Artikel I
  Om goede orde in de gemeente
  van Christus te onderhouden, zijn daarin
  noodig: De
  diensten; samenkomsten; opzicht der leer; Sacramenten en
  ceremoniën; en Christelijke straf; waarvan hierna ordelijk
  gehandeld zal worden.
  Artikel 1.
  Doel en inhoud van de kerkorde
  Om goede orde in de gemeente van Christus te onderhouden zijn
  daarin nodig: de diensten; vergaderingen; opzicht der leer;
  sacramenten en ceremoniën; en de christelijke tucht; waarvan
  hierna ordelijk zal gehandeld zal worden.  
  Art. 1.
  Dit artikel, waarin depp. alleen  een tweetal
  terminologische wijzigingen voorstellen, geeft doel en inhoud van
  de KO aan; aldus het randschrift van depp. Het art. doet echter
  nog iets. Het geeft ook de indeling van de KO aan en de orde van
  behandeling voor de verschillende rubrieken: “waarvan hierna
  ordelijk zal gehandeld worden”.
  Uit de kerken zijn verzoeken en voorstellen tot een betere
  ordening van de KO gekomen. PSU verzoekt erom en geeft globale
  richtlijnen voor de eerste twee hoofdstukken. ClA komt met meer
  gedetailleerde voorstellen t.a.v. de eerste drie hoofdstukken. Cn
  legt een ontwerp voor waarin een volledige herindeling is
  verwerkt. Uitgangspunt bij hen allen is een meer logische
  opeenvolging van de rubrieken en/of artikelen.
  Uw comm. meent dat deze kwestie het best verschoven kan worden
  naar het einde van de behandeling, en daarmee ook de bespreking
  van art. 1. Zonder overzicht van de materie is het niet doenlijk
  de logische ordening van deze materie te behandelen.
Uw comm. heeft nu de gelegenheid haar voorstel inzake art. 1 naar voren te brengen. Zij wil dit artikel, overeenkomstig het advies van depp. materiëel handhaven; in verband met het voorgestelde art. 55 de ‘dienst des Woords’ uitlichten uit “de leer”, en haar samen noemen met die van de sacramenten; de term “diensten” vervangen door “ambten” i.v.m. art. 2; de vergaderingen aanduiden als “kerkelijke” vergaderingen (als Cn); de term “ceremoniën” vervangen door “kerkelijke gebruiken; en in aansluiting aan art. 71 (nieuw) spreken van “kerkelijke tucht”.
  Aldus:
  Om goede orde in de gemeente van Christus te onderhouden zijn
  daarin nodig: de ambten; de kerkelijke vergaderingen; opzicht
  inzake de leer, de dienst des Woords en der sacramenten en de
  kerkelijk gebruiken; en  de kerkelijke tucht; waarvan hierna
  ordelijk zal gehandeld worden.
  Bij de rangschikking van de artikelen wil de comm. als
  uitgangspunt niet slechts de (meestal aanvechtbare) ‘logica’
  hanteren., maar ook zich oriënteren op de bestaande nummering. De
  eis dat elke zaak in de KO onder hetzelfde nummer moet blijven,
  is niet met recht te stellen. Maar de comm. hecht er, met depp.,
  waarde aan dat bekende en in de recente historie belangrijke
  artikelen zo mogelijk hun nummer behouden.
  Voor de door haar gevolgde rangschikking verwijst de comm. naar
  de concept besluittekst. Zij heeft het artikel over opzicht
  inzake het onderwijs aan de kerkjeugd (art. 60 depp.)
  teruggehaald naar hoofdst. I, na de taakomschrijving van de
  ouderlingen. Deze zaak heeft, ondanks het feit dat de doopbelofte
  genoemd wordt, meer verband met het opzicht, dan met de bediening
  van de sacramenten. Verder heeft zij de artikelen over het beheer
  van de stoffelijke goederen resp. de vermogenrechtelijke
  aangelegenheden opgenomen aan het slot van de betreffende
  onderdelen, nl. de groep artikelen inzake de kerkeraad en de
  groep artikelen inzake de meerdere vergaderingen.
