Artikel XIb
.... en hen niet uit hun
dienst te ontslaan zonder kennis en approbatie van de classis en
van de deputaten der particuliere synode.
Artikel 16. Wanneer een dienaar des Woords geheel ongeschikt en onbekwaam blijkt te zijn, zodat hij geen enkele gemeente met stichting kan dienen, zonder dat er grond is voor het oefenen van kerkelijke tucht, zal de kerkeraad hem geen volledig ontslag uit de dienst geven zonder kennis en approbatie van de classis en van deputaten der particuliere synode en niet zonder dat een regeling getroffen wordt voor het onderhoud van de ontslagene.
Toelichting:
1. Dit nieuwe artikel doelt op een ontslagmogelijkheid, die
verder gaat dan de in art. 11, slot, genoemde. Thans gaat het om
volledig ontslag. De betrokkene is dan niet meer beroepbaar. De
grond voor ontslag is immers van die aard dat hij ook op andere
plaatsen niet in het ambt gesteld kan worden.
2. Art. 79 handelt over maatregelen met betrekking tot
ambtsdragers in geval van kerkelijke tucht. Dit artikel kan niet
gehanteerd worden, wanneer kennelijk gemis van gaven reden geeft
het ambt te ontnemen
3. Uiteraard geldt ook bij dit artikel de waarschuwing dat er
geen misbruik van gemaakt mag worden (zie bij art. 11).
Zie ook artikel 11
"Er mag van art. 11 der kerkenorde geen misbruik worden gemaakt.
Ontslag uit de dienst naar art. 11 is niet geoorloofd in
gevallen, waarin de artikelen der kerkelijke censuur zouden
moeten worden toegepast: en na de verkregen verzoening in zulk
geval moet de predikant in zijn ambtelijke dienst worden
hersteld.
Losmaking naar art. 11 mag ook niet geschieden, als de schuld van
de gespannen verhouding tussen leraar en gemeente ligt bij de
laatstgenoemde, en zij zonder wettige reden de losmaking begeert.
Toch neemt dit niet weg, dat er wel degelijk misstanden kunnen
voorkomen, zodat predikant en gemeente niet meer kunnen
samengaan, en losmaking door de classis met behulp van de
deputaten der particuliere synode noodzakelijk is". (Utrecht,
1905)
Art. 16.
Dit voorstel van depp. heeft in de kerken geen gunstig onthaal
gevonden. KrA, die vrijwel als enige meent dat dit wel "een goede
aangelegenheid" is,
blijft toch zeer beducht voor willekeur en partijdigheid in de
toepassing; hij acht het niet duidelijk wat met "geheel" bedoeld
wordt in de uitdrukking "geheel ongeschikt bevonden"; hij vraagt
zich af welke instantie zou moeten bepalen dat een predikant in
geen enkele gemeente meer met stichting kan dienen.
KrH (uitdr.) meent, dat hier een regel gemaakt wordt voor een
exceptioneel geval, hetgeen overbodig is. Als dergelijke algehele
ongeschiktheid geconstateerd zou worden, dan zou met de
betrokkene gesproken moeten worden over art. 12 (andere staat des
levens). Indien hij tegen alle advies en vermaning in zijn
gemeente zou willen blijven “dienen", zou hij censurabel
worden.
PSU ziet bij invoering van dit art. vele vragen rijzen.
PSNH heeft een officieel voorstel ingediend, om dit art. niet in
te voegen dan nadat de noodzakelijkheid hiervan op goede gronden
bewezen is.
FH ontraadt de opneming van dit art. Een zekere keur op de
geschiktheid vindt plaats bij de kerkelijke examens en ook reeds
tijdens de opleiding in Kampen. Bij toepassing van dit artikel
drijgen langdurige procedurekwesties.
ClA meent, dat in elk geval waarborgen tegen misbruik zouden
moeten worden ingebouwd.
KRHW komt in een breed betoog tot de conclusie, dat dit art.
onaan- vaardbaar moet worden geacht.
Cl Kampen is niet overtuigd geworden, dat het moet worden
opgenomen.
