Artikel XVIII.
Het ambt der doctoren of
professoren in de theologie is, de Heilige Schrifture uit te
leggen, en de zuivere leer tegen de ketterijen en dolingen voor
te staan.
Artikel 19. Opleiding tot de dienst des Woords
1. De kerken onderhouden een theologische hogeschool voor de
opleiding tot de dienst des Woords.
2. Tot de taak van de hoogleraren in de theologie behoort de
uitlegging van de Heilige Schrift en de verdediging van de
zuivere leer tegen ketterijen en dolingen.
3. De gemeenten zullen arbeiden, dat er studenten in de theologie
zijn, die door haar voor zoveel nodig onderhouden worden.
Toelichting:
1. Dit artikel is ontstaan uit combinatie van art. 18 (oud) en
art. 19 (oud).
2. aan art. 18 (oud) is een nieuw lid toegevoegd, om uit te
drukken wat aan de bepaling over de hoogleraren in de theologie
ten grondslag ligt.
3. door verschuiving van de woorden ‘voor zoveel nodig’ in art.
19 (oud) naar het onderhoud der studenten, ontvangt de zorg voor
een voldoend aantal studenten een bredere werking.
Art. 19.
Op dit art. zijn veel reacties binnengekomen. Met het nieuwe lid
1 zijn allen het eens, alleen wil Cn de orde van de zin omkeren
om meer accent te krijgen op de opleiding tot de dienst des
Woords als doel van het art.
Maar dan! Inzake de verzorging van de hogeschool door deputaten
stelt CIA voor, de volgende bepaling op te nemen:
2”de kerken verzorgen gezamenlijk deze hogeschool door
deputaten-curatoren en deputaten-financiëel. Deze deputaten
moeten lid in volle rechten zijn van één van de Gereformeerde
Kerken in Nederland en worden door de generale synode benoemd en
geïnstrueerd.”
FH maken hier veel werk van. Zij verwijzen naar de bepaling van
de H.K.O.art. 20: “Voor de verzorging van deze Hogeschool zal de
generale synode een aantal deputaten benoemen en wel één uit elk
van de in haar bijeenkomende part.synoden in Nederland, zulks op
voordracht van deze synoden. Zij worden curatoren genoemd”. FH
achten het wenselijk, de benoeming van dep.-curatoren en
depp.-financiëel vast te leggen, met de benoemingsprocedure van
laatstgenoemden door de gs, en van eerstgenoemden door de gs op
voordracht van de part.synoden, en dan alleen predikanten als
curator. De voordracht van de ps-en zou niet strikt bindend
moeten zijn. FH stellen voor, art. 19 lid 1 aldus te stellen: “De
kerken onderhouden een theologische hogeschool voor de opleiding
tot de dienst des Woords. Voor het toezicht op en de verzorging
van deze hogeschool zal de generale synode een aantal dienaren
des Woords als deputaten-curatoren benoemen en instrueren; en wel
uit elk particulier ressort één (met secundus), zulks op
voordracht van de particuliere synoden van dit ressort. Zij zal
voorts benoemen en instrueren een aantal deputaten-financiëel,
die onder goedkeuring van de deputaten-curatoren de financiële en
materiële belangen van de hogeschool zullen behartigen”.
Inzake de benoeming van docenten wensen KRA, KRH (uit dr.) en CIA
een bepaling. CIA stelt voor:
“3.De aanstelling van hen, die aan deze hogeschool in vast dienst
onderwijs geven, geschiedt door de generale synode. Zij
ontvangt hiertoe een voordracht van de curatoren, aan
welke voordracht de synode echter niet gebonden is.
4.De hoogleraren en overige docenten moeten lid in volle rechten
zijn van één van de Gereformeerde Kerken in Nederland en
ondertekenen bij hun optreden de drie formulieren van
enigheid der Nederlandse kerken met gebruikmaking van het
daarvoor bestemde formulier”.
Inzake de kerkelijke positie van de hoogleraren-dienaren des
Woords ligt er nog de wens van CIA bij art.13.
