Het in 1978 aangenomen artikel 25 gaat niet op een artikel uit deze kerkordening terug.
Artikel 26.
Missionaire dienaren des Woords
1. Ten aanzien van de beroeping en bevestiging van de missionaire
dienaren des Woords gelden dezelfde bepalingen als voor de andere
dienaren.
2. Zij zijn voor hun uitzending, de uitoefening van hun dienst en
de beëindiging daarvan onderworpen aan de bevoegdheid van een
kerkeraad.
3. Hun taak is op het hun toegewezen arbeidsterrein het Woord van
God te verkondigen, hun die daardoor tot geloof komen de
sacramenten te bedienen en te leren onderhouden al wat Christus
aan zijn gemeente bevolen heeft, en, naar goede orde, ouderlingen
en diakenen aan te stellen
Toelichting:
1. Dit nieuwe artikel brengt in rekening dat het ambt van
missionaire dienaar des Woords een eigensoortige dienst is (zie
bij art.2).
2. De grondregel van art.6 (nieuw) is ook hier toegepast.
3. De omschrijving van de taak is ontleend aan het nieuwe
bevestigingsformulier.
Art. 26
Depp. behandelen de dienst van de missionaire dienaren des Woords
consequent als een afzonderlijke dienst en in feite als een
afzonderlijke ambt. Hun voorstel regelt eerst de beroeping en
bevestiging van deze dienaren;
Daarna uitvoerig wat volgens art.6 voor ‘gewone’ dienaren geldt,
en tenslotte de missionaire taak.
Cn, die bij art.2 het pleit voert tegen het noemen van deze
dienst afzonderlijk, laat dit gehele artikel van depp. door de
mazen van zijn net glippen. Hij keert alleen de volgorde van de
onderdelen om: 3-2-1.
CIA stelt, dat voorafgaand aan dit artikel de zendingstaak moet
worden geformuleerd (nl. van de kerken), omdat de zending
opdracht is van de plaatselijke kerk (en niet van het
kerkverband, zoals de plaats van art.51 suggereerd).
KRA vraagt waarom hier de ingewikkelde formulering is gekozen:
“onderworpen aan de bevoegdheid van een kerkeraad”. Voorts,
waarom depp. hier überhaupt spreken van “onderworpen zijn”,
terwijl iets dergelijks niet is bepaald t.a.v. andere
ambtsdragers. Tenslotte of het niet in strijd is met
opperhoogheid van de enige Bisschop der kerk, als van welke
ambtsdrager ook gezegd wordt, dat hij onderworpen is aan een
kerkeraad.
FH stellen de vraag of bij kerk-instituering op het zendingsveld
de zendeling niet onder opzicht en tucht van de dan gevormde
kerkeraad moet komen. F meent van wel, H acht het mogelijk maar
niet verplicht.
De vraag is, of de zendelingen een afzonderlijke dienst of ambt
hebben, zodanig dat hun ambt niet gequalificeerd kan worden als
dienaar des Woords met een bijzondere opdracht. Als Cn in zijn
voorstel de taak van de missionaire dienaren voorop zet, geeft
hij er blijk van dat in zijn gedachtengang deze dienaren gewone
predikanten zijn: de KO kan eenvoudig beginnen, met hun speciale
taak te omschrijven. Het is hem ontgaan, dat bij zo’n
gedachtengang de “zware” bepalingen over beroeping, bevestiging
en onderworpen zijn aan een kerkeraad in feite overbodig
zijn.
KRA cirkelt in zijn vragen rondom dezelfde kwestie.
Uw comm. signaleert in het voorstel van depp. de consequentie van
de gedachte , dat zendelingen geen (gewone) dienaren des Woords
zijn. Vergelijking met art.4 laat zien, dat strikt genomen een
zendeling beroepen en bevestigd moet worden zoals elke dienaar
des Woords, maar dat de examinatie en de approbatie van de
gemeente zijn weggelaten. Wat de examinatie betreft, zou dit een
uitvloeisel kunnen zijn van de vooronderstelling, dat iemand die
voor de zending beroepen wordt, al predikant is en dus ook
geëxamineerd is. Maar er kunnen ook kandidaten beroepen worden
voor de zending. En vooral het tweede lid van art.26 dat in de
uitdrukking “van een kerkeraad” parallel staat aan art.6 (voor de
‘gewone’ dienaren), suggereert sterk dat art.6 voor deze dienaren
niet geldt; hetgeen meebrengt dat zij niet beroepen zijn tot de
dienst des Woords volgens art.4 en 5. En dan leidt het ontbreken
van de examinatie uit art.4 tot de mogelijkheid, dat iemand met
een geheel andere opleiding dan die van de predikanten en zonder
de toelating tot de dienst des Woords, voor de missionaire dienst
beroepen kan worden.