  De synode besluit:
  3. opnieuw deputaten te benoemen met als opdracht:
  ten aanzien van de volgende artikelen c.a. een studierapport met
  een voorstel tot formulering samen te stellen, en dit zo spoedig
  mogelijk aan de kerken toe te zenden: art, 1 (annex nummering en
  randschriften), 23, 27, 38,39,42, 78,79,82 (nummering in
  deputatenrapport), art 42 van de vigerende kerkorde, en het door
  de commissie voorgestelde art “45” betreffende het bestuur der
  stoffelijke goederen en de vertegenwoordiging van de plaatselijke
  kerk ten aanzien daarvan in rechte;
  2. ARTIKEL 1
  Bij dit artikel moeten enkele kwesties opnieuw bezien worden. De
  eerste is van terminologische aard. De synode van Kampen stelde
  de tekst van art. 2 en 3 voorlopig aldus vast, dat daarin
  gesproken wordt van ambten in plaats van het vroegere “diensten”.
  In de besprekingen werd gestipuleeerd, dat dit de nieuwe depp.
  niet bij voorbaat zou binden om ook in art. 1 “de diensten”te
  vervangen door “de ambten”. Mocht blijken dat het woord diensten
  toch de voorkeur verdiende, dan zouden art. 2 en 3 daarmee in
  overeenstemming gebracht kunnen worden.
  Joh. Jansen schreef in zijn Korte verklaring van de
  Kerkenordening (1923, p.4): “Er staat hier “diensten” (Latijn:
  functiones d.i. bedieningen, verrichtingen, niet munera d.i.
  ambten) , om op het “dienen” bijzondere nadruk te leggen.
  “H. Bouwman (Gereformeerd Kerkrecht 1 p 328 vv)  legt
  eveneens nadruk op het dienen. Wat de terminologie betreft komt
  hij via een taalkundig betoogje echter tot de conclusie: “Het
  woord “ambt” heeft dus dezelfde betekenis als het woord dienst of
  bediening, en stelt voor de werkzaamheid van iemand, die dienst
  doet in gehoorzaamheid aan de boven hem gestelde macht”.
  Het is onmiskenbaar dat in het spraakgebruik van de kerk de
  aanduiding “ambten” praevaleert boven “diensten” in de zin van
  art. 1. De synonieme uitdrukking voor het institueren van een
  gemeente is: het instellen van de  ambten. Deze terminologie
  is in de kerkorde reeds ingevoerd in het voorlopig vastgestelde
  art. 40 (oud 38a) ter vervanging van de uitdrukking “oprichten
  van de kerkeraad”. Het woord “dienst” is in gebruik met een zeker
  nuanceverschil t.o.v. “ambt”. We duiden er verschillende
  ambtelijke richtingen of taken mee aan, bijv. de dienst des
  Woords en der gebeden, de dienst der barmhartigheid. Verderop in
  dit rapport zult u de zin tegenkomen: de taak van de diakenen is
  de dienst der barmhartigheid te vervullen..
  Depp. zijn van oordeel dat er geen bezwaar tegen is, in art. 1
  van de “ambten” te spreken, temeer omdat het dienend karakter van
  de ambten terdege tot uitdrukking komt in de materiële
  bepalingen.
  Een tweede punt van overweging moet de benaming van de overige
  onderdelen van de kerkorde zijn. Depp. kwamen tot de slotsom dat
  een sobere aanduiding zonder bijvoeglijke naamwoorden (kerkelijke
  vergaderingen), kerkelijke tucht) genoegzaam is.
  De benaming van het derde hoofdstuk leverde enige moeite op.
