Artikel 18

 

Kerkenordening 1905/1933

Artikel XVIII.
Het ambt der doctoren of professoren in de theologie is, de Heilige Schrifture uit te leggen, en de zuivere leer tegen de ketterijen en dolingen voor te staan.

 

Deputatenrapport 1974

Artikel 19. Opleiding tot de dienst des Woords

1. De kerken onderhouden een theologische hogeschool voor de opleiding tot de dienst des Woords.
2. Tot de taak van de hoogleraren in de theologie behoort de uitlegging van de Heilige Schrift en de verdediging van de zuivere leer tegen ketterijen en dolingen.
3. De gemeenten zullen arbeiden, dat er studenten in de theologie zijn, die door haar voor zoveel nodig onderhouden worden.

Toelichting:
1. Dit artikel is ontstaan uit combinatie van art. 18 (oud) en art. 19 (oud).
2. aan art. 18 (oud) is een nieuw lid toegevoegd, om uit te drukken wat aan de bepaling over de hoogleraren in de theologie ten grondslag ligt.
3. door verschuiving van de woorden ‘voor zoveel nodig’ in art. 19 (oud) naar het onderhoud der studenten, ontvangt de zorg voor een voldoend aantal studenten een bredere werking.

 

Commissierapport 1975

Art. 19.
Op dit art. zijn veel reacties binnengekomen. Met het nieuwe lid 1 zijn allen het eens, alleen wil Cn de orde van de zin omkeren om meer accent te krijgen op de opleiding tot de dienst des Woords als doel van het art.
Maar dan! Inzake de verzorging van de hogeschool door deputaten stelt CIA voor, de volgende bepaling op te nemen:
2”de kerken verzorgen gezamenlijk deze hogeschool door deputaten-curatoren en deputaten-financiëel. Deze deputaten moeten lid in volle rechten zijn van één van de Gereformeerde Kerken in Nederland en worden door de generale synode benoemd en geïnstrueerd.”
FH maken hier veel werk van. Zij verwijzen naar de bepaling van de H.K.O.art. 20: “Voor de verzorging van deze Hogeschool zal de generale synode een aantal deputaten benoemen en wel één uit elk van de in haar bijeenkomende part.synoden in Nederland, zulks op voordracht van deze synoden. Zij worden curatoren genoemd”. FH achten het wenselijk, de benoeming van dep.-curatoren en depp.-financiëel vast te leggen, met de benoemingsprocedure van laatstgenoemden door de gs, en van eerstgenoemden door de gs op voordracht van de part.synoden, en dan alleen predikanten als curator. De voordracht van de ps-en zou niet strikt bindend moeten zijn. FH stellen voor, art. 19 lid 1 aldus te stellen: “De kerken onderhouden een theologische hogeschool voor de opleiding tot de dienst des Woords. Voor het toezicht op en de verzorging van deze hogeschool zal de generale synode een aantal dienaren des Woords als deputaten-curatoren benoemen en instrueren; en wel uit elk particulier ressort één (met secundus), zulks op voordracht van de particuliere synoden van dit ressort. Zij zal voorts benoemen en instrueren een aantal deputaten-financiëel, die onder goedkeuring van de deputaten-curatoren de financiële en materiële belangen van de hogeschool zullen behartigen”.
Inzake de benoeming van docenten wensen KRA, KRH (uit dr.) en CIA een bepaling. CIA stelt voor:
“3.De aanstelling van hen, die aan deze hogeschool in vast dienst onderwijs geven, geschiedt door de generale synode. Zij ontvangt hiertoe een voordracht van de curatoren, aan welke voordracht de synode echter niet gebonden is.
4.De hoogleraren en overige docenten moeten lid in volle rechten zijn van één van de Gereformeerde Kerken in Nederland en ondertekenen bij hun optreden de drie formulieren van enigheid der Nederlandse kerken met gebruikmaking van het daarvoor bestemde formulier”.

