Artikel III.
Het zal niemand, alhoewel bij een doctor, ouderling of diaken is,
geoorloofd zijn den dienst des Woords en der Sacramenten te
betreden, zonder wettelijk daartoe beroepen te zijn. En wanneer
iemand daar tegen doet en meermalen vermaand zijnde niet aflaat,
zoo zal de classis oordeelen, of men hem voor een scheurmaker
verklaren of op eenige andere wijze straffen zal.
Artikel 3.
Noodzaak van wettige roeping
Het zal niemand geoorloofd zijn één van de diensten te vervullen
zonder daartoe op wettige wijze geroepen te zijn.
Toelichting:
1. Het eerste deel van art. 3 (oud) is algemeen gemaakt om een
beginsel tot uitdrukking te brengen.
2. In verband hiermee kan het tweede deel vervallen. De
kerkelijke tucht is in hoofdstuk IV geregeld. Niet altijd is de
classis de eerst aangewezen instantie om te oordelen.
Art. 3
Dit art. beschermt de gemeente tegen prediking door
niet-bevoegden, en bepaalt dat 'indringers' op de kansel volgens
oordeel van de classis gestraft zullen worden, als regel door hen
tot scheurmakers te verklaren. Depp. stellen voor, het art.
algemener te maken: wettige roeping is nodig om elke van de
diensten uit art. 2 te vervullen. De strafbepaling laten zij
vervallen.
Tegen de veralgemening is geen bezwaar uit de kerken; evenmin bij
de comm. KrA bestrijdt intussen het weglaten van de
strafclausule: de tucht wordt wel gemeld in hoofdstuk IV KO.,
maar hier werd tuchtwáárdigheid uitgesproken, en er was ook een
mogelijkheid voor andere bestraffing dan als scheurmaker.
Uw comm. meent dat het historische verschijnsel van de zgn.
"loopers" of "scheurmakers" (Jansen p.11) zich in de ordelijk
samenlevende kerken met hun complete KO niet licht zal herhalen.
Als een gemeente of een groep gelovigen het zich zou laten
aanleunen dat iemand eigenmachtig het predikambt (of één van de
ambten) ging "bedienen", zou art. 3 lid 2 hiertegen geen soulaas
bieden. En zonder een groep aanhangers kan het geval zich in
feite niet voordoen. Zo'n groep zou of door vermaning
teruggebracht worden tot het onderhouden van de hele KO, of
zichzelf buiten het kerkverband sluiten. De weglating van de
strafbepaling vindt steun bij uw comm.
KRHW brengt een nieuw punt ter sprake. Hij wil het voorgestelde
art. 3 uitbreiden met een tweede lid, aldus: "Voor de roeping tot
enig ambt (of één van de diensten) komen slechts in aanmerking
manlijke belijdende leden, die voldoen aan de in de H. Schrift
voor ambtsdragers gestelde eisen (zie vooral 1 Tim. 3 en Tit.
1)"
Deze kr motiveert zijn voorstel met het grote belang van "deze
algemene regel", en voorts hiermee dat "tegelijk" bereikt wordt
dat de KO de duidelijke bepaling bevat, dat naar geref. kerkrecht
de vrouw niet kan worden toegelaten tot het bijzondere ambt.
Het komt uw comm. voor, dat algemene voorschriften die duidelijk
In de H.Schrift te vinden zijn (als de eisen waaraan ambtsdragers
moeten beantwoorden, of ook de roeping waarnaar de gelovigen
hebben te leven) niet zonder speciale reden in een KO dienen te
worden opgenomen.
Voorts, mocht een toekomstige generatie in de kerk de vrouw tot
het bijzondere ambt willen gaan toelaten, dan zal de strijd
gestreden moeten worden met de wapens van de H.Schrift. Uw comm.
is niet van mening, dat de Geref. Kerken in Nederland
vanzelfsprekend immuun zijn voor de emancipatiedrang, maar zij
acht het niet juist dat de kerken zich tegen dat gevaar bij
voorbaat "indekken" door normaalaanvaarde Schriftgegevens in de
KO als het ware te codificeren. Als de Schrift op dit punt wordt
losgelaten, zal een KO-artikel niet baten.
Artikel 3.