Ook KRH wenst, dat deze positie niet langer geregeld worde via
emeritering. Hij verwijst naar artikelen van P.Deddens in de
Reformatie (XXXe jaarg.p.194 vv), waarin enig materiaal over de
plaats van de “doctoren” ter overweging wordt gegeven, en naar de
brochure Afbouw van K.Schilder, waar deze schrijft:”We zullen
heusch nog wel wat langer knoeien moeten; de officiële kerk, om
b.v. professoren emeriti te verklaren met behoud van het
formulier ….”, en:”Onze kinderen ….. zullen roepen om kerkelijke
bepalingen, die den naam en de eere van den dienaar des Woords
laten behouden aan wie dat verdienen, ook zonder kunst stukjes
van emeritaatsverklaring (ongeschikt-verklaring van kerngezonde
mensen)”.
Inzake de taakomschrijving van de hoogleraren meent KRH dat deze
te weinig conform is aan lid 1. hun taak is: opleiden tot de
dienst des Woords. CIM daarentegen meent, dat niet gezegd moet
worden: “Tot de taak van …. behoort” , maar eenvoudig: “de taak …
is”, omdat in de beide elementen van uitlegging” en “verdediging”
alles is samengevat.
Inzake lid 3 (oud aft.19) wil Cn deze materie als een aparte zaak
ook in een afzonderlijk artikel houden. Wo comm. Is daar om een
andere reden ook voor te vinden en zal dit aan het slot van dit
onderdeel bespreken.
Uw comm. huldigt de stelregel dat de KO niet het karakter van een
reglement mag krijgen, doordat allerlei verfijning in de
bepalingen zou worden toegepast. Zij moet bestaan uit algemene
bepalingen.
Overweging van de ingekomen reacties brengt haar tot het oordeel,
dat er in de zeer gewichtige zaak van de opleiding meer punten
voor algemene bepaling in aanmerking komen, dan alleen, dat de
kerken daarvoor een theologische hogeschool onderhouden, en wat
tot de taak van de Hoogleraren behoort.
In de zaak van de deputatenbenoeming komen twee standpunten naar
voren, die ingrijpend verschillen. CIA wil de benoeming, ook van
deputaten-curatoren, zonder meer in handen van de gs leggen,
waarbij ieder die lid in volle rechten is van één der kerken,
voor benoeming in aanmerking komt. De voordracht van de
particuliere synoden kan dan nog wel in het Reglement voor de
Theol. Hogeschool voorgeschreven worden, maar in de
(prevalerende) bepaling van de KO wordt deze eis dan niet
gesteld.
Onder de door de CIA voorgestelde bepaling zal het aan de
vrijheid van de gs staan, of zij predikanten dan wel anderen tot
curator benoemt, en tevens of zij in haar benoemingsbeleid al of
niet rekenen wil met spreiding over de particuliere ressorten.
Rechtens zou er een college van curatoren kunnen ontstaan met
overwegend niet-predikanten, gerecruteerd uit bijv. één of twee
steden.
FH daarentegen willen de praktijk, zoals die in elk geval tot GS
Hattem was, geregeld zien ”deputaten-curatoren moeten predikanten
zijn en uit alle particuliere ressorten gerecruteerd worden bij
overdracht.
Het komt uw comm. voor, dat ter vermijding van alle willekeur in
het kerkelijk toezicht op de hogeschool de samenstelling van het
college van curatoren uit de particuliere ressorten als een
waardevol middel gehandhaafd dient te blijven.
De wenselijkheid, dat zij die toezien op de belijdenissen de
persoon van de docenten, dienaren des Woords zijn, mag ondanks
alle respect voor andere ambtsdragers en kerkleden benadrukt
worden. De predikanten zijn immers door hun opleiding
gekwalificeerd ( mits zij ook bij blijven om het aan de
hogeschool gegeven onderwijs te peilen en kritisch te beoordelen.