Inzake de kerkelijke positie van de hoogleraren-dienaren des Woords ligt er nog de wens van CIA bij art.13.
Ook KRH wenst, dat deze positie niet langer geregeld worde via emeritering. Hij verwijst naar artikelen van P.Deddens in de Reformatie (XXXe jaarg.p.194 vv), waarin enig materiaal over de plaats van de “doctoren” ter overweging wordt gegeven, en naar de brochure Afbouw van K.Schilder, waar deze schrijft:”We zullen heusch nog wel wat langer knoeien moeten; de officiële kerk, om b.v. professoren emeriti te verklaren met behoud van het formulier ….”, en:”Onze kinderen ….. zullen roepen om kerkelijke bepalingen, die den naam en de eere van den dienaar des Woords laten behouden aan wie dat verdienen, ook zonder kunst stukjes van emeritaatsverklaring (ongeschikt-verklaring van kerngezonde mensen)”.
Inzake de taakomschrijving van de hoogleraren meent KRH dat deze te weinig conform is aan lid 1. hun taak is: opleiden tot de dienst des Woords. CIM daarentegen meent, dat niet gezegd moet worden: “Tot de taak van …. behoort” , maar eenvoudig: “de taak … is”, omdat in de beide elementen van uitlegging” en “verdediging” alles is samengevat.
Inzake lid 3 (oud aft.19) wil Cn deze materie als een aparte zaak ook in een afzonderlijk artikel houden. Wo comm. Is daar om een andere reden ook voor te vinden en zal dit aan het slot van dit onderdeel bespreken.