  “Opzicht der leer, sacramenten, overige ceremoniën” werd in
  sommige particuliere uitgaven “Van de (het opzicht der) leer,
  sacramenten en andere ceremoniën”. Depp. g.s. Hattem voorzagen
  dit onderdeel van aparte opschriften: de leer, de sacramenten,
  overige ceremoniën. Uit de kerken waren ter g.s. Kampen
  suggesties om de artikelen over de leer te verplaatsen, hetzij
  naar hoofdstuk I (als algemene bepalingen) hetzij naar hoofdstuk
  IV (opzicht en tucht).
  De gevariëerde bepalingen in hoofdstuk III hebben hun verbindende
  factor hierin, dat de kerken met gemeen accoord vaststellen, dat
  over al de daar genoemde zaken opzicht zal worden gehouden. Depp.
  menen dan ook niet te moeten pleiten voor verplaatsing van
  sommige artikelen naar een ander hoofdstuk. Zij zijn van oordeel
  dat de inhoud van hoofdstuk III kan worden gevat onder de
  aanduiding: opzicht inzake de leer en de eredienst. Het woord
  “ceremoniën” dat bij de taalkundige vernieuwing zeker grote
  moeilijkheden zal geven, kan worden weggelaten.
  Voorstel:
  Om goede orde in de gemeente van Christus te onderhouden zijn
  daarin nodig: de ambten, vergaderingen, opzicht inzake de leer en
  de eredienst, en de tucht; waarover hierna ordelijk zal gehandeld
  worden.
  Artikel 1 (rapport 1976)
  Wat depp. hierover schreven in hun rapport-1976 (p. 4-5) liep uit
  op het voorstel :
  Om goede orde in de gemeente van Christus te onderhouden zijn
  daarin nodig: de ambten, vergaderingen, opzicht inzake de leer en
  de eredienst, en de tucht; waarover hierna ordelijk zal gehandeld
  worden.
  R.a. Over het woord ambten i.p.v diensten .
  Suggestie om in art. 2 wél, maar in art. 1 en 3 niet van ambten
  te spreken. In art. 1 zou de term ambten nivellerend werken en de
  inhoud van art. 2 – 28 niet dekken: daar wordt meer geregeld dan
  dat de ambten er zijn, n.l. hoe ze functioneren. 
  Verschillend regels betreffen de ‘dienst in ruimere zin’, b.v.
  art. 6, 7, 10, 13, 14, 15, 17. Daar kan men voor dienst niet ambt
  invullen. Diensten verdient een plaats te houden, ook als
  bijbelse term, Col 4:17, 1 Petr 4:10-11.
  Suggestie om te spreken van ambten en functies , met als
  motivering dat van ambten niet gesproken kan worden als het gaat
  over presidium, het scribaat in de vergaderingen en dgl. Ambt
  dekt niet het geheel van de in KO genoemde functies.
  Suggestie om te spreken van ambtelijke diensten. De begrippen
  ambt en dienst zouden onderscheiden moeten worden en wel
  zo,  dat dienst ziet op taakomschrijving en ambt op
  taakverrichting. Het eerste begrip is niet aan de persoon
  verbonden het tweede wel. Een andere reactie zegt dat ambt een
  wat autoritaire klank heeft en meer de nadruk legt op de persoon,
  dienst daarentegen meer op de taak.
  b.    Over de benaming van het derde
  onderdeel.
  Suggestie om naast de eredienst toch de scramenten apart te
  noemen. Deze komen immers voor in het 2e merkteken van de ware
  kerk. De KO mag in dezen haar  confessionele bepaaldheid wel
  laten zien.
  Vraag, of in het kerkelijk verband  van art. 1 wel van
  opzicht kan worden gesproken. Opzicht , zo wordt gesteld, wijst
  meer op het nakomen van regels dan op het bepalen ervan, terwijl
  dit laatste toch de bedoeling moet zijn. Suggestie voor het
  geheel: ambtelijke diensten, vergaderingen, regelingen inzake de
  leer, de eredienst en de kerkelijke tucht.
  c.    Over het slot.
