Artikel XXX.
In deze samenkomsten zullen geene andere dan kerkelijke zaken, en
dezelve op kerkelijke wijze, verhandeld worden. In meerdere
vergaderingen zal men niet handelen, dan ’t gene dat in mindere
niet heeft afgehandeld kunnen worden, of dat tot de kerken der
meerdere vergadering in ’t gemeen behoort.
Artikel 30.
Agendum en werkwijze van de vergaderingen:
1. In deze vergaderingen zullen geen andere dan kerkelijke zaken,
en dezelve op kerkelijke wijze, verhandeld worden.
2. In meerdere vergaderingen zal men niet handelen, dan ’t gene
dat in mindere niet heeft afgehandeld kunnen worden, of dat tot
de kerken der meerdere vergadering in het gemeen behoort.
Toelichting:
1. Dit artikel bevat duidelijk twee leden, te onderscheiden in
twee alinea’s.
2. Het tweede lid is onveranderd gebleven. Er is niets bepaald
ten aanzien van de vraag of zending in geval van samenwerking tot
het agendum van een meerdere vergadering behoort. Zie verder
art.51.
30 en 31.
Cn wil de onderdelen herverdelen. Het eerste lid van art.30
handelt over het agendum van alle vergaderingen, incl. de
kerkeraad; het tweede alleen over dat van de meerdere
vergaderingen. Ter illustratie volgt hier zijn opstelling van de
inhoud van art.30 en 31 (oud):
“Artikel 30.
In deze vergaderingen zullen geen andere dan kerkelijke zaken, en
dezelve op kerkelijke wijze, verhandeld worden.
Artikel 31.
’t Gene dat in de kerkelijke vergaderingen door de meeste stemmen
goedgevonden is, zal voor vast en bondig gehouden worden. Tenzij
dat het bewezen worde te strijden tegen het Woord Gods, of tegen
de artikelen in deze kerkelijke regeling.
Artikel 32.
In meerdere vergaderingen zal men niet handelen dan ’t gene dat
in mindere vergaderingen niet heeft afgehandeld kunnen worden of
waarover men zich op haar beroept tegen enige uitspraak der
mindere vergadering, alsook dat tot de kerken der meerder
vergadering in het gemeen behoort”.
CIA wil de inhoud van art.30 en 31 (oud) over meer artikelen
verdelen, 30.1, 31.2, 30.2, 31.1; en aan 31.1 beperkingen
toevoegen inzake het recht van appel, zoals vermeld in het
Rapport Werkwijze van de generale synoden, par.4.1.
T.a.v. art.31 wenst PSU studie over “het onbeperkt appelrecht”.
KR Berkel en Rodenrijs vraagt of geen bepalingen moeten worden
opgenomen inzake appel (recht) en revisie, en voor de
interimsituatie tijdens appel.
KRH wil de bepaling van Sneek 1939 niet als aanhangsel opgenomen
zien: let op het jaartal! Vermaning en bestraffing komen de
synode niet toe.
FH vragen of de kerkelijke besluiten behalve met de KO niet ook
in overeenstemming moeten zijn met uitspraken en besluiten (resp.
sententies en decreten) van generale synoden.
Depp. hebben over de vragen rond art.31 breedvoerig gesproken en
kwamen tot de conclusie “dat elke poging tot nadere regeling
vragen opriep, die tot nog bredere omschrijving zouden nopen”. Uw
comm. kan zich de moeiten enigszins indenken en meent, dat de
conclusie als juist te aanvaarden is.
Over de toelichting van depp. ad art.31 punt 3 merkt de comm. op,
dat indien er duidelijk reden is om te streven naar verandering
in de KO, deze verandering door depp. moest zijn voorgesteld.
Waarschijnlijk denken depp. echter aan een verandering van
mentaliteit bij aspirant-appellanten; daarin kan de commissie hen
bijvallen.
De toelichting ad art.30 punt 1 en ad art.31 punt 2 bevat
uitsluitend enige mededelingen omtrent datgene, wat ieder kan
zien. Een argument voor of tegen een andere indeling van de
materie ontbreekt.