Uw comm. huldigt de stelregel dat de KO niet het karakter van een reglement mag krijgen, doordat allerlei verfijning in de bepalingen zou worden toegepast. Zij moet bestaan uit algemene bepalingen.
Overweging van de ingekomen reacties brengt haar tot het oordeel, dat er in de zeer gewichtige zaak van de opleiding meer punten voor algemene bepaling in aanmerking komen, dan alleen, dat de kerken daarvoor een theologische hogeschool onderhouden, en wat tot de taak van de Hoogleraren behoort.
In de zaak van de deputatenbenoeming komen twee standpunten naar voren, die ingrijpend verschillen. CIA wil de benoeming, ook van deputaten-curatoren, zonder meer in handen van de gs leggen, waarbij ieder die lid in volle rechten is van één der kerken, voor benoeming in aanmerking komt. De voordracht van de particuliere synoden kan dan nog wel in het Reglement voor de Theol. Hogeschool voorgeschreven worden, maar in de (prevalerende) bepaling van de KO wordt deze eis dan niet gesteld.
Onder de door de CIA voorgestelde bepaling zal het aan de vrijheid van de gs staan, of zij predikanten dan wel anderen tot curator benoemt, en tevens of zij in haar benoemingsbeleid al of niet rekenen wil met spreiding over de particuliere ressorten. Rechtens zou er een college van curatoren kunnen ontstaan met overwegend niet-predikanten, gerecruteerd uit bijv. één of twee steden.
FH daarentegen willen de praktijk, zoals die in elk geval tot GS Hattem was, geregeld zien ”deputaten-curatoren moeten predikanten zijn en uit alle particuliere ressorten gerecruteerd worden bij overdracht.
Het komt uw comm. voor, dat ter vermijding van alle willekeur in het kerkelijk toezicht op de hogeschool de samenstelling van het college van curatoren uit de particuliere ressorten als een waardevol middel gehandhaafd dient te blijven.
De wenselijkheid, dat zij die toezien op de belijdenissen de persoon van de docenten, dienaren des Woords zijn, mag ondanks alle respect voor andere ambtsdragers en kerkleden benadrukt worden. De predikanten zijn immers door hun opleiding gekwalificeerd ( mits zij ook bij blijven om het aan de hogeschool gegeven onderwijs te peilen en kritisch te beoordelen. Bovendien zijn ze in hun eigen trouw aan de gereformeerde leer op bijzondere wijze gebonden en controleerbaar via hun ondertekeningsformulier. Als deputaten-curatoren moeten zij dan ook een formulier ondertekenen
(zie H. Bouma, kerkenordening, p.196v), waarin zij beloven juist op datgene toe te zullen zien, waaromtrent zij in hun eigen ondertekeningsformulier beloften hebben afgelegd.
De gs Hattem, die aan het college van curatoren enkele niet-theologen als leden toevoegde, liet voor de overige deputaten-curatoren de bestaande procedure van benoeming volledig onaangetast. Haar toevoeging geschiedde alleen uit practische overwegingen, ten bate van een optimale behartiging van de belangen der hogeschool. Men zie haar Acta art. 174, m.n. onder B II. Zij is van oordeel 1-4.
Uw vergadering oordeelde in haar besluit d.d. 10 oktober 1975 (Acta art. ) inzake een revisieverzoek van de ps Drenthe:
“1. dat de generale synode van Hattem bevoegd was over te gaan tot de benoeming van een
tweetal speciale deskundigen ter aanvulling van het college van curatoren;
2 ……..
3. dat deze speciale deskundigen in het college van curatoren een eigen taak hebben, nl. met
betrekking tot de gebieden waarop zij deskundig zijn, in onderscheiding van de op voordracht van de particuliere synoden benoemde deputaten-curatoren”.
Specialisten-curatoren worden dus op andere wijze benoemd dan de overige curatoren. Zij hebben een eigen, onderscheiden taak. Maar ze worden wel in volle algemeenheid tot deputaat-curator benoemd.
Uw comm. heeft zich ook beraden op het thans reeds functioneren van andere specialisten als deputaten voor de verzorging van de hogeschool. Zij doelt hier op de deputaten-financiëel. Het geboorte-uur voor deze deputaten brak aan op de GS Enschede 1955, besloot "een afzonderlijk deputaatschap in te stellen voor de overige werkzaamheden, nodig voor de behartiging van de financiële en materiële belangen van de Theologische Hogeschool " (Acta art.234 b). Deze synode regelde ook in een instructie voor deputaten-financiëel hun verhouding tot de deputaten- curatoren (Acta art.244 b, Instructie art. 7 k,1;9;11).
Een voorstel, om de zaken anders te regelen, werd destijds verworpen. Het hield in, dat er acht curatoren zouden zijn, belast met de zorg voor het onderwijs, en vier curatoren, belast met de verzorging van de financiële en materiële belangen; dit "voltallige curatorium" zou dan moeten optreden als bestuur van de (reeds bestaande) Stichting voor de financiële verzorging van de opleiding. (Acta art.234 a).
Welke bezwaren er waren tegen dit voorstel vermelden de Acta van gs Enschede niet. Wellicht was men huiverig om te spreken van een curatorium, en nog meer beducht voor het gebruiken van de naam ‘curator' voor een financieel verzorger.
Nu echter de synode, voortgaand in de lijn van gs Hattem de naam 'curator' (overgezet: verzorger) toekent aan deskundigen met een eigen taak, in het college van curatoren, lijkt het uw comm. enigszins scheef te groeien t.a.v. deputaten-financiëel.
Te overwegen zou zijn, te komen tot een bestuur van de hogeschool. De leden ervan zouden alleen curatoren genoemd kunnen worden, daar allen in dat geval deelnamen aan de verzorging.
Drie criteria zouden vanwege historie, principiëel belang en optimale verzorging in acht genomen moeten worden:
1.het toezicht op het onderwijs (belijdenis en persoon van docenten, regeling van de vakken, series lectionum, vgl. Reglement Th.H. art.5) worde opgedragen aan curatoren, benoemd op voordracht van de particuliere synoden, uit de predikanten uit elk ressort; deze krijgen exclusieve beslissingsbevoegdheid in deze zaken.
2.curatoren voor de financiële en materiële belangen kunnen als sectie vergaderen en beslissen, behoudens de zaken, die thans genoemd worden in de Instructie voor deputaten-financiëel art. 7 k (eventueel aan te vullen); in laatstgenoemde zaken dienen zij samen met de overige curatoren te beslissen.
3.naast de hiervoor genoemden zal een klein getal curatoren-deskundigen optreden, bij voorkeur op onderwijskundig en juridisch gebied.
In gs-besluiten en instructies, alsmede reglementaire bepalingen zou een en ander ander geregeld moeten worden. In de KO, die de algemene bepalingen bevat, zou plaats zijn voor een bepaling, dat het toezicht op het onderwijs etc. dient te berusten bij boven onder 1 aangeduide curatoren; en tevens voor een bepaling, dat voor het overige het bestuur van de Theologische Hogeschool door de generaIe synode wordt geregeld.
Uw comm. is zich bewust, dat haar gedachten ten dezen tamelijk ingrijpend zijn. Ze zouden zeker niet zonder bredere overweging gerealiseerd moeten worden. De comm. doet u daarom geen uitgewerkt voorstel hierover.
Zij stelt u wél voor, aan de nieuw te benoemen deputaten voor de verdere herziening expliciet mede op te dragen, zich op deze zaak bezinnen, en met inachtneming van bovenstaande punten advies te geven over de vraag, op welke wijze de verzorging van de hogeschool het best in organisatorische vorm kan worden gebracht.