  Voorgesteld wordt: ‘waarvoor hierna algemene c.q. de
  noodzakelijke regelingen vastgesteld zullen worden’.  Motief
  is de mening dat het slot wil zeggen , dat de KO in de aanwezige
  diensten enz. orde zal scheppen, dat daarin ordenend gehandeld
  zal worden.
  M.a.  De reacties onder R.a. doen vermoeden dat
  verschillende inzenders uit het rapport-1976  begrepen
  hebben: depp. menen dat ambt en dienst overal met elkaar
  verwisseld kunnen worden. Dit hebben zij echter volstrekt niet
  gesteld.
  Depp. achten het onjuist, in art. 1 – 3 verschillende termen te
  gebruiken. Met art. 2 begint de behandeling van wat in art. 1 als
  eerste onderdeel is aangegeven. Daarom dient de terminologie
  aansluitend te zijn.
  Juist nu in art. 2 duidelijk is gesteld dat de hoogleraren in de
  theologie (en de zendelingen) dienaars des Woords zijn,
  afgezonderd voor de daar genoemde arbeid, kan met temeer
  helderheid worden gezien dat het eerste hoofdstuk van de KO de
  ambten betreft. Er wordt uiteraard meer geregeld dan dat de
  ambten er zijn. Maar de regelingen hebben daar wel degelijk
  betrekking op: hoe men ertoe geroepen wordt, hoe men erin
  verkeert, wat de ambtstaken zijn, hoe men van de taak of van het
  ambt zelf ontheven wordt.
  In R.a. 2 heerst het misverstand , dat de term ambten ook zou
  moeten slaan op wat in een volgend hoofdstuk, n.l. dat van de
  vergaderingen geregeld wordt.
  Depp. menen het onderscheid tussen ambt en dienst het best weer
  te geven door te stellen, dat met ambt het geheel van roeping,
  opdracht en bevoegdheid wordt aangegeven in de KO, terwijl dienst
  de concrete , aan een plaatselijke kerk gebonden, maar toch
  variabele werkzaamheid in het ambt aangeeft. Iemand die volgens
  art. 6 (vigerend) ‘dienst’ aanneemt in een ziekenhuis, moet (g.s.
  Kampen) aan een kerk verbonden blijven als dienaar des Woords.
  Hij oefent in een bijzondere taak het ambt van predikant uit.
  Iemand die naar art. 11 (vigerend) ontslag krijgt van zijn
  ‘dienst’ (= ambtsuitoefening in die bepaalde gemeente), behoudt
  het ambt waarvan in art. 1 spreekt. Evenzo de emeritus naar art.
  13 en de hoogleraar van art. 18. Depp. delen niet het bezwaar dat
  ambt een autoritaire klank zou hebben en te veel nadruk op de
  persoon zou leggen.
  De ambtsdragers zijn dienaars. Deze schriftuurlijke notie blijft
  in de voorstellen van Depp. op tal van plaatsten zichtbaar, zie
  ‘dienaars’ en ‘dienst des Woords’, ‘dienst’, ‘dienen’ resp.
  ‘bedienen’ in de voorstellen ad. art. 2, 4, 6, 7, 9, 10, 12, 13,
  15,16, 18, 23, 25, 27.
  Het ambt heeft echter behalve de dienende functie ook hoogheid.
  De hoogheid van het Woord, dat bediend wordt; van Hem die zendt
  met het Woord en die  de sleutel van David heeft. De kerken
  mogen dit in een tijd van toenemende nivellering en zgn.
  democratisering wel terdege blijven beseffen.
  b.  Depp. achten het niet gewenst de sacramenten opnieuw
  apart te noemen..
  Elke versobering in de opsomming betekent winst voor de
  leesbaarheid en de overzichtelijkheid. De sacramenten zijn een
  onderdeel van de geregelde eredienst. (Heid. Cat. antw. 103).
