Artikel XI.
Aan de andere zijde zal de
kerkeraad, als representeerende de gemeente, ook gehouden zijn
hare dienaars van behoorlijk onderhoud te verzorgen, en hen niet
uit hun dienst te ontslaan zonder kennis en approbatie van de
classis en van de deputaten der particuliere synode.
Artikel 11.
Verzorging en ontslag
Onveranderd.
"Er mag van art. 11 der kerkenorde geen misbruik worden gemaakt.
Ontslag uit de dienst naar art. 11 is niet geoorloofd in
gevallen, waarin de artikelen der kerkelijke censuur zouden
moeten worden toegepast: en na de verkregen verzoening in zulk
geval moet de predikant in zijn ambtelijke dienst worden
hersteld.
Losmaking naar art. 11 mag ook niet geschieden, als de schuld van
de ge- spannen verhouding tussen leraar en gemeente ligt bij de
laatstgenoemde, en zij zonder wettige reden de losmaking begeert.
Toch neemt dit niet weg, dat er wel degelijk misstanden kunnen
voorkomen, zodat predikant en gemeente niet meer kunnen
samengaan, en losmaking door de classis met behulp van de
deputaten der particuliere synode noodzakelijk is". (Utrecht,
1905)
Art. 11. Bij depp. onveranderd. Reacties uit de kerken: ClA, FH
en Cn willen de twee zaken van dit artikel over twee artikelen
verdelen.
T.a.v. het onderhoud: ClM en KrH willen de onderlinge
steunverlening van de kerken vermeld, resp. geregeld zien. Cn
voegt aan 11a art. 13 (oud) toe, om het gehele onderhoud in één
art. te krijgen.
T.a.v. het ontslag; KrH vraagt of een dienaar, die door Christus
geroepen is, door de kerkeraad ontslagen kan worden. Of is de
figuur van losmaking bedoeld? In dat geval liever een
afzonderlijk artikel. FH wil uitgedrukt zien, dat een losgemaakte
dienaar zijn ambt behoudt, en vraagt tegelijk of dat wel mogelijk
is in het licht van art. 6 nieuw). Kr Rotterdam-C meent, dat dit
gedeelte een bepaling moet bevatten voor het onderhoud van de
ontslagen dienaar, analoog aan art. 16 (nieuw). Dit artikel heeft
zijn geschiedenis. Het luidde aanvankelijk, "op d'ander sijde sal
de kerkenraet als representerende de Gemeijnte oock gehouden sijn
hare dienaers te versorghen van behoorlijck onderhoudt, ende
sonder kennisse ende oordeel des Classis niet te verlaten, de
welke oock, bij ghebreke van onderhoudt sal oordelen oft de
voersz. Dienaars te versetten sijn oft niet" (Den Haag 1586 art.
g). De gs-Utrecht 1905 heeft de zgn. verplaatsing om financiële
redenen geschrapt. Wat bleef staan is opnieuw geformuleerd in het
huidge art.11. Cn beredeneert zijn voorstel om 11e en 11b te
scheiden aldus: “De samenvoeging was eigenlijk alleen te
verdedigen wanneer het art. als geheel wilde zeggen: de gemeente
is verplicht haar predikanten te onderhouden, maar wanneer dat
niet meer gaat, mag het ontslag van de predikant, dat dan
noodzakelijk wordt, niet gebeuren zonder voorkennis van classis
en deputaten". Maar dat is niet juist. De oude bepaling kende het
verlaten of ontslaan ook zonder financiële noodzaak. Het
verplaatsen bij gebrek aan onderhoud was daar als een bijzondere
bepaling aan toegevoegd.
Uw comm. geeft er met depp. de voorkeur aan, dit art. in zijn
twee- ledigheid te handhaven. Komt er een afzonderlijk art. over
ontslag
of losmaking, dan krijgt een in wezen abnormale maatregel (Jansen
p.53) teveel accent, en kan licht als één van de normale
mogelijkheden worden opgevat.
Het samenvoegen van art. 11a met art. 13 acht de comm. om
practische redenen niet gewenst. Onderhoud naar art. 11 en naar
art. 33 zijn in de practijk twee verschillende zaken.
De onderlinge steunverlening van de kerken hoeft niet in de KO
geregeld te worden. Het spreekt langzamerhand vanzelf, dat een
hulpbehoevende kerk zich om steun wendt tot de eigen classis.
Als de redactie zou worden: "Aan de andere zijde zal de
kerkeraad... gehouden zijn haar dienaars van behoorlijk onderhoud
te verzorgen,
zonodig met hulp van de zusterkerken" (voorstel ClM), dan werd er
meer bepaald dan ClM bedoeld. Juridisch zou daarin gelezen kunnen
worden, dat de zusterkerken verplicht zijn hulp te bieden aan
elke kerk, die geen eigen predikant kan onderhouden. Dat zou ook
gelden t.a.v. een kerk van bijv. 70 zielen, die tegen het advies
van de classis in tot beroepen overging.
