Artikel 76

 

Kerkenordening 1905/1933

Artikel LXXVI

Zoo wie hardnekkiglijk de vermaning des kerkeraads verwerpt, en desgelijks wie eene openbare of anderszins eene grove zonde gedaan heeft, zal van het Avondmaal des Heeren afgehouden worden. En indien hij, afgehouden zijnde, na verscheidene vermaningen geen teeken der boetvaardigheid bewijst, zoo zal men ten laatste tot de uiterste remedie, namelijk de afsnijding, komen, volgens de forme naar den Woorde Gods daartoe gesteld. Doch zal niemand afgesneden worden, dan met voorgaand advies van de classis.

 

Deputatenrapport 1974

Artikel 75  Afhouding en afsnijding
1. Zo wie hardnekkig de vermaning van de kerkeraad verwerpt, en desgelijks wie een openbare of anderszins een grove zonde gedaan heeft, zal van het avondmaal des Heren  afgehouden worden.
2. Indien hij, afgehouden zijnde, na verscheidene vermaningen geen teken der boetvaardigheid bewijst, zo zal men ten laatste tot de uiterste remedie, namelijk der afsnijding, komen, met gebruikmaking van het formulier daarvoor.
3. Niemand zal afgesneden worden dan met voorgaand advies der classis.
Toelichting:
Dit is art. 76 (oud).

 