De opstelling van Cn doet prettig aan, is overzichtelijk en
logisch, daarin dat de indruk wordt weggenomen als zou de
geldigheid van de besluiten der meerder vergaderingen alleen voor
appèlzaken geregeld worden. Maar het grote bezwaar is, dat het
recht van appèl en de reden van appèl (verongelijkt zijn)
voortaan als bekend verondersteld zouden worden. Zover wil de
comm. toch niet gaan.
De herindeling van CIA heeft dit laatste bezwaar niet. Wel is het
een bezwaar, dat deze opstelling vraagt om gepreciseerde
beperkingen van het appèlrecht, waarvoor uw comm. geen goede
mogelijkheid ziet.
Uw comm. meent, dat art.30 een eenheid is, doordat beide leden
spreken over het agendum van de kerkelijke vergaderingen.
Verder, dat art.31 niet uiteengerukt moet worden: het begin heeft
de mogelijkheid van appèl, het slot zegt aan welke voorwaarde een
appèl moet voet voldoen.
De vraag om bepalingen inzake revisie wordt beantwoord door de
conclusie van depp. ad art.31 punt 5. De mogelijkheid van revisie
blijkt in art.34 (oud 46). Ook daar zal het niet mogelijk zijn in
bondige bepalingen vast te leggen, in welke gevallen revisie
verzocht mag worden en aan welke eisen een revisieverzoek moet
voldoen. Art.34 betekent wel het antwoord op de vraag van FH: als
er reeds synode-besluiten liggen over een zaak, dan kan een
kerkelijk besluit daar niet zonder meer aan voorbij gaan. Te
eisen, dat elk kerkelijk besluit met zulke reeds genomen
synodebesluiten in overeenstemming moet zijn, gaat te ver:
revisie van een gs-besluit kan nodig zijn.
Tenslotte: als depp. met hun toelichting ad art.30 punt 2
verwacht hebben, enige reactie uit te lokken, moet gemeld worden
dat hierover niets is binnengekomen.
Artikel 30.
1. In deze vergaderingen zullen geen andere dan kerkelijke zaken,
en dezelve op kerkelijke wijze, verhandeld worden.
2. In meerdere vergaderingen zal men niet handelen dan ’t gene
dat in mindere niet heeft afgehandeld kunnen worden, of dat tot
de kerken der meerdere vergadering in het gemeen behoort.
De synode stelt dit artikel direct na eerste lezing vast. Zij gaat uit van de tekst van de commissie.
Artikel 30.
1. In deze vergaderingen zullen geen andere dan kerkelijke zaken,
en dezelve op kerkelijke wijze, verhandeld worden.
2. In meerdere vergaderingen zal men niet handelen dan ’t gene
dat in mindere niet heeft afgehandeld kunnen worden, of dat tot
de kerken der meerdere vergadering in het gemeen behoort.
Dit rapport behandelt het betreffende artikel niet.
32.Artikel 30 en 33 (acta)
TM.
1. Depp.combineren de behandeling van art.30 en 33 om redenen die
hierna zullen blijken. De aanduiding TM betekent, dat depp.
tijdens de taalkundige behandeling aanleiding vonden, ook t.a.v.
de materie iets voor te stellen. In dit geval gaat het echter
niet om een materiële verandering. Integendeel, depp. willen hier
pleiten voor handhaving van een zinrijk element in de vigerende
kerkorde, dat in de praktijk enigszins op de achtergrond is
gekomen.
2. Over het vigerende art.30 als zodanig hoeft niet gesproken te
worden. Het geeft aan, welke zaken op de kerkelijke vergaderingen
in het algemeen (kerkelijke zaken) en op de meerdere
vergaderingen in het bijzonder aan de orde mogen komen en hoe ze
behandeld moeten worden (op kerkelijke wijze). Depp. wisselden
alleen de elementen in het tweede lid: eerst de zaken die de
kerken van een ressort gemeenschappelijk aangaan, en daarna de
zaken die in de mindere vergadering niet konden worden
afgehandeld. Eerst wordt nu het altijd voorkomende genoemd,
daarna wat van de omstandigheden afhankelijk is.