Het motief van ClM is, dat depp. voor steunverlening al lang
"depp. ad art. 11" worden genoemd. Uw comm. kan niet inzien,
waarom depp. die terzake van art. 11 een opdracht krijgen daarom
achteraf in art. 11 gelegitimeerd moeten worden door een
invoeging.
Op de vraag of een door Christus geroepen dienaar ontslagen kan
worden hebben de kerken geantwoord in art. 11; en in zekere zin
ook in de kerkelijke practijk. Algeheel ontslag wordt, althans
tot nu toe, niet toegepast. Het ontslag naar art. 11 is ook in de
kerkelijke besluiten een maatregel geworden, waarbij niet het
ambt wordt ontnomen, maar wel de uitoefening van het ambt in de
betreffende kerk wordt beëindigd. Er is een voorkeur gekomen voor
een andere term, nl. losmaking ( zie de verschillende aanhangsels
in het rapport van depp.). Maar dat is naar de mening van de
comm. eerder een taalkundige dan een zakelijke verandering.
Wat de wens van Kr R'dam-C. betreft (die vragenderwijze
gesteund wordt door FH), nl. een bepaling inzake het
onderhoud van de ontslagen predikant, zit bij FH de gedachte
voor, dat het niet zeker is of zo'n predikant wel weer een beroep
zal ontvangen. Uw comm. is van oordeel dat in het algemeen de
liggende kerkelijke besluiten voldoende zijn (wachtgeld onder
goedkeuring van de classis, rekening houden met positie van vrouw
en kinderen in geval van overlijden van de predikant).
Wil men een regeling voor het geval er geen beroep meer komt, dan
leert de ervaring dat daarvoor een zeer ingewikkeld model van een
regeling zou moeten worden opgesteld. Aan een bepaling in enkele
korte regels zou een heel kerkverband kunnen worden opgehangen,
bij wijze van spreken. De classisvergaderingen horen in dezen
diligent te zijn.
De vraag van FH, of een ontslagen dienaar zijn ambt wel kan
behouden, is van belang. Uw comm. meent met vroegere synoden, dat
dit in de wachttijd op een nieuw beroep zeker kan. Wel zal er bij
uitblijven van een beroep een moment komen, waarop de betrokkene
zelf moet overwegen, of de Here hem niet de weg wijst naar een
andere staat des levens. Maar het komt de comm. beslist niet
raadzaam voor, dat de kerken hierover een algemene bepaling
vaststellen.
Tenslotte moet hier het voorstel-Cn ter sprake komen. Aan de
ontslagbepaling zou iets nieuws toegevoegd moeten worden, nl. bij
de classis en de depp. der PS de beslissing komt te staan, of een
ontslagen dienaar te eniger tijd beroepbaar zou worden gesteld
voor de andere kerken. Deze bepaling zou het door depp.
voorgestelde art. 16 moeten vervangen. Uw comm. meent dat het
niet strookt met de aard van het ontslag naar art. 11 (als
omschreven in nadere kerkelijke besluiten), als de beroepbaarheid
ven de predikant afhankelijk wordt gesteld van een aparte
beslissing. Bovendien lijkt het onjuist de meerdere kerkelijke
vergaderingen hier een beslissingsbevoegdheid toe te kennen.
Artikel 11.
Aan de andere zijde zal de kerkeraad, als representerende de
gemeente, ook gehouden zijn haar dienaars van behoorlijk
onderhoud te verzorgen, en hen niet uit hun dienst te ontslaan
zonder kennis en approbatie van de classis en van de deputaten
der particuliere synode.
De synode stelt dit artikel direct na eerste lezing vast. Zij gaat uit van de tekst van de commissie.
11.
Aan de andere zijde zal de kerkeraad, als representerende de
gemeente, ook gehouden zijn haar dienaars van behoorlijk
onderhoud te verzorgen, en hen niet uit hun dienst te ontslaan
zonder kennis en approbatie van de classis en van de deputaten
der particuliere synode.
Dit rapport behandelt het betreffende artikel niet.
12. Artikel 11 (acta)
R. De vraag is gesteld of dit artikel in het eerste onderdeel
geen uitbreiding moet ondergaan. Classes en particuliere synoden
hebben hun deputaten ‘ad art. 11' voor de steunverlening aan
hulpbehoevende kerken, terwijl art. 11 met geen woord rept van de
mogelijkheid of de roeping tot steunverlening, waarop een kerk
zich binnen haar ressort zou mogen beroepen.
Men moet betreffende deputaten bij de huidige tekst apart
uitleggen, wat hun werk met art. 11 te maken heeft.
