor deze openbare bekendmaking met mededeeling van den naam is advies van de classis vereischt.
Wanneer op deze publieke bekendmaking bekeering gevolgd is, zal de mededeeling daarvan aan de gemeente samenvallen met de afkondiging, dat dit dooplid belijdenis des geloofs voor den kerkeraad heeft afgelegd en tot de openbare belijdenis des geloofs in het midden der gemeente wenscht toegelaten te worden.
Wanneer in den gestelden proeftijd, gedurende welken de vermaning zal worden voortgezet, geen betering des levens wordt gezien en de kerkeraad tot de overtuiging is gekomen met een ongeloovige te doen te hebben, zal de kerkeraad tot den laatsten tuchtmaatregel overgaan en voor zijn deel het dooplidmaatschap beëindigen, waarvan in een openbare samenkomst der gemeente een verklaring zal worden afgelegd.
In gevallen van bijzonder ergerlijke goddeloosheid kan de kerkeraad doopleden op hun 21-jarigen leeftijd uitsluiten.
Als regel zal de kerkeraad ten aanzien van hardnekkige afkeerigen niet tot de laatste acte overgaan, voordat de doopleden den leeftijd van 25 jaren bereikt hebben.
Van de publieke bekendmaking en van de laatste acte zal voorafgaande mededeeling gedaan worden aan de(n) betrokkene en aan zijn/haar ouders of naaste familieleden.
Indien een dooplid schriftelijk of mondeling uitdrukkelijk te kennen geeft, dat hij/zij zich aan de gemeenschap der kerk onttrekt, dan zal de kerkeraad hem/haar minstens eenmaal met ernst van deze nieuwe zonde van ongehoorzaamheid trachten af te brengen.
Volhardt het dooplid in zijn besluit, dan kan geen verdere tucht worden uitgeoefend en zal de kerkeraad volstaan met de droeve mededeeling in een openbare samenkomst der gemeente, dat N.N. zich heeft onttrokken aan de gemeenschap der kerk, waarbij hij/zij door den Heiligen Doop was ingelijfd.
In geen enkel geval en op geen enkele wijze mag de kerkeraad de onttrekking aan de gemeenschap der kerk trachten te bevorderen.
De Evangelisatiearbeid, die van de kerk uitgaat, moet zich bijzonder ook richten op degenen die tevoren doopleden waren.
Wederopneming zal alleen geschieden in den weg van de belijdenis des geloofs, waarbij oprechte schuldbelijdenis en voorafgaand bewijs van betering des levens niet ontbreken mogen.
Ten aanzien van hen, die nalatig blijven inzake de openbare belijdenis des geloofs en de verkondiging van den dood van Christus en toch nog kerkelijk meeleven en overigens onergerlijk van wandel zijn, zal de kerkeraad voortdurend onderrichtend en opwekkend vermaan toepassen.
Deze vermaningen zullen althans eenige malen per jaar plaats vinden.
Blijven deze dringende vermaningen zonder resultaat, zoodat deze nalatigen voortgaan in hun daadwerkelijke weigering om den Heere Christus lief te hebben, de beloften des verbonds te aanvaarden en de eischen des verbonds in nieuwe gehoorzaamheid door Gods genade na te leven, zoo zal de kerkeraad voortschrijden tot een publieke bekendmaking. Deze ongehoorzaamheid aan de duidelijke geboden van den Koning der kerk is te ernstig, dan dat met vermaningen zou kunnen worden volstaan. Ook voor deze openbare bekendmaking is advies van de classis vereischt.
Door deze publieke bekendmaking moet tevens de gansche gemeente opgewekt worden om door haar gebed en vermaning deze nalatige kinderen des verbonds tot een besliste keus te dringen. Het is de roeping der gemeente en in het bijzonder van de opzieners der kudde van Christus het daarheen te leiden, dat deze weerstand tegen Christus' evangelie in haar midden steeds meer overwonnen wordt. Zij moet daartoe met grooten ijver en sterke liefde de bevrijdende boodschap van de genade van Christus brengen tot de nog in onzekerheid gebonden levens. Om de eer van onzen Koning, die een volkomen Zaligmaker is, om het heilig houden der kerk als vergadering der ware Christ-gelovigen, om de ernst der verbondsroeping mag de positie van deze nalatigen niet bestendigd blijven.
Toch mag de kerkeraad tegenover hen niet tot de uiterste remedie overgaan, tenzij duidelijk blijkt, dat niet zoozeer schuchterheid, gebrekkig inzicht, gemoedsbezwaren, maar beslist ongeloof oorzaak is van het niet komen tot de openlijke aanvaarding van den Heiligen Doop en tot de viering van het Heilig Avondmaal".
(Uit de Richtlijnen, vastgesteld door de synode van Sneek/Utrecht, 1939/43, betreffende volwassen doopleden, die aan de roeping des verbonds ongehoorzaam zijn.)