Bovendien zijn ze in hun eigen trouw aan de gereformeerde leer op
bijzondere wijze gebonden en controleerbaar via hun
ondertekeningsformulier. Als deputaten-curatoren moeten zij dan
ook een formulier ondertekenen
(zie H. Bouma, kerkenordening, p.196v), waarin zij beloven juist
op datgene toe te zullen zien, waaromtrent zij in hun eigen
ondertekeningsformulier beloften hebben afgelegd.
De gs Hattem, die aan het college van curatoren enkele
niet-theologen als leden toevoegde, liet voor de overige
deputaten-curatoren de bestaande procedure van benoeming volledig
onaangetast. Haar toevoeging geschiedde alleen uit practische
overwegingen, ten bate van een optimale behartiging van de
belangen der hogeschool. Men zie haar Acta art. 174, m.n. onder B
II. Zij is van oordeel 1-4.
Uw vergadering oordeelde in haar besluit d.d. 10 oktober 1975
(Acta art. ) inzake een revisieverzoek van de ps Drenthe:
“1. dat de generale synode van Hattem bevoegd was over te gaan
tot de benoeming van een
tweetal speciale deskundigen ter aanvulling van het college van
curatoren;
2 ……..
3. dat deze speciale deskundigen in het college van curatoren een
eigen taak hebben, nl. met
betrekking tot de gebieden waarop zij deskundig zijn, in
onderscheiding van de op voordracht van de particuliere synoden
benoemde deputaten-curatoren”.
Specialisten-curatoren worden dus op andere wijze benoemd dan de
overige curatoren. Zij hebben een eigen, onderscheiden taak. Maar
ze worden wel in volle algemeenheid tot deputaat-curator
benoemd.
Uw comm. heeft zich ook beraden op het thans reeds functioneren
van andere specialisten als deputaten voor de verzorging van de
hogeschool. Zij doelt hier op de deputaten-financiëel. Het
geboorte-uur voor deze deputaten brak aan op de GS Enschede 1955,
besloot "een afzonderlijk deputaatschap in te stellen voor de
overige werkzaamheden, nodig voor de behartiging van de
financiële en materiële belangen van de Theologische Hogeschool "
(Acta art.234 b). Deze synode regelde ook in een instructie voor
deputaten-financiëel hun verhouding tot de deputaten- curatoren
(Acta art.244 b, Instructie art. 7 k,1;9;11).
Een voorstel, om de zaken anders te regelen, werd destijds
verworpen. Het hield in, dat er acht curatoren zouden zijn,
belast met de zorg voor het onderwijs, en vier curatoren, belast
met de verzorging van de financiële en materiële belangen; dit
"voltallige curatorium" zou dan moeten optreden als bestuur van
de (reeds bestaande) Stichting voor de financiële verzorging van
de opleiding. (Acta art.234 a).
Welke bezwaren er waren tegen dit voorstel vermelden de Acta van
gs Enschede niet. Wellicht was men huiverig om te spreken van een
curatorium, en nog meer beducht voor het gebruiken van de naam
‘curator' voor een financieel verzorger.
Nu echter de synode, voortgaand in de lijn van gs Hattem de naam
'curator' (overgezet: verzorger) toekent aan deskundigen met een
eigen taak, in het college van curatoren, lijkt het uw comm.
enigszins scheef te groeien t.a.v. deputaten-financiëel.
Te overwegen zou zijn, te komen tot een bestuur van de
hogeschool. De leden ervan zouden alleen curatoren genoemd kunnen
worden, daar allen in dat geval deelnamen aan de verzorging.
Drie criteria zouden vanwege historie, principiëel belang en
optimale verzorging in acht genomen moeten worden:
1.het toezicht op het onderwijs (belijdenis en persoon van
docenten, regeling van de vakken, series lectionum, vgl.
Reglement Th.H. art.5) worde opgedragen aan curatoren, benoemd op
voordracht van de particuliere synoden, uit de predikanten uit
elk ressort; deze krijgen exclusieve beslissingsbevoegdheid in
deze zaken.
