Artikel LXXVI
Zoo wie hardnekkiglijk de vermaning des kerkeraads verwerpt, en desgelijks wie eene openbare of anderszins eene grove zonde gedaan heeft, zal van het Avondmaal des Heeren afgehouden worden. En indien hij, afgehouden zijnde, na verscheidene vermaningen geen teeken der boetvaardigheid bewijst, zoo zal men ten laatste tot de uiterste remedie, namelijk de afsnijding, komen, volgens de forme naar den Woorde Gods daartoe gesteld. Doch zal niemand afgesneden worden, dan met voorgaand advies van de classis.
Artikel 75 Afhouding en afsnijding
1. Zo wie hardnekkig de vermaning van de kerkeraad verwerpt, en
desgelijks wie een openbare of anderszins een grove zonde gedaan
heeft, zal van het avondmaal des Heren afgehouden
worden.
2. Indien hij, afgehouden zijnde, na verscheidene vermaningen
geen teken der boetvaardigheid bewijst, zo zal men ten laatste
tot de uiterste remedie, namelijk der afsnijding, komen, met
gebruikmaking van het formulier daarvoor.
3. Niemand zal afgesneden worden dan met voorgaand advies der
classis.
Toelichting:
Dit is art. 76 (oud).
75-78
Ad art 75 merkt Cn op, dat “de afsnijding” niet veranderd moet
worden in “der afsnijding”. Verder betreurt hij het, dat de
uitdrukking “naar den Woorde Gods” uit art 76 (oud) niet meer is
opgenomen. Uw comm., meent, dat van alle formulieren moet gelden,
dat ze naar Gods Woord zijn; dit hoeft niet bij één formulier
apart vermeld te worden.
KR Barendrecht zegt, dat de vraag open blijft, of één dan
wel twee maal advies moet worden gevraagd aan de classis. Deze
onduidelijkheid zou weggenomen moeten worden. Jansen zegt over
dit punt (p. 382): “Hier wordt alvast het beginsel uitgesproken,
dat over de afsnijding advies gevraagd moet wordne. In art. 77
wordt er aan toegevoegd, wanneer dit advies gevraagd moet
worden”. Eén advies derhalve, en de comm. stelt voor dit
duidelijk te maken in art. 76 en daar te formuleren: “….met het
in art. 75 bedoelde advies der classis…”.
Ad art. 77 (oud 78) wil Cn wijziging van tweeérlei aard. De
binding van een wederopneming aan een avondmaalszondag is niet
meer gebruikelijk, niet praktisch en niet nodig; ze kan dus beter
vervallen. Hiermee stemt uw comm. in. Verdere verwijzing stelt Cn
voor in verband met zijn doel, om in dit artikel niet alleen over
geëxcommunisserden, maar ook over vroegere doopleden, die weer
opgenomen willen worden, iets te zeggen. De term geëxcommuniseerd
die slaat op iemand die met het formulier van de ban is
afgesneden, zou algemener moeten worden: “die buiten de
christelijke gemeenschap gesloten werd”. Daarbij aansluitend wil
Cn het artikel tweesporig maken: “wanneer het betreft iemand, die
eens openbare geloofsbelijdenis heeft afgelegd,… Zo het een
vroeger dooplid betreft…”. De regel voor wederopneming van zulke
gedoopten ontleent Cn dan aan de richtlijnen van Sneek/Utrecht
1939/43 (aanhangsel).
Uw comm. is het met de bedoeling van Cn wel eens. Zij geeft er
echter devoorkeur aan, art. 77 te laten volgen op art. 76 (als
voorheen) en de wederopneming van doopleden te laten volgen op
het artikel, dat de censuur over volwassen doopleden regelt. Dit
brengt de comm. bij het betreffende voorstel van depp., art. 78.
Er zijn uit de kerken geen bezwaren gekomen tegen opneming van
een artikel over deze zaak. Uw comm. acht opname voor de hand
liggend en profijtelijk. Betreffende de inhoud van het artikel en
het “ aanhangsel” (Richtlijnen van gs Sneek/Utrecht 1939/43) zijn
er echter wel bezwaren.
KRA wijst ook hier het “ aanhangsel” van de hand.