Inzake de benoeming van docenten is de comm. het zakelijk eens met punt 3 en 4 van het voorstel CIA. Alleen acht zij opname in de KO niet nodig, daar het hier toch wel zaken betreft, die tot de nadere regelingen behoren.
Wat betreft de kerkelijke positie van de hoogleraren-dienaren des Woords meent uw comm., dat hier de plaats in de KO Is, om daarover een regeling vast te stellen. Daar een dienaar des Woords steeds aan een gemeente verbonden dient te zijn, en beroepen van alle hoogleraren door de kerk te Kampen op grote bezwaren zou stuiten (hierover is in het verleden wel gesproken), is een zekere analogie met de positie van de emeriti niet te vermijden. De klacht van K.Schilder, dat kerngezonde mensen ongeschikt werden verklaard, kan echter ondervangen worden.
De taakomschrijving van de hoogleraren, door deputaten gegeven, acht de commissie bijzonder waardevol. Zij kan niet meegaan met de gedachte van CIM, dat met "uitlegging van de Heilige Schrift" en "verdediging van de zuivere leer" alles is samengevat wat de hoogleraren te doen hebben. De suggestie van KRH, om hier te noemen het opleiden tot de dienst des Woords, zou leiden tot een tautologie t.o.v. lid 1, en gaat voorbij aan de zin van wat depp. voorstellen. Hun formulering legt nl. vast dat, bij alle wetenschappelijke vorming die de hoogleraren te geven hebben, de uitlegging van de H.Schrift en de verdediging van de zuivere leer centraal zullen staan in de opleiding tot de dienst des Woords.
Alles overziende komt uw comm. tot het volgende voorstel inzake het artikel over de opleiding:
1.De kerken onderhouden een theologische hogeschool voor de opleiding tot de dienst des Woords.
2.Tot de taak van de hoogleraren in de theologie.behoort de uitlegging van de Heilige Schrift en de verdediging van de zuivere leer tegen ketterijen en dwalingen.
3.(onder voorbehoud van depp.-onderzoek):Het bestuur van de Theologische Hogeschool wordt uitgeoefend door een college van curatoren, door de generale synode benoemd en geïnstrueerd.
4.(onder hetzelfde voorbehoud) binnen het college van curatoren zal het toezicht op het onderwijs en de belijdenis van de hoogleraren en andere docenten berusten bij dienaren des Woords, die op voordracht van de particuliere synoden, ten getale van één (met secundus) uit elk particulier ressort, door de generale synode tot curator benoemd worden.
5.Dienaren des Woords, die een benoeming tot hoogleraar aan deze hogeschool aanvaarden, blijven op de wijze van emeriti-predikanten verbonden aan de kerk, die zij gediend hebben, en behouden de eer en de naam van een dienaar des Woords; met dien verstande dat de gezamenlijke kerken de verplichting op zich nemen eerlijk in hun onderhoud (evenals dat van hun weduwen en wezen) te voorzien.