Commissierapport 1975

75-78
Ad art 75 merkt Cn op, dat “de afsnijding” niet veranderd moet worden in “der afsnijding”. Verder betreurt hij het, dat de uitdrukking “naar den Woorde Gods” uit art 76 (oud) niet meer is opgenomen. Uw comm., meent, dat van alle formulieren moet gelden, dat ze naar Gods Woord zijn; dit hoeft niet bij één formulier apart vermeld te worden.
KR  Barendrecht zegt, dat de vraag open blijft, of één dan wel twee maal advies moet worden gevraagd aan de classis. Deze onduidelijkheid zou weggenomen moeten worden. Jansen zegt over dit punt (p. 382): “Hier wordt alvast het beginsel uitgesproken, dat over de afsnijding advies gevraagd moet wordne. In art. 77 wordt er aan toegevoegd, wanneer dit advies gevraagd moet worden”. Eén advies derhalve, en de comm. stelt voor dit duidelijk te maken in art. 76 en daar te formuleren: “….met het in art. 75 bedoelde advies der classis…”.
Ad art. 77 (oud 78) wil Cn wijziging van tweeérlei aard. De binding van een wederopneming aan een avondmaalszondag is niet meer gebruikelijk, niet praktisch en niet nodig; ze kan dus beter vervallen. Hiermee stemt uw comm. in. Verdere verwijzing stelt Cn voor in verband met zijn doel, om in dit artikel niet alleen over geëxcommunisserden, maar ook over vroegere doopleden, die weer opgenomen willen worden, iets te zeggen. De term geëxcommuniseerd die slaat op iemand die met het formulier van de ban is afgesneden, zou algemener moeten worden: “die buiten de christelijke gemeenschap gesloten werd”. Daarbij aansluitend wil Cn het artikel tweesporig maken: “wanneer het betreft iemand, die eens openbare geloofsbelijdenis heeft afgelegd,… Zo het een vroeger dooplid betreft…”. De regel voor wederopneming van zulke gedoopten ontleent Cn dan aan de richtlijnen van Sneek/Utrecht 1939/43 (aanhangsel).
Uw comm. is het met de bedoeling van Cn wel eens. Zij geeft er echter devoorkeur aan, art. 77 te laten volgen op art. 76 (als voorheen) en de wederopneming van doopleden te laten volgen op het artikel, dat de censuur over volwassen doopleden regelt. Dit brengt de comm. bij het betreffende voorstel van depp., art. 78. Er zijn uit de kerken geen bezwaren gekomen tegen opneming van een artikel over deze zaak. Uw comm. acht opname voor de hand liggend en profijtelijk. Betreffende de inhoud van het artikel en het “ aanhangsel” (Richtlijnen van gs Sneek/Utrecht 1939/43) zijn er echter wel bezwaren.
KRA wijst ook hier het “ aanhangsel” van de hand.
Cn wijst er op, dat lid 2 van het voorgestelde artikel alleen een bepaald onderscheid aangeeft. Hoe er in de onderscheiden gevallen gehandeld moet worden, is niet geregeld. Dat moet men blijkbaar vinden in de Richtlijnen. Zeker tegen déze functie van een aanhangsel heeft Cn overwegend bezwaar.
Voorts heeft hij bezwaar tegen de inhoud van genoemde Richtlijnen, en wel op het punt van de behandeling van hen, die nalatig blijven inzake de openbare belijdenis des geloofs, maar toch nog kerkelijk meeleven en overigens onergerlijk van wandel zijn. De Richtlijnen schrijven hier wel een bekendmaking aan de gemeente voor (met advies van de classis), maar tot de uiterste remedie mag niet worden overgegaan (tenzij blijkt dat beslist ongeloof de oorzaak van de nalatigheid is). Cn acht zodanige bekendmaking niet billijk, niet pastoraal verantwoord, en wegens het uitblijven van verdere maatregelen niet meer dan een machteloos gebaar.
Uw comm. deelt in hoofdzaak de bezwaren van Cn. Het voorstel van depp. stelt in lid 2, dat er onderscheid gemaakt zal worden tussen afkerigen, die zich onverschillig of vijandig stellen tgo. Gods Woord en in hun leer/leven zich als wereldlingen gedragen, en nalatigen t.a.v. de openbare belijdenis des geloofs en de verkondiging van Christus’ dood aan het H.Avondmaal. Onduidelijk is, of over de laatstgenoemden ook een vorm van censuur zal worden geoefend, dan wel of deze categorie voor censuur gevrijwaard zal blijven. De zin: “Hierbij zal onderscheid gemaakt worden…”doet het eerste vermoeden.
Dit wordt bevestigd door de laatste drie alinea’s van de als aanhangsel toegevoegde Richtlijnen: na onderwijzing en “ opwekkend vermaan” zonder resultaat zal publieke bekendmaking volgen. Ook naar het oordeel van uw comm. ligt in dit deel van de Richtlijnen iets onaanvaardbaars. Degenen, die nalatig blijven in de openbare belijdenis des geloofs e.a. worden even verderop gekenschetst als mensen, die daadwerkelijk weigeren de Here Christus lief te hebben, de beloften van het verbond te aanvaarden en de eisen van het verbond in nieuwe gehoorzaamheid door Gods genade na te leven. Deze tweede omschrijving bevat een streng oordeel, in onderscheiding van de eerstgenoemde. Het verschil wordt niet zonder meer gerechtvaardigd door het tussenkomend onderwijs en vermaan.
Met name acht uw comm. het niet aanvaardbaar, dat de kerkeraad in àl zulke gevallen een publieke bekendmaking aan de gemeente moet doen, en zo’n nalatig dooplid als het ware publiek aan de kaak moet stellen, terwijl hij in één deel van de gevallen niet verder kan en mag handelen. Want het slot van de Richtlijnen zegt, dat de kerkeraad toch niet tot de uiterste remedie mag overgaan, tenzij duidelijk blijkt dat niet zozeer schuchterheid, gebrekkig inzicht, gemoedsbezwaren, maar beslist ongeloof de oorzaak is van de nalatigheid. Uw comm. is van oordeel, dat in geval van schuchterheid en wat daarnaast genoemd wordt inderdaad geen ‘uiterste remedie’ op haar plaats is; maar dan evenmin een publieke bekendmaking. Heel de zaak van zodanige nalatigheid hoort niet thuis in het klimaat van de censuur. Daarvoor komt alleen in aanmerking de ongeloofshouding van onverschilligheid jegens de Here en zijn dienst.
Uw comm. moet hier voorts wijzen op een betoog van KRH. Het komt er op neer, dat invoeging van een artikel inzake tucht over doopleden niet maar een enkel nieuw artikel meebrengt, maar dat ze van invloed is op heel het kader van de bestaande bepalingen. De artikelen 71-74 (nieuwe nummering) zijn van toepassing op alle zondaars in de gemeente: belijdende leden, doopleden, ambtsdragers. De artikelen 75-77 spreken dan over de strafmaatregelen t.a.v. belijdende leden. Art. 79 bevat straf-procedures t.a.v.ambtsdragers. Art. 78 (nieuw) zou dan moeten gaan over de strafprocedure t.a.v. doopleden. Aldus KRH, die voorstelt, in art. 75 een nadere omschrijving te geven: “…. zal, indien de betreffende persoon een belijdend lid van de gemeente is, van het avondmaal des Heren afgehouden woarden”; en dan art. 78 aldus te beginnen: “Wanneer het een dooplid van de gemeente is, die de vermaning van de kerkeraad verwerpt of anderszins een grove zonde gedaan heeft, dan zal  …….”. In het vervolg van dit artikel zou dan òf verwezen moeten worden naar generaal-synodale bepalingen, òf de hoofdlijn van de procedure samengevat moeten worden.
De comm. kan met deze gedachtengang ver meegaan. De kerken hebben bij het hoofdstuk over de tucht, te beginnen bij art. 71, steeds gedacht aan de belijdende leden. Als depp. nu art. 78 beginnen met de bepaling, dat de kerken de christelijke censuur ook zullen oefenen over volwassen doopleden, dan is er niets in de weg om dit zó te lezen: de censuur, genoemd in art. 71 zal voortaan ook gaan over doopleden. En inderdaad kunnen de art.71-74 ook in dát geval tot gelding gebracht worden. Zal men een volwassen dooplid, dat afgezien van nalatigheid ( of traagheid ) om tot openbare belijdenis te komen, in zonde valt, in die zonde rustig laten begaan als ware hij geen broeder? Maar als het zo staat, dan is het beter, om niet bij art. 78 een caesuur aan te brengen in dit hoofdstuk: van nú af aan gaat het over doopleden, maar veeleer al éérder in dit hoofdstuk de nodige onderscheiding aan te brengen. Dit zal dan vanaf art. 75 nodig zijn.
T.a.v. doopleden moet niet, zoals KRH voorstelt, van “ anderszins een grove zonde” gesproken worden, net zoals dat t.a.v. belijdende leden gebeurt. En grove zonde van een volwassen dooplid valt onder het vermaan van art. 72-73; ze leidt in dat geval uiteraard niet tot afhouding van het avondmaal, maar ook niet tot een andere directe maatregel.
Uw comm. komt tot het volgende voorstel:

Art. 75.
1. Wie als belijdend lid van de gemeente de vermaning van de kerkeraad hardnekkig verwerpt, en evenzeer wie als belijdend lid een openbare of anderszins een grove zonde gedaan heeft, zal van het avondmaal des Heren afgehouden worden.
2. als depp.
3.  als depp.
Art.76.
Aleer men, na de afhouding van het Avondmaal….opdat hij enigszins verschoond worde. In de tweede zal met het in art. 75 bedoelde advies der classis zijn naam uitgedrukt worden. In de derde ……staan.
Art. 77.
Wanneer iemand, die volgens het voorgaande artikel is afgesneden, weer opgenomen wil worden in de gemeente in de weg van boetvaardigheid, dan zal het de gemeente tenminste drie zondagen tevoren worden aangezegd, opdat hij - zover niemand iets weet voor te brengen ter contrarie - openbaar met belijdenis van zijn bekering weder opgenomen worden met gebruikmaking van het daarvoor bestemde formulier.

Art. 78.
1. Wanneer volwassen doopleden zich ontrouw betonen inzake de verplichting tot een nieuwe gehoorzaamheid, die krachtens het verbond God’s op hen rust, en evenzeer, wanneer zij nalatig zijn ten aanzien van de openbare belijdenis des geloofs, zullen zij daarover door de kerkeraad vermaand worden.
2. Indien zij de vermaning van de kerkeraad hardnekkig verwerpen, zich afkerig tonen van het verbond en onverschillig of vijandig jegens de dienst des Heren, zal dit met voorgaand advies van de classis aan de gemeente bekend gemaakt worden. In deze bekendmaking, waarin hun naam genoemd wordt, zal een periode worden gesteld, waarin de gemeente hen moge aanspreken en voor hen bidden. Wanneer zij in deze periode geen teken van oprechte boetvaardigheid vertonen, zal de kerkeraad openlijk voor de gemeente tot hun uitsluiting overgaan, met gebruikmaking van het daarvoor bestemde formulier.
3. Indien zij na deze verklaring tot bekering komen en weer in de gemeente willen worden opgenomen, zal de wederopneming geschieden in de weg van openbare belijdenis des geloofs, nadat de kerkeraad de gemeente in kennis heeft gesteld van hun schuldbelijdenis en betering des levens.