2.curatoren voor de financiële en materiële belangen kunnen als
sectie vergaderen en beslissen, behoudens de zaken, die thans
genoemd worden in de Instructie voor deputaten-financiëel art. 7
k (eventueel aan te vullen); in laatstgenoemde zaken dienen zij
samen met de overige curatoren te beslissen.
3.naast de hiervoor genoemden zal een klein getal
curatoren-deskundigen optreden, bij voorkeur op onderwijskundig
en juridisch gebied.
In gs-besluiten en instructies, alsmede reglementaire bepalingen
zou een en ander ander geregeld moeten worden. In de KO, die de
algemene bepalingen bevat, zou plaats zijn voor een bepaling, dat
het toezicht op het onderwijs etc. dient te berusten bij boven
onder 1 aangeduide curatoren; en tevens voor een bepaling, dat
voor het overige het bestuur van de Theologische Hogeschool door
de generaIe synode wordt geregeld.
Uw comm. is zich bewust, dat haar gedachten ten dezen tamelijk
ingrijpend zijn. Ze zouden zeker niet zonder bredere overweging
gerealiseerd moeten worden. De comm. doet u daarom geen
uitgewerkt voorstel hierover.
Zij stelt u wél voor, aan de nieuw te benoemen deputaten voor de
verdere herziening expliciet mede op te dragen, zich op deze zaak
bezinnen, en met inachtneming van bovenstaande punten advies te
geven over de vraag, op welke wijze de verzorging van de
hogeschool het best in organisatorische vorm kan worden gebracht.
Inzake de benoeming van docenten is de comm. het zakelijk eens
met punt 3 en 4 van het voorstel CIA. Alleen acht zij opname in
de KO niet nodig, daar het hier toch wel zaken betreft, die tot
de nadere regelingen behoren.
Wat betreft de kerkelijke positie van de hoogleraren-dienaren des
Woords meent uw comm., dat hier de plaats in de KO Is, om
daarover een regeling vast te stellen. Daar een dienaar des
Woords steeds aan een gemeente verbonden dient te zijn, en
beroepen van alle hoogleraren door de kerk te Kampen op grote
bezwaren zou stuiten (hierover is in het verleden wel gesproken),
is een zekere analogie met de positie van de emeriti niet te
vermijden. De klacht van K.Schilder, dat kerngezonde mensen
ongeschikt werden verklaard, kan echter ondervangen worden.
De taakomschrijving van de hoogleraren, door deputaten gegeven,
acht de commissie bijzonder waardevol. Zij kan niet meegaan met
de gedachte van CIM, dat met "uitlegging van de Heilige Schrift"
en "verdediging van de zuivere leer" alles is samengevat wat de
hoogleraren te doen hebben. De suggestie van KRH, om hier te
noemen het opleiden tot de dienst des Woords, zou leiden tot een
tautologie t.o.v. lid 1, en gaat voorbij aan de zin van wat depp.
voorstellen. Hun formulering legt nl. vast dat, bij alle
wetenschappelijke vorming die de hoogleraren te geven hebben, de
uitlegging van de H.Schrift en de verdediging van de zuivere leer
centraal zullen staan in de opleiding tot de dienst des
Woords.
Alles overziende komt uw comm. tot het volgende voorstel inzake
het artikel over de opleiding:
1.De kerken onderhouden een theologische hogeschool voor de
opleiding tot de dienst des Woords.
2.Tot de taak van de hoogleraren in de theologie.behoort de
uitlegging van de Heilige Schrift en de verdediging van de
zuivere leer tegen ketterijen en dwalingen.
3.(onder voorbehoud van depp.-onderzoek):Het bestuur van de
Theologische Hogeschool wordt uitgeoefend door een college van
curatoren, door de generale synode benoemd en geïnstrueerd.
4.(onder hetzelfde voorbehoud) binnen het college van curatoren
zal het toezicht op het onderwijs en de belijdenis van de
hoogleraren en andere docenten berusten bij dienaren des Woords,
die op voordracht van de particuliere synoden, ten getale van één
(met secundus) uit elk particulier ressort, door de generale
synode tot curator benoemd worden.