Tenslotte de zaak van art. 19 (oud). Als het voorstel van de comm. wordt aanvaard, zou dit punt wat wonderlijk naslepen. Daarom stelt zij voor, het in een apart artikel te houden.
KRHW wil als aanhangsel toegevoegd zien een besluit van Utrecht 1888 (bij F.L.Bos, De Orde der Kerk p.83). Gezien de praktijk van de steunverlening en het door uw vergadering genomen besluit (Acte art.140) is deze toevoeging niet op zijn plaats.
KRA kritiseert de verschuiving van de woorden "voor zoveel nodig". Daarmee wordt z.i. opening gegeven aan de "begeerte van studenten", financiering van studiekosten te krijgen door overheidshulp, waar KRA bezwaar tegen heeft.
KR Rotterdam-C, gelijk een hoornstoot tegen Assen, leest in dezelfde woorden dat "voorzoveel" de mogelijkheid uitsluit van onderhoud, anders dan door de kerken, en wil juist de mogelijkheid om rijksstudietoelagen gebruiken, open houden. Het ligt er blijkbaar maar aan, hoe men de klemtoon legt, op "veel" of op "nodig". Volgens uw comm. wordt de kwestie, of studietoelagen van de overheid aanvaardbaar zijn, in de formulering van het art. niet beslist, en hoeft dat ook niet het geval te zijn.
CIA meent, dat het behoefte-element in de voorziening tot de dienst des Woords (oude redactie) ten onrechte is uitgeschakeld. Dit bezwaar deelt de comm. niet. Hoeveel studenten er voor de kerken nodig zijn, is op geen enkele manier te bepalen.
PSGI heeft een officiëel voorstel, om dit art. aldus te redigeren: "De gemeenten zullen arbeiden, dat er studenten in de theologie zijn, die door haar op kerkerkelijke wijze geholpen worden voorzover nodig". Achtergrond is, dat de depp. van PSGI ad art.19 principieel niet de studenten, maar de ouders als hulpbehoevend beschouwen en steunen. Deze depp. hebben enkele halen aan de fiscus hun standpunt meegedeeld, dat de uitkering aan zulke ouders geen inkomen is in de zin van de wet op de I.B., maar kerkelijke hulp om een theologische studie te volgen voor dienaar des Woords, en dat deze hulp het recht op 3-voudige kinderaftrek en 3-voudige kinderbijslag onaangetast Iaat.
Dit was in concrete gevallen nodig en werd door de betrokken inspecties geaccepteerd. In verband hiermee acht PSGI de redactiewijziging "op kerkelijke wijze geholpen" van belang.
Het voorstel van PSGI mist echter elke aanduiding, dat het hier om financiële hulp gaat. En daar de depp. ad art.19 van Gelderland, onder de vigerende KO, hun standpunt met succes hebben kunnen verdedigen bij de belasting- autoriteiten, is uw comm. niet overtuigd van de noodzaak, de tekst van de KO aan fiscale begrippen aan te passen.