Uw comm. heeft deze zaak breed overwogen. Ze is tot de conclusie
gekomen dat de toepassing van het oordeel "geheel ongeschikt en
onbekwaam", afgegrensd tegen de "onbekwaamheid" van art.13, tegen
de tuchtvaardigheid en tegen de gronden voor een losmaking naar
art. 11, uitzonderlijk moeilijk, zo niet onmogelijk zou zijn. En
aangezien, anders dan in art. 13, geen oorzaken van gehele
ongeschiktheid of onbekwaamheid worden genoemd (wat in dit gevel
ook niet kan), is het gevaar van subjectieve beslissing bij elke
beoordelende instantie vrijwel onontkoombaar.
Het is niet helemaal duidelijk wat depp. bedoelen met ontslag
"uit de dienst". Waarschijnlijk staat dit gelijk met “uit het
ambt”. Uw comm. is er huiverig voor, om naast art. 12 en art.
79-80 een derde mogelijkheid op dit punt toe te voegen.
Goede nota moet genomen worden van het voorstel-PSNH. De
noodzakelijkheid van invoering is niet aangetoond. Uw comm.
meent, dat die ook niet aangetoond kan worden, omdat het hier
zeer uitzonderlijke gevallen betreft en het voorkomen van
uitzonderlijke gevallen het maken van een regel niet
rechtvaardigt. Zij adviseert daarom, dit voorstel van depp. niet
te aanvaarden.
Zie ook artikel 11, voor de argumentatie om dat artikel te splitsen. De voor artikel 14 (1978) relevante gedeelten uit het commissierapport over artikel 11, worden hieronder weergeven.
T.a.v. het ontslag; KrH vraagt of een dienaar, die door Christus geroepen is, door de kerkeraad ontslagen kan worden. Of is de figuur van losmaking bedoeld? In dat geval liever een afzonderlijk artikel. FH wil uitgedrukt zien, dat een losgemaakte dienaar zijn ambt behoudt, en vraagt tegelijk of dat wel mogelijk is in het licht van art. 6 nieuw). Kr Rotterdam-C meent, dat dit gedeelte een bepaling moet bevatten voor het onderhoud van de ontslagen dienaar, analoog aan art. 16 (nieuw). Dit artikel heeft zijn geschiedenis. Het luidde aanvankelijk, "op d'ander sijde sal de kerkenraet als representerende de Gemeijnte oock gehouden sijn hare dienaers te versorghen van behoorlijck onderhoudt, ende sonder kennisse ende oordeel des Classis niet te verlaten, de welke oock, bij ghebreke van onderhoudt sal oordelen oft de voersz. Dienaars te versetten sijn oft niet" (Den Haag 1586 art. g). De gs-Utrecht 1905 heeft de zgn. verplaatsing om financiële redenen geschrapt. Wat bleef staan is opnieuw geformuleerd in het huidge art.11.
Op de vraag of een door Christus geroepen dienaar ontslagen kan
worden hebben de kerken geantwoord in art. 11; en in zekere zin
ook in de kerkelijke practijk. Algeheel ontslag wordt, althans
tot nu toe, niet toegepast. Het ontslag naar art. 11 is ook in de
kerkelijke besluiten een maatregel geworden, waarbij niet het
ambt wordt ontnomen, maar wel de uitoefening van het ambt in de
betreffende kerk wordt beëindigd. Er is een voorkeur gekomen voor
een andere term, nl. losmaking ( zie de verschillende aanhangsels
in het rapport van depp.). Maar dat is naar de mening van de
comm. eerder een taalkundige dan een zakelijke verandering.
Wat de wens van Kr R'dam-C. betreft (die vragenderwijze
gesteund wordt door FH), nl. een bepaling inzake het
onderhoud van de ontslagen predikant, zit bij FH de gedachte
voor, dat het niet zeker is of zo'n predikant wel weer een beroep
zal ontvangen. Uw comm. is van oordeel dat in het algemeen de
liggende kerkelijke besluiten voldoende zijn (wachtgeld onder
goedkeuring van de classis, rekening houden met positie van vrouw
en kinderen in geval van overlijden van de predikant).
Wil men een regeling voor het geval er geen beroep meer komt, dan
leert de ervaring dat daarvoor een zeer ingewikkeld model van een
regeling zou moeten worden opgesteld. Aan een bepaling in enkele
korte regels zou een heel kerkverband kunnen worden opgehangen,
bij wijze van spreken. De classisvergaderingen horen in dezen
diligent te zijn.