Nog enige toelichting van de comm. In de “verplichting door de doop tot een nieuwe gehoorzaamheid” hebben depp. alles samengevat: de levenswandel tegenover ‘s Heren evangelie en wet, en het komen tot openbaren belijdenis en het verkondigen van Christus’ dood. Pas in lid 2 onderscheiden zij tussen het kwade gedrag t.a.v. evangelie en wet, en het nalatig zijn inzake belijdenis doen.
Uw comm. meent, dat de “nieuwe gehoorzaamheid” in het doopsformulier als inhoud heeft het leven naar de geboden van de Here (de eis van het verbond); terwijl het doen van openbare belijdenis inhoudt het aanvaarden van het verbond als geheel (eis en belofte). Daarom acht zij het beter deze twee zaken juist in lid 1 van art. 78 te noemen.
Verder meent uw comm. dat beter niet gesproken kan worden van “hun verplichting door de doop” (een uitdrukking waarop ook Cn kritiek oefent).De doop vermaant en verplicht, zegt het formulier, maar dat is dan ook naar de aard van het sacrament gesproken. In feite verzegelt en bekrachtigt de doop de verplichting, die er reeds is uit kracht van het verbond. Om het misverstand, dat ten dezen telkens weer dreigt, te voorkomen wil uw comm. liever vanuit het verbond zelf spreken.
In lid 2 is de procedure omschreven, naar de Richtlijnen, omdat die Richtlijnen zelf geen kerkordelijke kracht hebben.
Lid 3 ontleent de comm. in hoofdzaak aan het voorstel-Cn.
In verband met lid 2 in het voorstel van de comm. stelt zij tevens voor, het formulier en de afkondiging, die door de gs Sneek/Utrecht 1939/43 in het kader van de Richtlijnen zijn goedgekeurd (en bij verschillende kerken in gebruik zijn) thans vast te stellen voor algemeen gebruik. De resp. teksten zullen dan aldus luiden:
1. Openbare bekendmaking ten aanzien van afkerige volwassen doopleden:
De kerkeraad deelt met droefheid mede, dat N.N., door de doop der christelijke kerk ingelijfd, ondanks voortdurend ernstig vermaan hardnekkig blijft voortgaan in de zonde van ………
Indien hij/zij onverhoopt niet binnen ………. met betoon van berouw betering des levens bewijst, zal de kerkeraad genoodzaakt zijn, dit dooplid om zijn moedwillige ongehoorzaamheid aan de God des verbonds van de gemeenschap der kerk uit te sluiten.
De gemeente wordt opgewekt de(n) afkeerige liefderijk te vermanen en den Heere te bidden  voor zijn/haar bekering.

2. Openbare mededeling van uitsluiting:
3. De kerkeraad is in de droeve noodzakelijkheid aan de gemeente mede te deelen, dat N.N. de gemeenschap met Christus en Zijn kerk, die hem/haar in den heilige doop beteekend en verzegeld werd, ondanks vele ernstige vermaningen hardnekkig verloochent. Dientengevolge moet de kerkeraad thans in de naam des Heeren er toe overgaan, om N.N. uit de gemeente Gods uit te sluiten en te verklaren, dat hij/zij geen deel heeft in het Rijk van Christus, zoolang hij/zij zich niet bekeert.
De gemeente wordt opgewekt niet op te houden den zondaar (zondares) in den gebede te gedenken en hem/haar liefderijk te vermane, dat hij/zij zijn/haar zonde belijde en late.
En zien wij toe, dat niet te eeniger tijd in iemand van ons zij een boos, ongeloovig hart om af te wijken van den levenden God.