Op zichzelf acht uw comm. dit al een bezwaar. De missionaire
dienaar, die belast wordt met de prediking van het Woord, de
bediening van de sacramenten, en het instellen van de ambten, en
daarbij veelal alleen staat, heeft niet minder dan de predikanten
in bestaande gemeenten de volledige opleiding en roeping tot de
dienst des Woords nodig.
Het grootste bezwaar is echter, dat van een afzonderlijke dienst
wordt uitgegaan, met o.a.eigen roeping en aard (zie toelichting
van depp. ad art.2 punt 1), zonder dat uit de H.Schrift de
instelling van een blijvend ambt in dezen naast de drie, die wij
kennen, wordt aangetoond.
Een krachtige poging tot dit laatste vindt uw comm. om een stuk,
dat ter synode is gebracht door de kerk te Spakenburg-Zuid. Het
is een stuk van de commissie Kawagit van genoemde kerk, dat
conclusies bevat inzake zending, zendende kerk, gezondene en kerk
in het zendingsgebied. Voor uw comm. is van groot belang het
gedeelte, dat handelt over de gezondenen. Daar wordt nl. zeer
positief gesteld dat het ambt van de gezondene een apart ambt is,
naast de drie tot nu tot bekende ambten.
T.a.v. de gezondene wordt het volgende gesteld (onderstrepingen
van de comm.):
1. Gezonden door Christus werden de apostelen, Matth. 28: 19,
Joh. 20: 21.
2. Gezonden wordt de gemeente van Christus, gebouwd op het
fundament van de apostelen en profeten, als erfgename van de
roeping der apostelen tot verkondiging van het evangelie aan alle
creaturen.
3. …..
4. ……”
Over “ambt of functie van de gezondenen-karakter van dit ambt”
wordt gesteld:
1. De Goddelijke oorsprong van het ambt van Miss. Dienaar des
Woords blijkt uit het volgende: De gemeente is erfgename van de
roeping der apostelen het evangelie te verkondigen aan alle
volken.
2. De ambtsdienst van de gezondenen tot evangelieprediking in de
wereld kan niet vereenzelvigd worden met die van dienaren des
Woords in een geïnstitueerde gemeente, noch met die van de
ouderlingen of van de diaken. Immers:
a. de dienst van de uitgezondene is niet in eerste instantie
gericht op een reeds vergaderde gemeente;
b. het terrein van zijn werkzaamheden is een geheel ander dan dat
van de drie genoemde ambten;
c. de gezochten door het evangelie zijn anderen dan de aan
genoemde ambten toevertrouwden;
d. de dienst van de uitgezondene zal zijn: de verkondiging van
het evangelie en (zo mogelijk) het bedienen van de sacramenten
(zie K.O. art. 64). Hij zal echter ook moeten regeren en tucht
oefenen en diakonale arbeid moeten verrichten.
e. De dienst van de gezondene kan worden omschreven als: de
planting der kerk en de voorlopige bearbeiding van de geplante
gemeente”.
T.a.v. de naam van het ambt word afgewezen de naam ‘zendeling’,
evenzeer de naam ‘evangelist’ (waarbij meteen enkele teksten
worden prijsgegeven, die konden laten zien dat er een aparte
bevestiging in dit ambt zou zijn, nl. 1Tim. 4: 14 en 2Tim. 1: 16,
en dat deze ambtsdragers ook zelfstandig optraden, nl. Hand. 8
(Filippus) en 1Cor. 16: 12). Gekozen wordt voor de naam
“missionair dienaar des Woords”. Omdat de “ambtsdienst van de
uitgezondene in de zending” “toch nog het meest nabij het
dienstwerk van de dienaar des Woords in onze gemeenten” komt, en
in “de toevoeging MISSIONAIR wordt vastgehouden, dat hier toch
een ander ambt wordt aangeduid dan dat van een der drie bekende
ambten”.
Uw comm. moet zeggen, dat zij bij het overwegen van deze
conclusie te meer huiverig is geworden voor de invoering van een
afzonderlijk ambt van missionair dienaar des Woords.
De alles funderende stelling, dat de gemeente gezonden wordt,
gelijk de apostelen eertijds gezonden werden, en wel uithoofde
van het erfgename zijn t.a.v. de apostolische roeping, doet
gekunsteld aan. De Heilige Schrift kent gezondenen, nl. personen
met een zending, maar geen uitgezondenen gemeente. Het is buiten
kijf, dat de gemeente de opdracht heeft steeds mensen te zenden
tot prediking, zowel aan de gemeente zelf als aan de volken. Maar
dat bewijst nog niet, dat de gemeente zelf een gezondene is,
zodat het ambt van “missionair dienaar des Woords haar als het
ware inkleeft, en er bij elke kerk-instituering geen drie, maar
in feite vier ambten worden ingesteld.