Cn wijst er op, dat lid 2 van het voorgestelde artikel alleen een
bepaald onderscheid aangeeft. Hoe er in de onderscheiden gevallen
gehandeld moet worden, is niet geregeld. Dat moet men blijkbaar
vinden in de Richtlijnen. Zeker tegen déze functie van een
aanhangsel heeft Cn overwegend bezwaar.
Voorts heeft hij bezwaar tegen de inhoud van genoemde
Richtlijnen, en wel op het punt van de behandeling van hen, die
nalatig blijven inzake de openbare belijdenis des geloofs, maar
toch nog kerkelijk meeleven en overigens onergerlijk van wandel
zijn. De Richtlijnen schrijven hier wel een bekendmaking aan de
gemeente voor (met advies van de classis), maar tot de uiterste
remedie mag niet worden overgegaan (tenzij blijkt dat beslist
ongeloof de oorzaak van de nalatigheid is). Cn acht zodanige
bekendmaking niet billijk, niet pastoraal verantwoord, en wegens
het uitblijven van verdere maatregelen niet meer dan een
machteloos gebaar.
Uw comm. deelt in hoofdzaak de bezwaren van Cn. Het voorstel van
depp. stelt in lid 2, dat er onderscheid gemaakt zal worden
tussen afkerigen, die zich onverschillig of vijandig stellen tgo.
Gods Woord en in hun leer/leven zich als wereldlingen gedragen,
en nalatigen t.a.v. de openbare belijdenis des geloofs en de
verkondiging van Christus’ dood aan het H.Avondmaal. Onduidelijk
is, of over de laatstgenoemden ook een vorm van censuur zal
worden geoefend, dan wel of deze categorie voor censuur
gevrijwaard zal blijven. De zin: “Hierbij zal onderscheid gemaakt
worden…”doet het eerste vermoeden.
Dit wordt bevestigd door de laatste drie alinea’s van de als
aanhangsel toegevoegde Richtlijnen: na onderwijzing en “
opwekkend vermaan” zonder resultaat zal publieke bekendmaking
volgen. Ook naar het oordeel van uw comm. ligt in dit deel van de
Richtlijnen iets onaanvaardbaars. Degenen, die nalatig blijven in
de openbare belijdenis des geloofs e.a. worden even verderop
gekenschetst als mensen, die daadwerkelijk weigeren de Here
Christus lief te hebben, de beloften van het verbond te
aanvaarden en de eisen van het verbond in nieuwe gehoorzaamheid
door Gods genade na te leven. Deze tweede omschrijving bevat een
streng oordeel, in onderscheiding van de eerstgenoemde. Het
verschil wordt niet zonder meer gerechtvaardigd door het
tussenkomend onderwijs en vermaan.
Met name acht uw comm. het niet aanvaardbaar, dat de kerkeraad in
àl zulke gevallen een publieke bekendmaking aan de gemeente moet
doen, en zo’n nalatig dooplid als het ware publiek aan de kaak
moet stellen, terwijl hij in één deel van de gevallen niet verder
kan en mag handelen. Want het slot van de Richtlijnen zegt, dat
de kerkeraad toch niet tot de uiterste remedie mag overgaan,
tenzij duidelijk blijkt dat niet zozeer schuchterheid, gebrekkig
inzicht, gemoedsbezwaren, maar beslist ongeloof de oorzaak is van
de nalatigheid. Uw comm. is van oordeel, dat in geval van
schuchterheid en wat daarnaast genoemd wordt inderdaad geen
‘uiterste remedie’ op haar plaats is; maar dan evenmin een
publieke bekendmaking. Heel de zaak van zodanige nalatigheid
hoort niet thuis in het klimaat van de censuur. Daarvoor komt
alleen in aanmerking de ongeloofshouding van onverschilligheid
jegens de Here en zijn dienst.
Uw comm. moet hier voorts wijzen op een betoog van KRH. Het komt
er op neer, dat invoeging van een artikel inzake tucht over
doopleden niet maar een enkel nieuw artikel meebrengt, maar dat
ze van invloed is op heel het kader van de bestaande bepalingen.