 

Commissierapport 1975

Zie voor de toelichting artikel 76.

Artikel 78.
1. Wanneer volwassen doopleden zich ontrouw betonen inzake de verplichting tot een nieuwe gehoorzaamheid, die krachtens het verbond Gods op hen rust, en evenzeer wanneer zij nalatig zijn ten aanzien van de openbare belijdenis des geloofs, zullen zij daarover door de kerkeraad vermaand worden.
2. Indien zij de vermaning van de kerkeraad hardnekkig verwerpen, zich afkerig tonen van het verbond en onverschillig of vijandig jegens de dienst des Heren, zal dit met voorgaand advies van de classis aan de gemeente bekend gemaakt worden. In deze bekendmaking, waarin hun naam genoemd wordt, zal een periode worden gesteld, waarin de gemeente hen moge aanspreken en voor hen bidden. Wanneer zij in deze periode geen teken van oprechte boetvaardigheid vertonen, zal de kerkeraad openlijk voor de gemeente tot hun uitsluiting overgaan, met gebruikmaking van het daarvoor bestemde formulier.
3. Indien zij na deze uitsluiting tot bekering komen en weer in de gemeente willen worden opgenomen, zal de wederopneming geschieden in de weg van openbare belijdenis des geloofs, nadat de kerkeraad de gemeente in kennis heeft gesteld van hun schuldbelijdenis en betering des levens.

 

Synodebehandeling 1975

Bij artikel 78-78 ontspint zich opnieuw een brede discussie. Het wordt met dezelfde stemmenverhouding (19 voor en 16 tegen bij 1 onthouding) aanvaard als artikel 75-75. De vergadering spreekt daarop uit, dat de te benoemen deputaten aan deze beide artikelen, alsmede aan de openbare bekendmaking inzake de afsnijding van volwassen doopleden bijzondere aandacht zullen moeten besteden.

 

Deputatenrtapport 1976

6. ARTIKEL 78 (nieuw).
Depp. g.s. Hattem hadden aan de g.s. Kampen een nieuw artikel voorgesteld inzake tucht over volwassen doopleden. De kerken bezaten sinds de g.s. Sneek-Utrecht 1939-1943 richtlijnen daaromtrent, maar er was alle reden om bij de algemene herziening van de kerkorde het hoofdstuk over de tucht aan te vullen met een bepaling in dezen.
Uit de kerken was gunstig gereageerd wat betreft het opnemen van een zodanig artikel. Kritiek werd geoefend op de inhoud van het voorstel, met name op het feit dat daarin wel onderscheid werd gemaakt tussen afkerigen, die zich onverschillig of vijandig stellen tegenover Gods Woord en zich in leer of leven als wereldlingen gedragen, en nalatigen ten aanzien van de openbare belijdenis des geloofs en het verkondigen van Christus'dood, ofschoon wel kerkelijk meelevend en onergelijk van wandel, maar dat niet werd aangegeven hoe in de onderscheiden gevallen te handelen zou zijn.
Dit laatste werd gecompenseerd, doordat aan het voorgestelde artikel de richtlijnen van Sneek/Utrecht in extenso waren toegevoegd als aanhangsel. Maar behalve dat er bezwaren waren tegen het opnemen van aanhangsels in het algemeen, was er ook kritiek op de inhoud van genoemde richtlijnen. Dit betrof met name de maatregel t.a.v. de nalatigen: na vermaning zonder resultaat een publieke bekendmaking aan de gemeente, omdat ten eerste deze ongehoorzaamheid te ernstig is, dan dat met vermaningen zou kunnen worden volstaan en ten tweede om de gemeente op te wekken tot gebed en vermaan. In dit geval mocht volgens de richtlijnen echter niet vérder gehandeld worden en mocht de kerkeraad niet tot de uiterste remedie komen, tenzij zou blijken dat de oorzaak van de nalatigheid niet lag in schuchterheid, gebrekkig inzicht of gemoedsbezwaren, maar in beslist ongeloof.