De Heilige Schrift laat ons voorts zien, hoe het ene ambt van de
apostelen als het ware is uitgewaaierd in drieën, via de eerste
afsplitsing in Hand.6 en later in de onderscheiding tussen de
ouderlingen, die (goede) leiding geven en de ouderlingen, die
zich belasten met prediking en onderricht (1Tim.5:17). In deze
drievoudige vertakking ontvangt elke kerk de voortgang van het
aan de apostelen geschonken ambt.
Wil men nu rechtstreeks van de wortel, een vierde tak zien
opkomen, naast de drie andere, dan blijkt deze in feite identiek
te zijn aan de wortel zelf, het ambt van de apostelen. Dit vierde
ambt omvat immers de prediking, de sacramentsbediening, de
kerkregering, de tuchtoefening en de diakonale arbeid (zie het
geciteerde over de ambtsdienst onder 2.d.) Instelling van dit
afzonderlijk ambt zou naar het oordeel van uw comm. teruggrijpen
over de heilshistorische ontwikkeling van het ambt heen naar de
oorsprong, en exegetisch niet verantwoord zijn. In plaats dat de
kerken, die tot het zendingswerk in staat worden gesteld, een
dienaar des Woords ‘afzonderen’ (Hand.13:2) voor dit speciale
werk, zouden zij naast de drie uit een gegroeide ambten het
apostel-ambt instellen voor het werk onder de heidenen. De vraag
mag gesteld worden, waarom dan de apostelen niet hebben
voorgeschreven, dat hun ambt zou blijven bestaan, naast wat zij
voor de reeds geplante gemeenten verordend hebben.
Naar de overtuiging van uw comm. is elke dienaar des Woords een
gezondene (evenals elke ouderling en diaken). Een dienaar des
Woords kan gezonden worden tot de arbeid in een bestaande
gemeente, maar ook om ergens tot planting van gemeenten te
werken. Maar uit het verschil in concrete zending mag niet
geconcludeerd worden tot verschil in roeping en ambt.
Uw comm. staat met dit alles niet tegenover de eventuele
instelling van een zendingsorde, tot bevordering van welke dit
stuk van Spakenburg-Zuid is ingediend. Het bevat wel degelijk
motieven voor algemene bepalingen, bijv. betr. de verhouding
zendende kerk – missionaire dienaar, opzicht en tucht, enz.
Alleen de fundering voor een afzonderlijk ambt in dezen, die
rechtstreeks in verband staat met de herziening van de KO art.2
en 26, heeft uw comm. getoetst. Zij is van oordeel, dat het
resultaat van deze toetsing geen kracht bijzet aan het voorstel
om het ambt van de missionaire dienaren des Woords als een
afzonderlijk ambt te regelen.
Het voorstel van de comm. moet zijn, de eerste twee leden van het
voorgestelde art.26 te doen vervallen en het derde lid te
aanvaarden. De bijzondere taakomschrijving van missionaire
dienaren des Woords past goed en is ook nodig na de
taakomschrijving van de dienaren in het algemeen, art.17.
Uw comm. steunt de opmerking van CIA over de plaats van het
artikel over de zending (depp.51). Dit mede op grond van een
voorstel van de PSZH. Deze ps constateert “dat art.52 van de
kerkorde anno 1905, Generale Synode Utrecht, is geformuleerd als
betreffende een zaak van de kerken in het gemeen: nl. door te
spreken van arbeid der kerkelijke zending”; Deze ps overweegt,
“dat de gedachte, dat de zending kerkewerk is niet zonder meer
insluit, dat de zending ook een zaak is van de meerdere
vergaderingen” en “dat de vroegere plaatsing van het
desbetreffende artikel in het hoofdstuk over de kerkelijke
vergaderingen verband hield met de destijds gangbare gedachte,
dat de zending een zaak was van de kerken in het gemeen”.
Zij is dan van oordeel “dat dit artikel niet geplaatste behoort
te worden in het hoofdstuk over de kerkelijke vergaderingen, maar
in het hoofdstuk over de diensten”.
Uw comm. meent, dat de plaats van een artikel zeker complicaties
kan hebben voor het verstaan ervan, en dat dit punt duidelijk en
juist door CIA en PSZH is geargumenteerd. Bovendien ontstaat er
een goede orde in dit hoofdstuk, waar na de zaken van de zending
dan meteen de evangelisatie aan de orde komt.
Nu het voorgestelde art.51 hier ter sprake is gekomen, vermeldt
de comm. ook de overige punten die daarop betrekking hebben. KR
Berkel en Rodenhuis vraagt, of er geen escape-clausule moet
worden opgenomen t.a.v. de ressortale samenwerking. Uw comm.
meent: neen, omdat het doel van de bepaling daarmee ondergraven
zou worden. Een kerk, die werkelijk onoverkomelijke moeite zou
hebben in dezen, vindt haar ‘escape’, de comm. zou liever zeggen:
haar ruimte, in art.87 (oud): naarstigheid doen.