De vraag van FH, of een ontslagen dienaar zijn ambt wel kan
behouden, is van belang. Uw comm. meent met vroegere synoden, dat
dit in de wachttijd op een nieuw beroep zeker kan. Wel zal er bij
uitblijven van een beroep een moment komen, waarop de betrokkene
zelf moet overwegen, of de Here hem niet de weg wijst naar een
andere staat des levens. Maar het komt de comm. beslist niet
raadzaam voor, dat de kerken hierover een algemene bepaling
vaststellen.
Tenslotte moet hier het voorstel-Cn ter sprake komen. Aan de ont-
slagbepaling zou iets nieuws toegevoegd moeten worden, nl. bij de
classis en de depp. der PS de beslissing komt te staan, of een
ontslagen dienaar te eniger tijd beroepbaar zou worden gesteld
voor de andere kerken. Deze bepaling zou het door depp.
voorgestelde art. 16 moeten vervangen. Uw comm. meent dat het
niet strookt met de aard van het ontslag naar art. 11 (als
omschreven in nadere kerkelijke besluiten), als de beroepbaarheid
ven de predikant afhankelijk wordt gesteld van een aparte
beslissing. Bovendien lijkt het onjuist de meerdere kerkelijke
vergaderingen hier een beslissingsbevoegdheid toe te kennen.
De behandeling van dit artikel wordt niet apart vermeld. Zie ook artikel 11.
Dit rapport behandelt het betreffende artikel niet.
Zie artikel 11
3. 'Ontslaan van hun dienst' kan misverstand wekken in verband
met de term: toelaten tot de dienst des Woords. Hier is niet
bedoeld dat de predikant zijn ambt verliest, maar dat de
plaatselijke uitoefening van zijn ambt wordt beëindigd. De term
‘ontslaan’ wil hier zeggen, dat de verbintenis met de
plaatselijke gemeente wordt opgeheven.
Artikel 11 leent zich qua inhoud voor splitsing in twee
artikelen. In het voorstel tot rangschikking en nummering aan het
einde van dit rapport is de splitsing doorgevoerd om te bereiken,
dat bekende en veel genoemde artikelen hun oude nummer behouden.
Daarom hebben depp. de beide leden van art. 11 nu zelfstandig
geformuleerd.
Voorstel
De kerkeraad is verplicht namens de gemeente, die hij hierin
vertegenwoordigt, haar predikanten naar behoren te
onderhouden.
De kerkeraad mag een predikant niet ontslaan van zijn verbintenis
aan de gemeente zonder voorkennis en goedkeuring van de classis
en de deputaten van de particuliere synode.
Ad. art. 14 nieuw
Naar aanleiding van gestelde vragen heeft uw commissie met elkaar
vergeleken het nieuwe art. 14, en de daarbij door depp. gegeven
toelichting in "bruin”, pag. 23, T. 3 enerzijds, en artikel 4,
nieuw, met de daarbij gevoegde toelichting in "bruin”, pag. 17,T.
aan de andere kant.
De zaak waarom het hier gaat, en waarbij beide artikelen, hier
genoemd met elkaar in harmonie te gebruiken zijn is de
volgende:
a. art 4: geen roeping tot het ambt, zonder binding aan een
plaatselijke kerk;
b. art 14: een dienaar des Woords, verbonden aan een plaatselijke
kerk kan zijn ambt niet meer bedienen; dit is in het verleden
herhaaldelijk voorgekomen. Dan krijgt men deze figuur: wat man
behouden kan, dat moet hij behouden; hier is niet een theoretisch
probleem aan de orde, maar hier gaat het om de (gebroken)
levenswerkelijkheid: ontslag én behoud van radicaal zijn onder
ons beide gehandhaafd. Art. 14 nieuw regelt een "noodsituatie zo
goed als maar mogelijk is.
Dit artikel wordt conform het concept van deputaten aanvaard.
Artikel 14
Ontslag van verbintenis aan de gemeente
De kerkeraad mag een predikant niet ontslaan van zijn verbintenis
aan de gemeente zonder voorkennis en goedkeuring van de classis
en de deputaten van de particuliere synode.