Als bezwaar werd gevoeld, dat leden van de kerk, die wèl uit schuchterheid of dergelijke in gebreke bleven, publiek zouden worden aangewezen, wat de pastorale bearbeiding niet ten goede zou komen; terwijl dit door het uitblijven van verdere maatregelen toch ook in de lucht zou komen te hangen.

De g.s. Kampen aanvaardde reeds een voorstel van haar commissie om het artikel anders te redigeren en de maatregelen over tuchtwaardige doopleden in het artikel zelf op te nemen, alsmede een onderdeel betreffende de wederopneming.

Depp. kregen toch opdracht alsnog dit artikel te bezien inzake de formulering, en in verband met het geheel van de artikelen die de censuur betreffen. Omdat in het nieuwe artikel stond, dat de kerkeraden de christelijke censuur ook zullen oefenen over de volwassen doopleden had de commissie, op voorgang van een suggestie uit de kerken, de synode voorgesteld ergens in de voorafgaande artikelen aan te geven, dat het daar over de belijdende leden ging. Dit werd ingevoegd in art. 75 (oud 76). Hierdoor ontstond een bepaalde geleding. Art. 71-74 werden in zekere zin algemene bepalingen, art. 75-77 regelden tucht over belijdende leden, art. 78 tucht over doopleden. De vraag of zulk een geleding wel wenselijk was, kon ter synode niet volledig doorgesproken worden.

Depp. zijn van oordeel, dat een nieuwe geleding in de vanouds een geheel vormende artikelen ongewenst is. Zij achten het niet juist, de artikelen 71-74 "algemeen" te maken in die zin, dat daar als vanzelfsprekend ook aan doopleden gedacht kan worden. De tucht over doopleden, hoezeer in sommige gevallen noodzakelijk, moet toch gezien worden als iets uitzonderlijks in het kader van de kerkelijke censuur.