3. Art. 30 bepaalt niet, door wiens toedoen of op welke wijze de
bedoelde zaken aan de orde gesteld kunnen worden. Als het gaat
over zaken, die op de mindere vergadering niet kunnen worden
afgehandeld, zal het deze vergadering zijn die de zaak bij de op
haar volgende meerdere vergadering aanhangig maakt. In geval van
appèl zal het degene zijn, die uit Gods Woord of de kerkorde
bezwaar aanvoert tegen een besluit van de mindere vergadering.
Maar als het gaat over de zaken, die de kerken in een ressort
gemeenschappelijk aangaan, is de procedure niet uit art.30 af te
lezen. Heeft ieder kerklid het recht een dergelijke zaak bij de
classis aan de orde te stellen? Kan elke kerkeraad zich in zo’n
zaak tot een particuliere of generale synode wenden?
4. Het antwoord op deze vragen is te vinden in art.33 KO. Daar
wordt bepaald, dat afgevaardigden naar de meerdere vergaderingen
hun credentiebrieven en instructiën, beide door hun zenders
ondertekend, mee moeten brengen. Alleen zij zullen keurstem
hebben. Het is direct duidelijk, dat hier de wettige
samenstelling van de meerdere vergaderingen wordt geregeld. De
mindere vergaderingen stellen de meerdere samen door wettige
afvaardiging. ‘Credentiebrieven zijn de bewijzen van wettige
afvaardiging, die tevens het karakter der meerdere vergaderingen
als samenkomsten van kerken aangeven’(Jansen p.153)
Niet direct duidelijk is, dat hier nog meer geregeld wordt. Maar
art.33 bepaalt nog een tweede zaak, door naast de ondertekende
credentiebrieven de ondertekende instructies vereist te stellen.
‘Reeds de synode te Embden, 1571, bepaalde dat de afgevaardigden
naar de particuliere en generale “Brieven van haare zendinge,
mitsgaders de puncten schriftelyk vervat, die zy voorstellen
zullen”, moeten meebrengen. Twee stukken dus nl. een
credentiebrief, want alleen die wettig afgevaardigd waren mochten
zitting nemen, en een schriftelijke instructie inzake de punten
van “de Leer, het Kerkregiment en byzondere zaaken”, die
behandeld zouden worden, want niemand mocht eigener autoriteit
allerlei punten aan de orde stellen’(Jansen p.151).
‘Een instructie (Latijn: litterae mandati, d.i. brieven van
mandaat) is een lastbrief, die inhoudt wat de afgevaardigden op
de vergadering hebben te behandelen. Het karakter van een
instructie is een schriftelijke opdracht van de lastgevende kerk
of kerken (classe, synode) aan hare afgevaardigden van hetgeen
zij op de vergadering aan de orde stelt of stellen (onderstr. Van
depp.).
Geen enkele afgevaardigde mag eigener autoriteit een of andere
zaak aan de orde stellen. De lastbrieven moeten aangeven wat zij
hebben te doen’(Jansen p.154).
5. Jansen legt in zijn toelichting alle nadruk hierop, dat de
afgevaardigden niets uit eigen beweging aan de orde mogen
stellen, maar dat zij een hun instructie gebonden zijn.
Tegelijk is hier echter duidelijk, hoe de zaken een wettige
plaats krijgen op het agendum van de meerdere vergaderingen. Ze
komen daar via de meegebrachte instructies van de zendende
vergadering. Andere zaken mogen de afgevaardigden niet in
behandeling nemen, met uitzondering uiteraard van de in
art.31`geregelde mogelijkheid. Dit betekent dat niet alleen de
wettige samenstelling, maar ook de wettige agendering van de
meerdere vergaderingen geschiedt door de mindere. En wel zo, dat
de kerkeraden het agendum bepalen voor de classis, de classes
voor de particuliere synode en de particuliere voor de generale
synode.
Depp. zijn van oordeel dat hier een principiëel element ligt van
de behandelingsbevoegdheid van meerdere vergaderingen.
6. Een exacte naleving van art.33 ook in onze tijd zou inhouden,
dat elke meerdere vergadering pas bij het verzamelen van de
meegebrachte instructies zou weten, wat er op haar agendum kwam
te staan.
Volgens de huishoudelijke regelingen van veel ressorten moeten
thans ‘stukken voor het agendum’ geruime tijd voor de opening van
een meerdere vergadering aan de roepende kerk worden toegezonden.