Artikel 75
1. Wie als belijdend lid van de gemeente de vermaning van de kerkeraad hardnekkig verwerpt, en evenzeer wie als belijdend lid een openbare of anderszins een grove zonde gedaan heeft, zal van het avondmaal des Heren afgehouden worden.
2. Indien hij, afgehouden zijnde, na verscheidene vermaningen geen teken der boetvaardigheid bewijst, zo zal men ten laatste tot de uiterste remedie, namelijk de afsnijding, komen, met gebruikmaking van het formulier daarvoor.
3. Niemand zal afgesneden worden dan met voorgaand advies der classis.

 

Synodebehandeling 1975

Artikel 75-75 roept een brede discussie op. De vergadering blijkt over de formulering van dit artikel sterk verdeeld. Het wordt na twee ronden met meerderheid van stemmen door de synode aanvaard; prof. J. Kamphuis vraagt aantekening, dat hij tegen de formulering van dit artikel heeft geadviseerd.

75.
1.  Wie als belijdend lid van de gemeente de vermaning van de kerkeraad hardnekkig verwerpt, en evenzeer wie als belijdend lid een openbare of anderszins een grove zonde gedaan heeft, zal van het avondmaal des Heren afgehouden worden.
2.  Indien hij, afgehouden zijnde, na verscheidene vermaningen geen teken der boetvaardigheid bewijst, zo zal men ten laatste tot de uiterste remedie, namelijk de afsnijding komen, met gebruikmaking van het formulier daarvoor.
3.  Niemand zal afgesneden worden dan met voorgaand advies der classis.

 

Deputatenrapport 1976

Dit rapport behandelt het betreffende artikel niet.

 

Deputatenrapport 1977

75. Artikel 75 (acta)
Depp. herinneren aan wat zij in hun rapport-1976 schreven onderaan p. 14. De aanduiding “ als belijdend lid” kon vervallen.

T.  Voorstel:
De kerkeraad zal de toegang tot het avondmaal van de Here ontzeggen aan hem, die de kerkelijke vermaning hardnekkig verwerpt of die een openbare of in ander opzicht ernstige zonde begaan heeft.
Indien deze na talrijke daarop volgende vermaningen geen enkel teken van berouw toont, zal de kerkeraad als uiterste remedie tenslotte tot de excommunicatie overgaan, waarbij het daarvoor vastgestelde formulier dient te worden gebruikt. Niemand mag worden geëxcommuniceerd zonder instemmend advies van de classis.

 

Commissierapport 1978

Art. 76.  Zakelijk als in Kampen 1975; alleen taalkundig leesbaarder geformuleerd. En kerkeraad stelt voor het vreemde woord “ excommunicatie” te vervangen door het nederlandse “ afsnijding”; en deze verandering ook aan te brengen in de art. 77, 78, 80 en 82.
Uw cie. vraagt zich af waarom dezelfde kerkeraad geen moeite heeft met het woord “remedie” in art. 76; met woorden als “praeses” en “scriba”. Zie art. 34.; instructie, art. 33; classis, de particuliere en de generale synode, art. 28 en zo veel “buitenlandse” woorden meer. Al deze woorden hebben een zeker burgerrecht onder ons gekregen. Uw comm. stelt voor de woorden ”instemmend advies” te vervangen door “instemming”.

 

Synodebehandeling 1978

De artt. 73-77 worden aanvaard conform het concept van deputaten. In art. 76 worden in de laatste zin de woorden ‘instemmend advies’ vervangen door ‘instemming’, terwijl in art. 77 in de eerste regel van de vierde alinea het woordje ‘de’ vervangen wordt door ‘het’ en het woord ‘advies’ door ‘instemming’.

 

Kerkorde 1978

Artikel 76
Maatregelen van tucht
De kerkeraad zal de toegang tot het avondmaal van de Here ontzeggen aan hem, die de kerkelijke vermaning hardnekkig verwerpt of die een openbare of in ander opzicht ernstige zonde begaan heeft.
Indien deze na talrijke daarop volgende vermaningen geen enkel teken van berouw toont, zal de kerkeraad als uiterste remedie tenslotte tot de excommunicatie overgaan, waarbij het daarvoor vastgestelde formulier dient te worden gebruikt.
Niemand mag worden geëxcommuniceerd zonder instemming van de classis.