In aansluiting aan hetgeen de synode reeds aanvaardde leggen depp. thans een formulering voor, waarin de term "dooplid" is vervangen door een andere omschrijving, zodat in art. 75 (oud 76) de aanduiding "als belijdend lid van de gemeente" kan vervallen.
Voorstel:
78.1 Wanneer iemand, die door de doop de christelijke gemeente is ingelijfd, volwassen geworden nalatig is ten aanzien van de openbare belijdenis des geloofs of ook overigens zich ontrouw betoont inzake de verplichting tot de nieuwe gehoorzaamheid in het verbond, zal hij daarover door de kerkeraad vermaand worden.
2 Indien hij de vermaning van de kerkeraad hardnekkig verwerpt en zich afkerig toont van het verbond en onverschillig of vijandig jegens de dienst des Heren zal dit, na advies van de classis, met het noemen van de naam van de zondaar aan de gemeente bekend gemaakt worden. Hierbij zal een termijn worden gesteld. De gemeente zal worden vermaand hem aan te spreken en voor hem te bidden.
Wanneer hij in de gestelde termijn geen tekenen van oprechte boetvaardigheid vertoont zal de kerkeraad openlijk voor de gemeente tot de uitsluiting overgaan, met gebruikmaking van het daarvoor bestemde formulier.
3 Indien hij na de uitsluiting tot bekering komt en begeert weer in de gemeente te worden opgenomen, zal de wederopneming geschieden in de weg van de openbare belijdenis des geloofs, nadat de kerkeraad de gemeente zijn schuldbelijdenis en betering des levens bekend heeft gemaakt.
Annex met dit voorstel zal het nodig zijn, dat een tweetal formulieren wordt opgenomen in het kerkboek.
Aangesloten kan worden aan de richtlijnen van Sneek/Utrecht, waarbij reeds twee openbare bekendmakingen werden goedgekeurd.
Voorstel:
1 Openbare bekendmaking ten aanzien van afkerige volwassen doopleden:
De kerkeraad deelt met droefheid mede, dat N.N., door de doop de christelijke kerk ingelijfd, ondanks voortdurend ernstig vermaan hardnekkig blijft voortgaan in de zonde van …..
Indien hij/zij onverhoopt niet binnen …. met betoon van berouw betering des levens bewijst, zal de kerkeraad genoodzaakt zijn dit dooplid om zijn moedwillige ongehoorzaamheid aan de God des verbonds van de gemeenschap der kerk uit te sluiten.
De gemeente wordt opgewekt de afkerige liefderijk te vermanen en de Here te bidden voor zijn/haar bekering.
2 Openbare mededeling van uitsluiting van volwassen doopleden:
De kerkeraad is in de droeve noodzakelijkheid aan de gemeente mede te delen, dat N.N. de gemeenschap met Christus en zijn kerk, die hem/haar in de heilige doop betekend en verzegeld werd, ondanks vele ernstige vermaningen hardnekkig verloochent. Dientengevolge moet de kerkeraad thans in de naam des Heren ertoe overgaan, om N,N, uit de gemeente Gods uit te sluiten en te verklaren dat hij/zij geen deel heeft in het rijk van Christus, zolang hij/ zij zich niet bekeert.
De gemeente wordt opgewekt niet op te houden de zondaar (zondares) in de gebeden te gedenken en hem/haar liefderijk te vermanen, dat hij/zij zijn/haar zonde belijde en late. En zien wij toe dat niet te eniger tijd in iemand van ons zij een boos, ongelovig hart om af te wijken van de levende God.

 