5.Dienaren des Woords, die een benoeming tot hoogleraar aan deze
hogeschool aanvaarden, blijven op de wijze van
emeriti-predikanten verbonden aan de kerk, die zij gediend
hebben, en behouden de eer en de naam van een dienaar des Woords;
met dien verstande dat de gezamenlijke kerken de verplichting op
zich nemen eerlijk in hun onderhoud (evenals dat van hun weduwen
en wezen) te voorzien.
Tenslotte de zaak van art. 19 (oud). Als het voorstel van de
comm. wordt aanvaard, zou dit punt wat wonderlijk naslepen.
Daarom stelt zij voor, het in een apart artikel te houden.
KRHW wil als aanhangsel toegevoegd zien een besluit van Utrecht
1888 (bij F.L.Bos, De Orde der Kerk p.83). Gezien de praktijk van
de steunverlening en het door uw vergadering genomen besluit
(Acte art.140) is deze toevoeging niet op zijn plaats.
KRA kritiseert de verschuiving van de woorden "voor zoveel
nodig". Daarmee wordt z.i. opening gegeven aan de "begeerte van
studenten", financiering van studiekosten te krijgen door
overheidshulp, waar KRA bezwaar tegen heeft.
KR Rotterdam-C, gelijk een hoornstoot tegen Assen, leest in
dezelfde woorden dat "voorzoveel" de mogelijkheid uitsluit van
onderhoud, anders dan door de kerken, en wil juist de
mogelijkheid om rijksstudietoelagen gebruiken, open houden. Het
ligt er blijkbaar maar aan, hoe men de klemtoon legt, op "veel"
of op "nodig". Volgens uw comm. wordt de kwestie, of
studietoelagen van de overheid aanvaardbaar zijn, in de
formulering van het art. niet beslist, en hoeft dat ook niet het
geval te zijn.
CIA meent, dat het behoefte-element in de voorziening tot de
dienst des Woords (oude redactie) ten onrechte is uitgeschakeld.
Dit bezwaar deelt de comm. niet. Hoeveel studenten er voor de
kerken nodig zijn, is op geen enkele manier te bepalen.
PSGI heeft een officiëel voorstel, om dit art. aldus te
redigeren: "De gemeenten zullen arbeiden, dat er studenten in de
theologie zijn, die door haar op kerkerkelijke wijze geholpen
worden voorzover nodig". Achtergrond is, dat de depp. van PSGI ad
art.19 principieel niet de studenten, maar de ouders als
hulpbehoevend beschouwen en steunen. Deze depp. hebben enkele
halen aan de fiscus hun standpunt meegedeeld, dat de uitkering
aan zulke ouders geen inkomen is in de zin van de wet op de I.B.,
maar kerkelijke hulp om een theologische studie te volgen voor
dienaar des Woords, en dat deze hulp het recht op 3-voudige
kinderaftrek en 3-voudige kinderbijslag onaangetast Iaat.
Dit was in concrete gevallen nodig en werd door de betrokken
inspecties geaccepteerd. In verband hiermee acht PSGI de
redactiewijziging "op kerkelijke wijze geholpen" van belang.
Het voorstel van PSGI mist echter elke aanduiding, dat het hier
om financiële hulp gaat. En daar de depp. ad art.19 van
Gelderland, onder de vigerende KO, hun standpunt met succes
hebben kunnen verdedigen bij de belasting- autoriteiten, is uw
comm. niet overtuigd van de noodzaak, de tekst van de KO aan
fiscale begrippen aan te passen.
Artikel 18.
1. De kerken onderhouden een theologische hogeschool voor de
opleiding tot de dienst des Woord.
2. Tot de taak van de hoogleraren in de theologie behoort de
uitlegging van de Heilige Schrift en de verdediging van de
zuivere leer tegen ketterijen en dwalingen.
3. (onder voorbehoud van onderzoek door deputaten). Het bestuur
van de Theologische Hogeschool wordt uitgeoefend door een college
van curatoren, door de generale synode benoemd en
geïnstrueerd.