De artikelen 71-74 (nieuwe nummering) zijn van toepassing op alle
zondaars in de gemeente: belijdende leden, doopleden,
ambtsdragers. De artikelen 75-77 spreken dan over de
strafmaatregelen t.a.v. belijdende leden. Art. 79 bevat
straf-procedures t.a.v.ambtsdragers. Art. 78 (nieuw) zou dan
moeten gaan over de strafprocedure t.a.v. doopleden. Aldus KRH,
die voorstelt, in art. 75 een nadere omschrijving te geven: “….
zal, indien de betreffende persoon een belijdend lid van de
gemeente is, van het avondmaal des Heren afgehouden woarden”; en
dan art. 78 aldus te beginnen: “Wanneer het een dooplid van de
gemeente is, die de vermaning van de kerkeraad verwerpt of
anderszins een grove zonde gedaan heeft, dan zal …….”. In
het vervolg van dit artikel zou dan òf verwezen moeten worden
naar generaal-synodale bepalingen, òf de hoofdlijn van de
procedure samengevat moeten worden.
De comm. kan met deze gedachtengang ver meegaan. De kerken hebben
bij het hoofdstuk over de tucht, te beginnen bij art. 71, steeds
gedacht aan de belijdende leden. Als depp. nu art. 78 beginnen
met de bepaling, dat de kerken de christelijke censuur ook zullen
oefenen over volwassen doopleden, dan is er niets in de weg om
dit zó te lezen: de censuur, genoemd in art. 71 zal voortaan ook
gaan over doopleden. En inderdaad kunnen de art.71-74 ook in dát
geval tot gelding gebracht worden. Zal men een volwassen dooplid,
dat afgezien van nalatigheid ( of traagheid ) om tot openbare
belijdenis te komen, in zonde valt, in die zonde rustig laten
begaan als ware hij geen broeder? Maar als het zo staat, dan is
het beter, om niet bij art. 78 een caesuur aan te brengen in dit
hoofdstuk: van nú af aan gaat het over doopleden, maar veeleer al
éérder in dit hoofdstuk de nodige onderscheiding aan te brengen.
Dit zal dan vanaf art. 75 nodig zijn.
T.a.v. doopleden moet niet, zoals KRH voorstelt, van “ anderszins
een grove zonde” gesproken worden, net zoals dat t.a.v.
belijdende leden gebeurt. En grove zonde van een volwassen
dooplid valt onder het vermaan van art. 72-73; ze leidt in dat
geval uiteraard niet tot afhouding van het avondmaal, maar ook
niet tot een andere directe maatregel.
Uw comm. komt tot het volgende voorstel:
Art. 75.
1. Wie als belijdend lid van de gemeente de vermaning van de
kerkeraad hardnekkig verwerpt, en evenzeer wie als belijdend lid
een openbare of anderszins een grove zonde gedaan heeft, zal van
het avondmaal des Heren afgehouden worden.
2. als depp.
3. als depp.
Art.76.
Aleer men, na de afhouding van het Avondmaal….opdat hij enigszins
verschoond worde. In de tweede zal met het in art. 75 bedoelde
advies der classis zijn naam uitgedrukt worden. In de derde
……staan.
Art. 77.
Wanneer iemand, die volgens het voorgaande artikel is afgesneden,
weer opgenomen wil worden in de gemeente in de weg van
boetvaardigheid, dan zal het de gemeente tenminste drie zondagen
tevoren worden aangezegd, opdat hij - zover niemand iets weet
voor te brengen ter contrarie - openbaar met belijdenis van zijn
bekering weder opgenomen worden met gebruikmaking van het
daarvoor bestemde formulier.
Art. 78.
1. Wanneer volwassen doopleden zich ontrouw betonen inzake de
verplichting tot een nieuwe gehoorzaamheid, die krachtens het
verbond God’s op hen rust, en evenzeer, wanneer zij nalatig zijn
ten aanzien van de openbare belijdenis des geloofs, zullen zij
daarover door de kerkeraad vermaand worden.
2. Indien zij de vermaning van de kerkeraad hardnekkig verwerpen,
zich afkerig tonen van het verbond en onverschillig of vijandig
jegens de dienst des Heren, zal dit met voorgaand advies van de
classis aan de gemeente bekend gemaakt worden. In deze
bekendmaking, waarin hun naam genoemd wordt, zal een periode
worden gesteld, waarin de gemeente hen moge aanspreken en voor
hen bidden. Wanneer zij in deze periode geen teken van oprechte
boetvaardigheid vertonen, zal de kerkeraad openlijk voor de
gemeente tot hun uitsluiting overgaan, met gebruikmaking van het
daarvoor bestemde formulier.