Het zal niemand geoorloofd zijn een van de ambten te vervullen
zonder daartoe op wettige wijze geroepen te zijn.
De synode stelt dit artikel direct na eerste lezing vast. Zij gaat uit van de tekst van de commissie.
3.
Het zal niemand geoorloofd zijn een van de ambten te vervullen
zonder daartoe op wettige wijze geroepen te zijn.
Dit rapport behandelt het betreffende artikel niet.
4. Artikel 3 (acta)
R. Het vigerende artikel bevat behalve de noodzaak van wettige
roeping ook het gescheiden houden van de diensten: het zal
niemand, alhoewel hij een doctor, ouderling of diaken is,
geoorloofd zijn de dienst des Woords en der sacramenten te
betreden, zonder wettelijk- daartoe beroepen te zijn.
Inzender vraagt zich af of bij de door de g.s. Kampen aanvaarde
redactie geen strijdigheid ontstaat met art. 38.
Verder wordt gevraagd om opneming van een bepaling tegen
vermenging van de diensten, mede opdat de 'indringing in eens
anderen dienst' in art. 80 niet in de lucht komt te hangen.
M. In het vigerende artikel wordt alleen de ambtsdienst van de
predikaten gebonden aan wettige roeping. Deze wordt nog extra
beschermd door de strafbepaling, dat iemand die zonder de wettige
roeping het Woord bedient en dat niet laten wil, volgens het
oordeel van de classis als scheurmaker of op andere wijze
bestraft zal worden.
De g.s. Kampen nam het voorstel van het vorige deputaatschap aan,
om het eerste deel van het artikel algemeen te maken en daarin
het beginsel vast te leggen dat voor élke ambtsvervulling de
wettige roeping noodzakelijk is. In verband daarmee kon het
tweede deel vervallen, temeer omdat de tucht geregeld wordt in
het vierde deel van de K.O.
Het is depp. niet duidelijk hoe hier nu strijdigheid zou ontstaan
met art. 38. Daar wordt in de oude K.O. bepaald, dat in kleine
kerkeraden, volgens plaatselijke regeling, de diakenen 'mede tot
de kerkeraad kunnen genomen worden'. Dit betekent niet, dat er
dan een 'brede' kerkeraad mag worden gehouden zoals dat
gebruikelijk is geworden, maar dat de diakenen 'als het ware
hulpdiensten als ouderlingen' mogen verrichten (Jansen p. 174).
Als dit in strijd geacht moet worden met de regel, dat men tot
elke ambtsdienst wettig geroepen moet zijn, dan zou het bezwaar
zich moeten richten tegen het betreffende gedeelte in art. 38.
Niet tegen een bepaling die slechts duidelijk zichtbaar maakt,
wat (bij het functioneren van "art. 38) altijd heeft
gegolden.
Overigens verwijzen depp. naar de behandeling van art. 38, waar
de zgn. hulpdienst van de diakenen opnieuw ter sprake komt.
Een bepaling tegen vermenging van de ambten is niet zinvol in een
kerkorde, die in haar bepalingen het schriftelijk onderscheid
tussen de ambten volledig honoreert en kerkordelijk vastlegt.
Vermenging van ambten is trouwens een heel ander begrip dan
indringen in de dienst van een ander. Zolang deze zonde in art.
80 met name genoemd wordt, hangt zij stellig niet ‘in de lucht’.
T. Voorstel:
Niemand mag een van deze ambten vervullen zonder wettig geroepen te zijn.
Art 3. Voor het gebruik van het woord “ambt” mag worden verwezen
naar wat werd opgemerkt bij art. 1.
Het gebruik van het werkwoord “mag” in dit artikel, betekent een
duidelijke aansluiting bij Hebr 5:4; dit gebruik is ook geheel in
de lijn van het oude “Het zal niemand geoorloofd zijn ……” Zo ook
Kampen ’75.
Dat het tweede deel van het oude artikel 3 door depp niet weer
werd opgenomen, acht uw commissie geheel terecht. “bruin”, pag ?
Dit artikel wordt conform het concept van deputaten aanvaard.
Artikel 3
Noodzaak van wettige roeping
Niemand mag een van deze ambten vervullen, zonder wettig geroepen
te zijn.