Artikel 18.
1. De kerken onderhouden een theologische hogeschool voor de opleiding tot de dienst des Woord.
2. Tot de taak van de hoogleraren in de theologie behoort de uitlegging van de Heilige Schrift en de verdediging van de zuivere leer tegen ketterijen en dwalingen.
3. (onder voorbehoud van onderzoek door deputaten). Het bestuur van de Theologische Hogeschool wordt uitgeoefend door een college van curatoren, door de generale synode benoemd en geïnstrueerd.
4. (onder voorbehoud als boven). Binnen het college van curatoren zal het toezicht op het onderwijs en de belijdenis van de hoogleraren en andere docenten berusten bij dienaren des Woord, die op voordracht van de particuliere synoden, ten getale van één (met secundus) uit elk particulier ressort, door de generale synode tot curator benoemd worden.
5. Dienaren des Woords, die een benoeming tot hoogleraar aan deze hogeschool aanvaarden, blijven op de wijze van emeriti-predikanten verbonden aan de kerk, die zij gediend hebben, en behouden de eer en de naam van een dienaar des Woords; met dien verstande dat de gezamenlijke kerken de verplichting op zich nemen eerlijk in hun onderhoud (evenals dat van hun weduwen en wezen) te voorzien.

 

Synodebehandeling 1975

Een brede discussie leidt er toe dat de commissie de tekst van art. 18, 3.4 wegneemt en dat de Synode uiteindelijk het commissievoorstel aanvaardt.
Art. 18.
1. De kerken onderhouden een theologische hogeschool voor de opleiding tot de dienst des Woords.
2. Tot de taak van de hoogleraren in de theologie behoort de uitlegging van de Heilige Schrift en de verdediging van de zuivere leer tegen ketterijen en dwalingen.
3. Dienaren des Woords, die afgezonderd worden om als hoogleraar te arbeiden aan deze hogeschool, blijven op de wijze van emeriti-predikanten verbonden aan de kerk, die zij gediend hebben, en behouden de eer en de naam van een dienaar des Woords; met dien verstande dat de gezamenlijke kerken de verplichting op zich nemen eerlijk in hun onderhoud (evenals dat van hun weduwen en wezen) te voorzien.

 

Deputatenrapport 1976

Dit rapport behandelt het betreffende artikel niet.


Deputatenrapport 1977

19. Artikel 18 (acta)

T. voorstel:

De kerken onderhouden een theologische hogeschool voor de opleiding tot de dienst des Woords.
tot de taak van de hoogleraren in de theologie behoort het uitleggen van de Heilige Schrift en het verdedigen van de zuivere leer tegen ketterijen en dwalingen.
Predikanten die afgezonderd zijn voor de opleiding tot de dienst des Woords, blijven op de wijze van emeriti-predikanten verbonden aan de kerk die zij gediend hebben en houden de rechten van een dienaar des Woords. De gezamenlijke kerken nemen de verplichting op zich, naar behoren in hun onderhoud te voorzien, evenals in dat van hun weduwen en wezen.

 

Commissierapport 1978

Art. 18.
Uw commissie stelt u voor de tweede zin van dit artikel te maken tot de tweede alinea, na de in de eerste alinea geformuleerde praeambule. Reagerend op een kerkeraadsvoorstel om in de derde regel achter "behoort" in te lassen een uitdrukking als "onder andere" of "in elk geval", merkt uw commissie op: riekt dit voorstel niet wat naar perfectionisme? In de zinsconstructie "tot hun taak behoort ..... “ ligt toch reeds duidelijk uitgedrukt dat bedoelde hoogleraren een bredere opdracht hebben. Zie, in aansluit bij de formulering van het oude artikel 18, het vervolg.

 

Synodebehandeling 1978

Dit artikel wordt conform het concept van deputaten aanvaard.

 

Kerkorde 1978

Artikel 18
Opleiding tot de dienst des Woords
De kerken onderhouden een theologische hogeschool voor de opleiding totde dienst des Woords.
Tot de taak van de hoogleraren in de theologie behoort het uitleggen van de Heilige Schrift en het verdedigen van de zuivere leer tegen ketterijen en dwalingen. Predikanten die afgezonderd zijn voor de opleiding tot de dienst des Woords, blijven op de wijze van emeriti-predikanten verbonden aan de kerk die zij gediend hebben en houden de rechten van een dienaar des Woords.
De gezamenlijke kerken nemen de verplichting op zich, naar behoren in hun onderhoud te voorzien, evenals in dat van hun weduwen en wezen.