M. Depp. zien in eventueel gebrek aan begrip bij classis of PS
deputaten geen reden om dit artikel uit te breiden.
De relatie van art. 11a met de steunverlening aan hulpbehoevende
kerken kan in een paar woorden duidelijk worden gemaakt.
Hulpbehoevendheid van een kerk houdt steeds verband met
onvermogen, om ten volle in het onderhoud van haar predikant te
voorzien.
De vraag moet zijn, of in de materie zelf reden ligt om in de
kerkorde iets op te nemen over steun aan hulpbehoevende kerken.
De mogelijkheid om steun te vragen hoeft niet kerkordelijk te
worden vastgelegd. Dit is een recht van elke kerk. Zou de roeping
van het kerkverband om steun te bieden worden opgenomen, dan kon
dat bedenkelijke consequenties hebben. Elke kleine kerk, die
beroepen wilde, zag zich dan een kerkordelijk recht op steun
toegewezen. Maar de classis moet toch de vrijheid hebben te
beoordelen, of het voornemen om te beroepen al of niet
verantwoord is. Emden 1571 maakte de bepaling: 'indien enige kerk
met zoveel gebrek, te kampen heeft, dat zij de dienaar welke zij
beroept, niet onderhouden kan, zal de classis daarin voorzien',
maar voegde daar in één adem aan toe: 'en ten eerste zullen
meerdere naburige kerken tezamen gevoegd kunnen worden'. M.a.w.,
er zijn verschillende mogelijkheden om te voorzien in de Dienst
des Woords. Samenvoeging of combinatie van kerken kan eerder
aanmerking komen dan het beroepen als hulpbehoevende
kerk.
Een andere regel uit de kerkelijke besluiten is dat een
hulphehoevende kerk niet op eigen gelegenheid steun behoort te
zoeken (bij afzonderlijke zusterkerken) maar in de kerkelijke weg
hulp moet vragen aan de classis, die zich op haar beurt indien
nodig, kan wenden tot de P.S. Hier ligt duidelijk een stukje
ordening. Het zou in art. 11 kunnen worden opgenomen: 'indien een
kerk haar predikant niet volledig kan onderhouden, mag zij zich
alleen tot de classis wenden om hulp'.
Toch zien depp. van hun kant geen noodzaak, de synode dit voor te
stellen. Het zou misschien in tijd van nood (onmogelijkheid van
classisvergaderingen) moeite kunnen geven.
T. 1. De woorden 'van zijn kant' zijn bij de voorgestelde
redactie van art. 10 hier niet meer op hun plaats.
2. 'Als representerende de gemeente' kan niet simpelweg worden
vervangen door 'die de gemeente vertegenwoordigt'. Uitgedrukt
moet worden dat de kerkeraad de gemeente in dit opzicht
vertegenwoordigt: hierin.
3. 'Ontslaan van hun dienst' kan misverstand wekken in verband
met de term: toelaten tot de dienst des Woords. Hier is niet
bedoeld dat de predikant zijn ambt verliest, maar dat de
plaatselijke uitoefening van zijn ambt wordt beëindigd. De term
‘ontslaan’ wil hier zeggen, dat de verbintenis met de
plaatselijke gemeente wordt opgeheven.
Artikel 11 leent zich qua inhoud voor splitsing in twee
artikelen. In het voorstel tot rangschikking en nummering aan het
einde van dit rapport is de splitsing doorgevoerd om te bereiken,
dat bekende en veel genoemde artikelen hun oude nummer behouden.
Daarom hebben depp. de beide leden van art. 11 nu zelfstandig
geformuleerd.
Voorstel
De kerkeraad is verplicht namens de gemeente, die hij hierin
vertegenwoordigt, haar predikanten naar behoren te
onderhouden.
De kerkeraad mag een predikant niet ontslaan van zijn verbintenis
aan de gemeente zonder voorkennis en goedkeuring van de classis
en de deputaten van de particuliere synode.
Art. 11. Het oude art. 11 is door depp. "gesplitst". Uw cie. acht
deze splitsing en de hiervoor aangevoerde reden door depp.
aannemelijk. Zie "bruin", pag. 23, Punt T- 4.
Het oude "behoorlijk" - zo ook Kampen 1975 - is terecht geworden
“naar behoren".
Uit de bijlage:
11. Een kerkeraad schrijft: 'namens' en 'vertegenwoordigt' is
dubbelop. Uw commissie meent dat hier terecht zo wordt
geformuleerd. De kerkeraad vertegenwoordigt in dezen de gemeente,
en treedt dus namens haar op.
Dit artikel wordt deputaten aanvaard. conform het concept van deputaten aanvaard.
Artikel 11
Onderhoud van predikanten
De kerkeraad is verplicht namens de gemeente, die hij hierin
vertegenwoordigt, haar predikanten naar behoren te onderhouden.