  Depp. menen dat de term opzicht gehandhaafd moet worden. (evt.
  toezicht). De KO ‘regelt’ immers niet rechtstreeks de leer en de
  eredienst, maar bevat de regels waaraan de kerkeraden zich bij
  hun opzicht zullen houden. Daaraan komt ook nog onderling
  toezicht van de kerken te pas, via kerkvisitatie en classicale
  rondvraag. Het voorstel in R. b.2. heeft als vreemde
  consequentie, dat voor de ambten en de vergaderingen blijkbaar
  géén regelingen vereist worden.
  c.  De slotzin van het vigerende artikel betekent niet dat
  er ordenend zal worden gehandeld in de aanwezige diensten enz..,
  maar dat in de nu volgende artikelen orde wordt aangebracht aan
  de hand van de gegeven opsomming..
  T.  Hoewel depp. geen van de ingekomen reacties kunnen
  overnemen, heeft de overweging  van een en ander hen wel
  geholpen om te komen tot een h.i. verbeterde redactie van art. 1.
  In diverse reacties is te bespeuren dat behoefte gevoeld wordt
  aan het begripselement regeling.  Voor de goede orde
  zijn  niet maar de ambten enz. op zichzelf nodig, maar is
  juist een regeling noodzakelijk. Deze gedachte was ons
  voorgeslacht uiteraard niet vreemd, anders had men geen kerkorde
  gemaakt. De behoefte om dit ook expliciet in de bewoordingen te
  zeggen werd blijkbaar toen niet gevoeld.
  Depp., geassisteerd door hun taalkundige adviseur, doen u een
  voorstel waarin het begripselement ‘regeling’ expliciet is
  gemaakt, het doel van de K.O. in een zelfstandige aanvangszin is
  geformuleerd in aansluiting aan 1 Cor. 14 : 40, de
  onderdelen  onder elkaar worden geplaatst achter een romeins
  cijfer, zodat de structuur van de K.O. in één oogopslag zichtbaar
  wordt en misverstanden over de betekenis van komma’s en
  voegwoorden zijn uitgesloten, en de slotzin als thans overbodig
  is vervallen.
Voorstel:
  In de gemeente van Christus behoort alles in goede orde te
  gebeuren. Daarvoor is nodig een regeling met betrekking tot
  I    de ambten
  II  de kerkelijke vergaderingen
  III het opzicht over de leer en de eredienst,
  IV de tucht.
  Art. 1. In dit eerste artikel, waarin het gaat om “Doel en inhoud
  van de kerkorde”, (randschrift) wordt naar het oordeel van uw
  commissie kort en sober geformuleerd; in het vervolg zal het kort
  en sober formuleren telkens weer heel duidelijk tevoorschijn
  komen in de voorgestelde tekst. Uw commissie meent terecht!
  Reeds nu zij erop gewezen dat in art. 1 wordt gesproken van 
  “de kerkelijke vergaderingen”, terwijl hoofdstuk II van de KO
  zonder meer wordt genoemd “DE VERGADERINGEN”; nadat in art. 1
  nadrukkelijk het KERKELIJK karakter der vergaderingen  die
  aan de orde zullen komen is vermeld, behoeft dit later in de KO
  niet nog eens afzonderlijk te geschieden.
  Dat in art. 1 de ambten niet als “kerkelijk” worden aangegeven,
  acht uw commissie vanzelfsprekend, terwijl ze tegelijk blijdschap
  uitspreekt over het gebruik van het woord “ambten”; daarin toch
  wordt tot uitdrukking gebracht in de eerste plaats het DIENEND
  karakter en tegelijk de hoogheid van de hier bedoelde “diensten”.
  Tenslotte de door depp. voorgestelde redactie en structuur van
  art. 1 komt de overzichtelijkheid zeer ten goede.
Dit artikel wordt conform het concept van deputaten aanvaard.
  Artikel 1
  In de gemeente van Christus behoort alles in goede orde te
  gebeuren. Daarvoor is nodig een regeling met betrekking tot
  I de ambten
  II de kerkelijke vergaderingen
  III het opzicht over de leer en de eredienst,
  IV de tucht.