Deputatenrapport 1977

78. Artikel inzake tucht over doopleden (rapport-1976)
R. a. Enkele kerkeraden menen dat het onderscheid tussen schroomvalligen (die uit verkeerde schuchterheid geen belijdenis durven doen) en afkerigen niet voldoende uit de verf komt. De indruk kan opkomen, dat ook de eerstgenoemden aan de gemeente bekend gemaakt en zelfs met de tucht getroffen moeten worden, wat niet de bedoeling is.
b. Andere kerkeraden missen in de tucht over afkerige doopleden de drievoudige afkondiging aan de gemeente, zoals die bij de tucht over belijdende leden wordt voorgeschreven. Zij vragen of aan de jonge leden die nog geen belijdenis deden, niet evenvéél zorg besteed moet worden als aan de anderen.
Een kerkeraad is tevreden als er één afkondiging zonder de naam van het dooplid wordt ingelast. Hij ziet daarin dit voordeel, dat er aldus nog weer een duidelijke reden is om de betrokkene tot een gesprek te bewegen. Het is vaak ontzettend moeilijk, met deze jongeren zelfs in contact te komen.
c. Een kerkeraad wijst erop dat in het eerste lid over twee oorzaken van vermaan wordt gesproken: nalatigheid in het doen van belijdenis, of ook overigens ontrouw inzake de nieuwe gehoorzaamheid. Deze beide gevallen staan onder de voorwaarde, gelegen in de leeftijdsbepaling 'volwassen geworden'. Maar: ook minderjarige doopleden (15 à 16 jaar) moeten toch vermaand worden als ze in hun leven de bedoelde ontrouw laten zien?
d. Bezwaar tegen het woord 'formulier' in lid 2.
Dit woord duidt in het kerkelijke toch op een uitvoerig stuk, waarin bijv. eerst een uiteenzetting wordt gegeven van de leer (doop, avondmaal, de ambten, enz.). Zelfs in het formulier van de ban is dit het geval.
Bij de tucht over doopleden is dit anders. Dan wordt een mededeling gebruikt. Dan kan dit ook beter in het artikel staan.
M. a. Depp. verduidelijken in het tweede lid, dat voor de tuchtoefening meer nodig is dan schroomvallig nalaten van de openbare belijdenis. De opsomming van redenen bedoelde al te zeggen, dat het één bij het ander gezien moet worden. Dit kan worden benadrukt door invoeging van 'daarbij duidelijk laat blijken…'.
Overigens menen depp. dat de bewoordingen zelf reeds aanwijzen, wie er bedoeld zijn. 'Hardnekkig verwerpen van de vermaning', dat zegt men niet van iemand die telkens weer terugdeinst voor wat hij wel als een terecht van hem gevraagde daad ziet.
b. De regeling van de procedure bij deze tucht ligt er reeds sinds de g.s. Sneek 1939 daarvoor richtlijnen vaststelde.
Depp. achten het juist, dat er onderscheid is met de 'normale' tuchtoefening. Dit onderscheid brengt niet mee, dat er daardoor minder zorg zou worden besteed aan de afkerige doopleden.
Ten aanzien van hen geldt immers de regel, dat met uitsluiting gewacht moet worden tot het 25ste levensjaar voltooid is: eerder worden ze niet ten volle verantwoordelijk gesteld. Alleen bij bijzonder ergerlijke goddeloosheid wordt een uitsluiting op 21-jarige leeftijd toelaatbaar geacht.
Dit houdt in dat er jaren van gelegenheid tot vermaan zijn voorafgegaan.
Het afkondigen van de zonde zonder de naam van de zondaar te noemen in de gewone tuchtprocedure wordt gedaan, om hem nog te sparen (enigszins verschonen): hij wordt nog niet aangewezen. Maar in het geval van afkerige doopleden is de zaak vanzelf bekend. Ze doen geen belijdenis, ze komen niet in de kerk en niet op catechisatie. Dat ontgaat de gemeente niet.
De motivering, dat er een 'springplank' voor hernieuwd contact zou kunnen zijn, achten depp. niet sterk genoeg om daarvoor een extra afkondiging op te nemen. Men kan de betrokkenen ook schriftelijk in kennis stellen van het voornemen tot de (ene) afkondiging, met daarbij het verzoek om een gesprek én een termijn waarbinnen dat moet plaatshebben.
c. Dit artikel zegt wat er moet gebeuren als de doopleden volwassen geworden zijn. Het dient niet om te verbieden, dat ook jongere doopleden door de ambtsdragers worden aangesproken. Dat is er volgens depp. ook niet in te lezen.
Als ontrouw reeds bij 15 of 16 jaar openbaar wordt, zullen echter allereerst de ouders of voogden ambtelijk worden aangesproken, al sluit dit niet uit dat de predikant of wijkouderling ook het kind zelf tracht te bereiken. De kérkelijke behandeling van iemand moet toch inzetten bij de aanvang van de volwassenheid.
d. Het woord formulier werd gebruikt in verband met de in het rapport-1976 (p. 15) gestelde noodzaak, dat de mededelingen een plaats krijgen in het kerkboek. Die plaats is in het onderdeel van de formulieren. Ter wille van de eenheid in de daar gebruikte opschriften stellen depp. aan het einde van dit rapport voor, de beide bekendmakingen samen op te nemen onder het opschrift: Formulier van de tucht over afkerige volwassen doopleden. Dat in dit formulier geen uiteenzetting van de leer staat achten depp. geen bezwaar, omdat
1. dit niet altijd het geval is, zie het formulier voor de openbare belijdenis des geloofs, en
2. de betekenis van het woord in kerkelijk gebruik is: 'geheel van bewoordingen waarin iets, inzonderheid een plechtige verklaring, vervat moet zijn' (Van Dale, 10e druk).