Deze stelt een voorlopig agendum op en geeft daarvan kennis aan
de kerken en mindere vergaderingen, die vervolgens de
afvaardiging bepalen.
Deze werkwijze, die door snelle en accurate postverbindingen
begunstigd wordt, heeft grote voordelen voor een verantwoorde
voorbereiding van de meerdere vergaderingen. Depp. willen niet
voorstellen, dat de kerken van deze praktische werkwijze moeten
afzien. De kerkorde zelf maakt ook mogelijk, dat zaken die
eenmaal wettig aan de orde zijn gesteld, van de ene classis of
synode op de andere weer in behandeling komen via tussentijdse
arbeid en rapportage van deputaten (art.49). Het is in veel
gevallen van groot belang dat de kerken van te voren weten, welke
zaken aan de orde komen en hoe erover gerapporteerd zal
worden.
7. Naar het oordeel van depp. dient echter het principiële
element, dat punten voor de meerdere vergaderingen wettig aan de
orde komen door inzending vanuit de mindere vergadering bewaard
te blijven (of die inzending nu gebeurt via de afgevaardigden dan
wel via de posterijen en op een vroeger tijdstip).
Anders komt de behandelingsbevoegdheid van de meerdere
vergaderingen, die nu nog door art.30 en 33 volledig omsloten
wordt, maar een zijde open te staan. Het kan dan gebeuren dat een
generale synode verplicht wordt een besluit te nemen dat alle
kerken raakt, terwijl het voorstel daartoe door slechts een kerk
of classis op haar agendum is geplaatst en in het bredere
kerkverband (nog) geen weerklank heeft gevonden. De gehele
kerkelijke samenleving kan door een zo tot stand gekomen besluit
in beroering komen, zonder dat daarvoor enige noodzaak aanwezig
is. Het kan zelfs gebeuren dat in een dergelijke materie de zaak
in feite aan het rollen wordt gebracht door afgevaardigden. Depp.
denken aan de heilloze gang van zaken ter synode van Amsterdam
1936, waar een verzoek van een classis het handvat werd voor
enkele afgevaardigden een voorstel te doen waardoor de destijds
zo genoemde leergeschillen in synodaal-kerkelijke behandeling
kwamen. Dit leidde tot de beruchte leeruitspraken en
tuchtmaatregelen, waarom de kerken via hun vergaderingen niet
gevraagd hadden en die resulteerden in de noodzaak tot
vrijmaking.
8. Als de kerken zich houden aan de orde volgens art.33, dan
kunnen voorstellen tot verandering in zaken, die de kerken in het
gemeen betreffen, de generale synode slechts bereiken via het
toetsend en schiftelijk overleg in de mindere vergaderingen,
classis en particuliere synode. Brengt een P.S. de zaak op de
generale synode dan is er garantie van een goede en brede
kerkelijke voorbereiding en blijkt ook, dat de zaak voldoende
draaggrond heeft om de kerken van de andere ressorten te doen
meewerken.
9. Depp. zijn van oordeel dat ook eventueel gewenste
veranderingen in oude synodebesluiten onder deze regel vallen.
Het is strikt genomen niet mogelijk dat een besluit uit bijv.
1933 over de kerkregering door een synode in 1981 veranderd
wordt, op verzoek van een enkele kerk of classis. De
kerkordelijke lijn in dezen blijkt duidelijk uit het verband
tussen art.33 en art.46 K.O. ‘De instructiën der dingen, die in
meerdere vergaderingen te behandelen zijn’(art.46) zijn geen
andere dan die volgens art.33 aan de afgevaardigden worden
meegegeven. Ze behoren door de mindere vergadering te worden
opgesteld en art.46 zegt: niet voordat de besluiten van
voorgaande synoden gelezen zijn, want wat eenmaal afgehandeld is
moet niet opnieuw in behandeling komen, ‘tenzij dat men het
achtte veranderd te moeten zijn’. Depp. onderstrepen het woordje
‘men’. Dit heeft een uiterst algemene klank. Maar het wordt in de
oude K.O. dikwijls gebruikt, niet in de zin van ‘wie ook maar,
iedereen’, maar als onpersoonlijke aanduiding van de bevoegde
instantie, zij art.7,8,20,43,61 in de vigerende K.O. In art.46 is
‘men’ in de afgevaardigden, in casu de mindere vergadering. Dit
is in de redactie van de g.s. Kampen reeds zichtbaar gemaakt door
invoeging van de woorden: door de mindere vergaderingen.
