Artikel 3

 

Kerkenordening 1905/1933

Artikel III.
Het zal niemand, alhoewel bij een doctor, ouderling of diaken is, geoorloofd zijn den dienst des Woords en der Sacramenten te betreden, zonder wettelijk daartoe beroepen te zijn. En wanneer iemand daar tegen doet en meermalen vermaand zijnde niet aflaat, zoo zal de classis oordeelen, of men hem voor een scheurmaker verklaren of op eenige andere wijze straffen zal.

 

Deputatenrapport 1974

Artikel 3.
Noodzaak van wettige roeping
Het zal niemand geoorloofd zijn één van de diensten te vervullen zonder daartoe op wettige wijze geroepen te zijn.

Toelichting:
1. Het eerste deel van art. 3 (oud) is algemeen gemaakt om een beginsel tot uitdrukking te brengen. 
2. In verband hiermee kan het tweede deel vervallen. De kerkelijke tucht is in hoofdstuk IV geregeld. Niet altijd is de classis de eerst aangewezen instantie om te oordelen.

 

Commissierapport 1975

Art. 3
Dit art. beschermt de gemeente tegen prediking door niet-bevoegden, en bepaalt dat 'indringers' op de kansel volgens oordeel van de classis gestraft zullen worden, als regel door hen tot scheurmakers te verklaren. Depp. stellen voor, het art. algemener te maken: wettige roeping is nodig om elke van de diensten uit art. 2 te vervullen. De strafbepaling laten zij vervallen.
Tegen de veralgemening is geen bezwaar uit de kerken; evenmin bij de comm. KrA bestrijdt intussen het weglaten van de strafclausule: de tucht wordt wel gemeld in hoofdstuk IV KO., maar hier werd tuchtwáárdigheid uitgesproken, en er was ook een mogelijkheid voor andere bestraffing dan als scheurmaker.
Uw comm. meent dat het historische verschijnsel van de zgn. "loopers" of "scheurmakers" (Jansen p.11) zich in de ordelijk samenlevende kerken met hun complete KO niet licht zal herhalen. Als een gemeente of een groep gelovigen het zich zou laten aanleunen dat iemand eigenmachtig het predikambt (of één van de ambten) ging "bedienen", zou art. 3 lid 2 hiertegen geen soulaas bieden. En zonder een groep aanhangers kan het geval zich in feite niet voordoen. Zo'n groep zou of door vermaning teruggebracht worden tot het onderhouden van de hele KO, of zichzelf buiten het kerkverband sluiten. De weglating van de strafbepaling vindt steun bij uw comm.
KRHW brengt een nieuw punt ter sprake. Hij wil het voorgestelde art. 3 uitbreiden met een tweede lid, aldus: "Voor de roeping tot enig ambt (of één van de diensten) komen slechts in aanmerking manlijke belijdende leden, die voldoen aan de in de H. Schrift voor ambtsdragers gestelde eisen (zie vooral 1 Tim. 3 en Tit. 1)"
Deze kr motiveert zijn voorstel met het grote belang van "deze algemene regel", en voorts hiermee dat "tegelijk" bereikt wordt dat de KO de duidelijke bepaling bevat, dat naar geref. kerkrecht de vrouw niet kan worden toegelaten tot het bijzondere ambt.
Het komt uw comm. voor, dat algemene voorschriften die duidelijk In de H.Schrift te vinden zijn (als de eisen waaraan ambtsdragers moeten beantwoorden, of ook de roeping waarnaar de gelovigen hebben te leven) niet zonder speciale reden in een KO dienen te worden opgenomen.
Voorts, mocht een toekomstige generatie in de kerk de vrouw tot het bijzondere ambt willen gaan toelaten, dan zal de strijd gestreden moeten worden met de wapens van de H.Schrift. Uw comm. is niet van mening, dat de Geref. Kerken in Nederland vanzelfsprekend immuun zijn voor de emancipatiedrang, maar zij acht het niet juist dat de kerken zich tegen dat gevaar bij voorbaat "indekken" door normaalaanvaarde Schriftgegevens in de KO als het ware te codificeren. Als de Schrift op dit punt wordt losgelaten, zal een KO-artikel niet baten.

Artikel 3.
Het zal niemand geoorloofd zijn een van de ambten te vervullen zonder daartoe op wettige wijze geroepen te zijn.