CIM wijst erop, dat de term “de aangenomen orde” voor misverstand
vatbaar is. De indruk kan worden gewekt, dat hiermee een
zendingsorde bedoeld wordt. Dit is blijkens de toelichting van
depp. punt 2 niet hun bedoeling met deze woorden. Omdat het
misverstand niet alleen mogelijk is, maar ook reeds post heeft
gevat, blijkens een reactie van KR Enschede-Noord op dit art.,
acht uw comm. het verstandig de zaak te verduidelijken, en te
formuleren:”met inachtneming van de bepalingen in deze
kerkorde”.
Uw comm. komt tot het voorstel, dat op deze plaats in de KO eerst
gehandeld zal worden over het vervullen van de zendingsroeping en
de samenwerking daarbij (art.51 depp.), en vervolgens over de
taak van de missionaire dienaren des Woords (art.26 lid 3 depp.).
De laatstgenoemde bepaling wil de comm. dan aldus laten luiden:
“De taak van de dienaren des Woords, die uitgezonden worden voor
de missionaire dienst, is op het hun toegewezen arbeidsterrein
…”. Enz. Als de nummering van de artikelen daar om vraagt, kan
deze bepaling als derde lid aan het voorgaande art. worden
verbonden.
Artikel 26.
De taak van de dienaren des Woords, die uitgezonden worden voor
de missionaire dienst, is op het hun toegewezen arbeidsterrein
het Woord van God te verkondigen, hun die daardoor tot geloof
komen de sacramenten te bedienen en te leren onderhouden al wat
Christus aan zijn gemeente bevolen heeft, en, naar goede orde,
ouderlingen en diakenen aan te stellen.
Het Acta-verslag vermeldt alleen dat dit artikel is vastgesteld.
De taak van de dienaren des Woords, die afgezonderd worden voor de zendingsarbeid, is, op het hun toegewezen arbeidsterrein het Woord van God te verkondigen, hun die daardoor tot geloof komen de sacramenten te bedienen en te leren onderhouden al wat Christus aan zijn gemeente bevolen heeft, en naar goede orde ouderlingen en diakenen aan te stellen.
Dit rapport behandelt het betreffende artikel niet.
28. Artikel over de missionaire dienaren des Woords (acta)
T. Voorstel:
De taak van de predikanten die geroepen zijn tot het zendingswerk
is het Woord van God te verkondigen in het hun toegewezen
gebied.
Zij zullen de mensen die tot geloof gekomen zijn de sacramenten
bedienen en hen leren onderhouden alles wat Christus zijn
gemeente bevolen heeft. Ook zullen zij naar goede orde
ouderlingen en diakenen aanstellen.
Art.25.
Een kerkeraad stelt voor het hier gebruikte woord “mensen” te
vervangen door “hen”; alsof ook andere schepselen voorwerp van
zendingswerk zouden kunnen zijn.
Uw commissie wil bij het voorstel van depp. blijven. Immers, de
nadruk ligt op “mensen”, in onderscheiding van andere schepselen.
Hier klinkt door wat beleden wordt door de kerk over het gevallen
menselijk geslacht. Zie SL.III/IV, en Zondag 15 H.Cat..
Dezelfde kerkeraad schrijft over het “…ouderlingen en diakenen
aanstellen”. Waarom niet “doen verkiezen”? Deze kerkeraad
verwijst naar Titus 1:5.
Uw commissie antwoordt dat in het “naar goede orde” van dit
artikel tot uitdrukking wordt gebracht dat van een monopolistisch
optreden van de missionaris geen sprake kan zijn; alle
individualisme wordt hierdoor uitgesloten.
In de gekozen formulering wordt tot uitdrukking gebracht dat de
missionaris komt tot een zekere afronding van zijn werk in het
aanstellen van ambtsdragers naar goede orde.
De bespreking van art.25 wordt voortgezet. Deputaten nemen een suggestie van ds.H.J. de Vries over, om in plaats van ‘ouderlingen en diakenen aanstellen’ te lezen ‘de ambten instellen’. Nadat nog een taalkundige wijziging is aangebracht wordt art.25 aanvaard.
Taak van de missionaire predikanten.
Artikel 25
De taak van de predikanten die geroepen zijn tot het zendingswerk
is het Woord van God te verkondigen in het hun toegewezen
gebied.
Zij zullen hen die tot geloof gekomen zijn de sacramenten
bedienen en hen leren onderhouden alles wat Christus zijn
gemeente bevolen heeft. Ook zullen zij naar goede orde de ambten
instellen.