4. (onder voorbehoud als boven). Binnen het college van curatoren
zal het toezicht op het onderwijs en de belijdenis van de
hoogleraren en andere docenten berusten bij dienaren des Woord,
die op voordracht van de particuliere synoden, ten getale van één
(met secundus) uit elk particulier ressort, door de generale
synode tot curator benoemd worden.
5. Dienaren des Woords, die een benoeming tot hoogleraar aan deze
hogeschool aanvaarden, blijven op de wijze van
emeriti-predikanten verbonden aan de kerk, die zij gediend
hebben, en behouden de eer en de naam van een dienaar des Woords;
met dien verstande dat de gezamenlijke kerken de verplichting op
zich nemen eerlijk in hun onderhoud (evenals dat van hun weduwen
en wezen) te voorzien.
Een brede discussie leidt er toe dat de commissie de tekst van
art. 18, 3.4 wegneemt en dat de Synode uiteindelijk het
commissievoorstel aanvaardt.
Art. 18.
1. De kerken onderhouden een theologische hogeschool voor de
opleiding tot de dienst des Woords.
2. Tot de taak van de hoogleraren in de theologie behoort de
uitlegging van de Heilige Schrift en de verdediging van de
zuivere leer tegen ketterijen en dwalingen.
3. Dienaren des Woords, die afgezonderd worden om als hoogleraar
te arbeiden aan deze hogeschool, blijven op de wijze van
emeriti-predikanten verbonden aan de kerk, die zij gediend
hebben, en behouden de eer en de naam van een dienaar des Woords;
met dien verstande dat de gezamenlijke kerken de verplichting op
zich nemen eerlijk in hun onderhoud (evenals dat van hun weduwen
en wezen) te voorzien.
Dit rapport behandelt het betreffende artikel niet.
19. Artikel 18 (acta)
T. voorstel:
De kerken onderhouden een theologische hogeschool voor de
opleiding tot de dienst des Woords.
tot de taak van de hoogleraren in de theologie behoort het
uitleggen van de Heilige Schrift en het verdedigen van de zuivere
leer tegen ketterijen en dwalingen.
Predikanten die afgezonderd zijn voor de opleiding tot de dienst
des Woords, blijven op de wijze van emeriti-predikanten verbonden
aan de kerk die zij gediend hebben en houden de rechten van een
dienaar des Woords. De gezamenlijke kerken nemen de verplichting
op zich, naar behoren in hun onderhoud te voorzien, evenals in
dat van hun weduwen en wezen.
Art. 18.
Uw commissie stelt u voor de tweede zin van dit artikel te maken
tot de tweede alinea, na de in de eerste alinea geformuleerde
praeambule. Reagerend op een kerkeraadsvoorstel om in de derde
regel achter "behoort" in te lassen een uitdrukking als "onder
andere" of "in elk geval", merkt uw commissie op: riekt dit
voorstel niet wat naar perfectionisme? In de zinsconstructie "tot
hun taak behoort ..... “ ligt toch reeds duidelijk uitgedrukt dat
bedoelde hoogleraren een bredere opdracht hebben. Zie, in
aansluit bij de formulering van het oude artikel 18, het vervolg.
Dit artikel wordt conform het concept van deputaten aanvaard.
Artikel 18
Opleiding tot de dienst
des Woords
De kerken onderhouden een
theologische hogeschool voor de opleiding totde dienst des
Woords.
Tot de taak van de
hoogleraren in de theologie behoort het uitleggen van de Heilige
Schrift en het verdedigen van de zuivere leer tegen ketterijen en
dwalingen. Predikanten die afgezonderd zijn voor de opleiding tot
de dienst des Woords, blijven op de wijze van emeriti-predikanten
verbonden aan de kerk die zij gediend hebben en houden de rechten
van een dienaar des Woords.
De gezamenlijke kerken nemen
de verplichting op zich, naar behoren in hun onderhoud te
voorzien, evenals in dat van hun weduwen en wezen.