 

Synodebehandeling 1975

De synode stelt dit artikel direct na eerste lezing vast. Zij gaat uit van de tekst van de commissie.

3.
Het zal niemand geoorloofd zijn een van de ambten te vervullen zonder daartoe op wettige wijze geroepen te zijn.

 

Deputatenrapport 1976

Dit rapport behandelt het betreffende artikel niet.

 

Deputatenrapport 1977

4. Artikel 3 (acta)
R. Het vigerende artikel bevat behalve de noodzaak van wettige roeping ook het gescheiden houden van de diensten: het zal niemand, alhoewel hij een doctor, ouderling of diaken is, geoorloofd zijn de dienst des Woords en der sacramenten te betreden, zonder wettelijk- daartoe beroepen te zijn.
Inzender vraagt zich af of bij de door de g.s. Kampen aanvaarde redactie geen strijdigheid ontstaat met art. 38.
Verder wordt gevraagd om opneming van een bepaling tegen vermenging van de diensten, mede opdat de 'indringing in eens anderen dienst' in art. 80 niet in de lucht komt te hangen.
M. In het vigerende artikel wordt alleen de ambtsdienst van de predikaten gebonden aan wettige roeping. Deze wordt nog extra beschermd door de strafbepaling, dat iemand die zonder de wettige roeping het Woord bedient en dat niet laten wil, volgens het oordeel van de classis als scheurmaker of op andere wijze bestraft zal worden.
De g.s. Kampen nam het voorstel van het vorige deputaatschap aan, om het eerste deel van het artikel algemeen te maken en daarin het beginsel vast te leggen dat voor élke ambtsvervulling de wettige roeping noodzakelijk is. In verband daarmee kon het tweede deel vervallen, temeer omdat de tucht geregeld wordt in het vierde deel van de K.O.
Het is depp. niet duidelijk hoe hier nu strijdigheid zou ontstaan met art. 38. Daar wordt in de oude K.O. bepaald, dat in kleine kerkeraden, volgens plaatselijke regeling, de diakenen 'mede tot de kerkeraad kunnen genomen worden'. Dit betekent niet, dat er dan een 'brede' kerkeraad mag worden gehouden zoals dat gebruikelijk is geworden, maar dat de diakenen 'als het ware hulpdiensten als ouderlingen' mogen verrichten (Jansen p. 174). Als dit in strijd geacht moet worden met de regel, dat men tot elke ambtsdienst wettig geroepen moet zijn, dan zou het bezwaar zich moeten richten tegen het betreffende gedeelte in art. 38. Niet tegen een bepaling die slechts duidelijk zichtbaar maakt, wat (bij het functioneren van "art. 38) altijd heeft gegolden.
Overigens verwijzen depp. naar de behandeling van art. 38, waar de zgn. hulpdienst van de diakenen opnieuw ter sprake komt.
Een bepaling tegen vermenging van de ambten is niet zinvol in een kerkorde, die in haar bepalingen het schriftelijk onderscheid tussen de ambten volledig honoreert en kerkordelijk vastlegt.
Vermenging van ambten is trouwens een heel ander begrip dan indringen in de dienst van een ander. Zolang deze zonde in art. 80 met name genoemd wordt, hangt zij stellig niet ‘in de lucht’.

T. Voorstel:

Niemand mag een van deze ambten vervullen zonder wettig geroepen te zijn.

 

Commissierapport 1978

Art 3. Voor het gebruik van het woord “ambt” mag worden verwezen naar wat werd opgemerkt bij art. 1.
Het gebruik van het werkwoord “mag” in dit artikel, betekent een duidelijke aansluiting bij Hebr 5:4; dit gebruik is ook geheel in de lijn van het oude “Het zal niemand geoorloofd zijn ……” Zo ook Kampen ’75.
Dat het tweede deel van het oude artikel 3 door depp niet weer werd opgenomen, acht uw commissie geheel terecht. “bruin”, pag ?

 

Synodebehandeling 1978

Dit artikel wordt conform het concept van deputaten aanvaard.

 

Kerkorde 1978

Artikel 3
Noodzaak van wettige roeping
Niemand mag een van deze ambten vervullen, zonder wettig geroepen te zijn.