Voorstel:
De kerkeraad zal iemand die als kind de doop heeft ontvangen, vermanen wanneer hij als volwassene nalaat openbare belijdenis van het geloof te doen, of ook in ander opzicht zijn roeping tot nieuwe gehoorzaamheid in Gods verbond ontrouw is.
Indien hij de vermaning van de kerkeraad hardnekkig verwerpt en daarbij duidelijk laat blijken dat hij afkerig is van het verbond en onverschillig of zelfs vijandig staat tegenover de dienst van de Here, zal dit met advies van de classis aan de gemeente bekend worden gemaakt. Bij de afkondiging zal de kerkeraad zijn naam noemen en tevens een termijn stellen. De gemeente zal worden aangespoord hem aan te spreken en voor hem te bidden.
Wanneer hij in de genoemde termijn geen teken van oprecht berouw toont, zal de kerkeraad hem in een eredienst buiten de gemeenschap van de kerk sluiten, waarbij het daarvoor gestelde formulier gebruikt dient te worden.
Indien hij na deze excommunicatie tot bekering komt en zich weer bij de gemeenschap van de kerk wil voegen, zal hij toegelaten worden in de weg van de openbare belijdenis van het geloof, nadat de kerkeraad zijn bekering aan de gemeente heeft bekendgemaakt.

 

Commissierapport 1978

Art. 82. Voor de taalkundige redactie van dit artikel, waarvan depp. eerst in "rood", pag. 15 een voorstel formuleerden, heeft uw commissie grote waardering. Een kerkeraad schrijft: met de tweede zin behoort een nieuwe alinea te beginnen: "Indien hij de vermaning…". Uw commissie acht dit niet wenselijk. De eerste, grote alinea spreekt over de zondaar en zijn verharding, en de inzet van de kerkeraad daarbij. De tweede alinea ("Indien hij na deze ….") beschrijft hetgeen zal geschieden na zijn bekering.
Een classis pleit bij dit artikel voor twee vermaningen bij tucht over doopleden; de eerste zonder het noemen van de naam, de tweede met het noemen van de naam, na advies van de classis; bij deze tweede wordt dan de datum van de voorgenomen afsnijding aan de gemeente meegedeeld. Uw commissie verwijst naar "bruin", pag. 80-81.
Het gaat bij deze doopleden over een hardnekkig verwerpen van het vermaan, om een totale vijandschap tegen de dienst van de Here; het totale levensbeeld is er een van vijandschap. Daarom is het "ontzien" van zo'n dooplid door het aanvankelijk verzwijgen van de naam niet meer nodig. Bovendien is te bedenken dat doopleden die op 17-jarige leeftijd van huis gaan, in vijandschap tegen de Here zich verharden, in de regel niet eerder afgesneden worden dan wanneer ze 25 jaar zijn geworden. Tussen het begin van hun vijandschap en hun afsnijding zit een lange tijd, een periode van veel kerkelijk vermaan.
Dan treedt art. 82 in werking de kerk treft een situatie aan, waarin de verharding dermate duidelijk is, dat met de tucht moet worden voortgevaren.

 

Synodebehandeling 1978

Zie artikel 80.

 

Kerkorde 1978

Artikel 82
Tucht over doopleden
De kerkeraad zal iemand die als kind de doop heeft ontvangen vermanen wanneer hij als volwassene nalaat openbare belijdenis van het geloof te doen, of ook in ander opzicht zijn roeping tot nieuwe gehoorzaamheid in Gods verbond ontrouw is. Indien hij de vermaning van de kerkeraad hardnekkig verwerpt en daarbij duidelijk laat blijken dat hij afkerig is van het verbond en onverschillig of zelfs vijandig staat tegenover de dienst van de Here, zal dit met instemming van de classis aan de gemeente bekend worden gemaakt. Bij de afkondiging zal de kerkeraad zijn naam noemen en tevens een termijn stellen. De gemeente zal worden aangespoord hem aan te spreken en voor hem te bidden. Wanneer hij in de genoemde termijn geen teken van oprecht berouw toont, zal de kerkeraad hem in een eredienst buiten de gemeenschap van de kerk sluiten, waarbij het daarvoor gestelde formulier gebruikt dient te worden. Indien hij na deze excommunicatie tot bekering komt en zich weer bij de gemeenschap van de kerk wil voegen, zal hij toegelaten worden in de weg van de openbare belijdenis van het geloof, nadat de kerkeraad zijn bekering aan de gemeente heeft bekendgemaakt.