10. Gelet op de tegenwoordig gevolgde manier om stukken voor het
agendum in te zenden kan de tekst van art.33 niet zonder meer
worden gehandhaafd.
De afgevaardigden brengen de instructies, in de zin van dit
artikel, over het algemeen niet meer mee. Kerkordelijk blijft dit
wel mogelijk, gezien art.46, en het gebruik van instructies voor
classicale vergaderingen zoals dat in zwang is hoeft zeker niet
te worden afgeschaft.
Maar datgene wat de bepaling van art.33 inhoudt voor de
competentie van de meerdere worden gebracht. Depp. menen dat dit
het best kan worden opgevangen, door dit element over te brengen
naar art.30, aan het einde van het tweede lid. De voorgestelde
bijzin, die begint met ‘mits de zaak’ slaat terug op de beide
soorten zaken die in lid 2 genoemd worden.
Voorstel art.30:
Deze vergaderingen mogen alleen kerkelijke zaken behandelen en
dat op kerkelijke wijze. Een meerdere vergadering mag slechts in
behandeling nemen wat voor de kerken in haar ressort een
gemeenschappelijke zaak is of wat in de mindere vergadering niet
kon worden afgehandeld, mits de zaak door de mindere vergadering
aan de orde is gesteld, behalve in gevallen van appèl naar
art.31.
Art.30.
De tekst van art.30 door depp. voorgesteld, acht uw commissie
aanvaardbaar. De wijziging van de oude tekst uitermate
belangrijk. Uw commissie verwijst naar “bruin”, pag. 38-42. Uw
commissie acht het verder een duidelijk gereformeerd principe,
dat de agenda van de meerdere vergadering door de kerken van die
vergadering wordt gevormd: “mits de zaak door de mindere
vergadering aan de orde is gesteld”, en wel door middel van de in
art.33 te noemen instructie. Een goede beveiliging tegen
hiërarchische tendenzen.
In de bespreking van art.30 komt de vraag naar voren, of in het
voorgestelde de arbeid van de meerdere vergaderingen niet te
sterk wordt beperkt. Deputaten wijzen erop, dat de wettige
agendering van de meerdere vergaderingen geschiedt door de
mindere. Zij zijn van oordeel, dat hier een principieel element
ligt van de behandelingsbevoegdheid van meerdere
vergaderingen.
Na enige wijzigingen wordt art.30 aanvaard (zie echter artikel
208 van deze Acta).
Uit artikel 208 van de Acta:
Voorts stellen deputaten voor art.30 thans zo te lezen: ‘Deze
vergaderingen mogen alleen kerkelijke zaken behandelen en dat op
kerkelijke wijze.
Een meerdere vergadering mag slechts zaken in behandeling nemen
die de kerken in haar ressort gemeenschappelijk aangaan of die in
de mindere vergadering niet konden worden afgehandeld. Betreft
het een nieuwe zaak die vanuit de kerken aan de orde wordt
gesteld dan kan deze alleen in de weg van voorbereiding door de
mindere vergadering op de agenda van de meerdere vergadering
worden geplaatst’.
Nadat deputaten nog enige toelichting hebben gegeven, wordt
art.30 aldus vastgesteld.
Artikel 30.
Bevoegdheid van de vergaderingen
Deze vergaderingen mogen alleen kerkelijke zaken behandelen en
dat op kerkelijke wijze.
Een meerdere vergadering mag slechts zaken in behandeling nemen
die de kerken in haar ressort gemeenschappelijk aangaan of die in
de mindere vergadering niet konden worden afgehandeld.
Betreft het een nieuwe zaak die vanuit de kerken aan de orde
wordt gesteld, dan kan deze alleen in de weg van voorbereiding
door de mindere vergadering op de agenda van de meerdere
vergadering worden geplaatst.