3. Indien zij na deze verklaring tot bekering komen en weer in de
gemeente willen worden opgenomen, zal de wederopneming geschieden
in de weg van openbare belijdenis des geloofs, nadat de kerkeraad
de gemeente in kennis heeft gesteld van hun schuldbelijdenis en
betering des levens.
Nog enige toelichting van de comm. In de “verplichting door de
doop tot een nieuwe gehoorzaamheid” hebben depp. alles
samengevat: de levenswandel tegenover ‘s Heren evangelie en wet,
en het komen tot openbaren belijdenis en het verkondigen van
Christus’ dood. Pas in lid 2 onderscheiden zij tussen het kwade
gedrag t.a.v. evangelie en wet, en het nalatig zijn inzake
belijdenis doen.
Uw comm. meent, dat de “nieuwe gehoorzaamheid” in het
doopsformulier als inhoud heeft het leven naar de geboden van de
Here (de eis van het verbond); terwijl het doen van openbare
belijdenis inhoudt het aanvaarden van het verbond als geheel (eis
en belofte). Daarom acht zij het beter deze twee zaken juist in
lid 1 van art. 78 te noemen.
Verder meent uw comm. dat beter niet gesproken kan worden van
“hun verplichting door de doop” (een uitdrukking waarop ook Cn
kritiek oefent).De doop vermaant en verplicht, zegt het
formulier, maar dat is dan ook naar de aard van het sacrament
gesproken. In feite verzegelt en bekrachtigt de doop de
verplichting, die er reeds is uit kracht van het verbond. Om het
misverstand, dat ten dezen telkens weer dreigt, te voorkomen wil
uw comm. liever vanuit het verbond zelf spreken.
In lid 2 is de procedure omschreven, naar de Richtlijnen, omdat
die Richtlijnen zelf geen kerkordelijke kracht hebben.
Lid 3 ontleent de comm. in hoofdzaak aan het voorstel-Cn.
In verband met lid 2 in het voorstel van de comm. stelt zij
tevens voor, het formulier en de afkondiging, die door de gs
Sneek/Utrecht 1939/43 in het kader van de Richtlijnen zijn
goedgekeurd (en bij verschillende kerken in gebruik zijn) thans
vast te stellen voor algemeen gebruik. De resp. teksten zullen
dan aldus luiden:
1. Openbare bekendmaking ten aanzien van afkerige volwassen
doopleden:
De kerkeraad deelt met droefheid mede, dat N.N., door de doop der
christelijke kerk ingelijfd, ondanks voortdurend ernstig vermaan
hardnekkig blijft voortgaan in de zonde van ………
Indien hij/zij onverhoopt niet binnen ………. met betoon van berouw
betering des levens bewijst, zal de kerkeraad genoodzaakt zijn,
dit dooplid om zijn moedwillige ongehoorzaamheid aan de God des
verbonds van de gemeenschap der kerk uit te sluiten.
De gemeente wordt opgewekt de(n) afkeerige liefderijk te vermanen
en den Heere te bidden voor zijn/haar bekering.
2. Openbare mededeling van uitsluiting:
3. De kerkeraad is in de droeve noodzakelijkheid aan de gemeente
mede te deelen, dat N.N. de gemeenschap met Christus en Zijn
kerk, die hem/haar in den heilige doop beteekend en verzegeld
werd, ondanks vele ernstige vermaningen hardnekkig verloochent.
Dientengevolge moet de kerkeraad thans in de naam des Heeren er
toe overgaan, om N.N. uit de gemeente Gods uit te sluiten en te
verklaren, dat hij/zij geen deel heeft in het Rijk van Christus,
zoolang hij/zij zich niet bekeert.
De gemeente wordt opgewekt niet op te houden den zondaar
(zondares) in den gebede te gedenken en hem/haar liefderijk te
vermane, dat hij/zij zijn/haar zonde belijde en late.
En zien wij toe, dat niet te eeniger tijd in iemand van ons zij
een boos, ongeloovig hart om af te wijken van den levenden God.
Artikel 75
1. Wie als belijdend lid van de gemeente de vermaning van de
kerkeraad hardnekkig verwerpt, en evenzeer wie als belijdend lid
een openbare of anderszins een grove zonde gedaan heeft, zal van
het avondmaal des Heren afgehouden worden.
2. Indien hij, afgehouden zijnde, na verscheidene vermaningen
geen teken der boetvaardigheid bewijst, zo zal men ten laatste
tot de uiterste remedie, namelijk de afsnijding, komen, met
gebruikmaking van het formulier daarvoor.
3. Niemand zal afgesneden worden dan met voorgaand advies der
classis.
Artikel 75-75 roept een brede discussie op. De vergadering blijkt over de formulering van dit artikel sterk verdeeld. Het wordt na twee ronden met meerderheid van stemmen door de synode aanvaard; prof. J. Kamphuis vraagt aantekening, dat hij tegen de formulering van dit artikel heeft geadviseerd.
75.
1. Wie als belijdend lid van de gemeente de vermaning van
de kerkeraad hardnekkig verwerpt, en evenzeer wie als belijdend
lid een openbare of anderszins een grove zonde gedaan heeft, zal
van het avondmaal des Heren afgehouden worden.
2. Indien hij, afgehouden zijnde, na verscheidene
vermaningen geen teken der boetvaardigheid bewijst, zo zal men
ten laatste tot de uiterste remedie, namelijk de afsnijding
komen, met gebruikmaking van het formulier daarvoor.
3. Niemand zal afgesneden worden dan met voorgaand advies
der classis.
Dit rapport behandelt het betreffende artikel niet.
75. Artikel 75 (acta)
Depp. herinneren aan wat zij in hun rapport-1976 schreven
onderaan p. 14. De aanduiding “ als belijdend lid” kon vervallen.
T. Voorstel:
De kerkeraad zal de toegang tot het avondmaal van de Here
ontzeggen aan hem, die de kerkelijke vermaning hardnekkig
verwerpt of die een openbare of in ander opzicht ernstige zonde
begaan heeft.
Indien deze na talrijke daarop volgende vermaningen geen enkel
teken van berouw toont, zal de kerkeraad als uiterste remedie
tenslotte tot de excommunicatie overgaan, waarbij het daarvoor
vastgestelde formulier dient te worden gebruikt. Niemand mag
worden geëxcommuniceerd zonder instemmend advies van de classis.
Art. 76. Zakelijk als in Kampen 1975; alleen taalkundig
leesbaarder geformuleerd. En kerkeraad stelt voor het vreemde
woord “ excommunicatie” te vervangen door het nederlandse “
afsnijding”; en deze verandering ook aan te brengen in de art.
77, 78, 80 en 82.
Uw cie. vraagt zich af waarom dezelfde kerkeraad geen moeite
heeft met het woord “remedie” in art. 76; met woorden als
“praeses” en “scriba”. Zie art. 34.; instructie, art. 33;
classis, de particuliere en de generale synode, art. 28 en zo
veel “buitenlandse” woorden meer. Al deze woorden hebben een
zeker burgerrecht onder ons gekregen. Uw comm. stelt voor de
woorden ”instemmend advies” te vervangen door “instemming”.
De artt. 73-77 worden aanvaard conform het concept van deputaten. In art. 76 worden in de laatste zin de woorden ‘instemmend advies’ vervangen door ‘instemming’, terwijl in art. 77 in de eerste regel van de vierde alinea het woordje ‘de’ vervangen wordt door ‘het’ en het woord ‘advies’ door ‘instemming’.
Artikel 76
Maatregelen van tucht
De kerkeraad zal de toegang tot het avondmaal van de Here
ontzeggen aan hem, die de kerkelijke vermaning hardnekkig
verwerpt of die een openbare of in ander opzicht ernstige zonde
begaan heeft.
Indien deze na talrijke daarop volgende vermaningen geen enkel
teken van berouw toont, zal de kerkeraad als uiterste remedie
tenslotte tot de excommunicatie overgaan, waarbij het daarvoor
vastgestelde formulier dient te worden gebruikt.
Niemand mag worden geëxcommuniceerd zonder instemming van de
classis.