Artikel LXVII
  De gemeenten zullen onderhouden, benevens den Zondag, ook den
  Kerstdag, Paschen, Pinksteren en Hemelvaartsdag. De onderhouding
  der tweede feestdagen wordt in de vrijheid der kerken gelaten.
  Artikel 56  Kerkelijke feestdagen.
  De kerken zullen de Kerstdag, de Goede Vrijdag, de Paasdag, de
  Hemelvaartsdag en de Pinksterdag onderhouden.
  Toelichting:
  Dit is artikel 67 (oud), met enige uitbreiding, waarin de huidige
  praktijk is verdisconteerd. Het ligt voor de hand dit artikel een
  plaats te geven na het nieuwe artikel 55.
  2. De bepaling aangaande tweede feestdagen is weggelaten.
  KRH vindt “onderhouden” zwak. Hij geeft in overweging: “De kerken
  zullen op de Kerstdag (etc.) diensten des Woords houden” of “De
  gemeente zal ook op…samenkomen tot de eredienst”.
  CIM acht de verantwoording van het mee opnemen van de Goede
  Vrijdag te beperkt, gezien de in het verleden genomen besluiten
  (Jansen p. 292 vv., F.L. Bos p. 244 v.).
  KR Groningen-Z heeft bezwaar tegen het officiëel maken van de
  Goede Vrijdag. En bepaalde kerkelijke praxis is niet normatief.
  Men was in de Reformatietijd zeer beducht voor een scheiding van
  de heilsfeiten en evenzeer voor “bijzondere dagen”. Men late dit
  in de vrijheid van de kerken.
  KR Barendrecht schrijft: “Deze verdiscontering (van de huidige
  praktijk, comm.) houdt echter wel in, dat thans o.m. aan de
  kerken wordt voorgeschreven het lijden en sterven van de Here
  Jezus Christus te gedenken op de vrijdag voor Pasen…Doch juist
  ten aanzien van het lijden en sterven van de Here Jezus Christus
  heeft de kerk een duidelijk bevel ontvangen, hoe dit gedenken zal
  dienen te geschieden, n.l. in de viering van het Heilig
  Avondmaal.
  Het - doet dit tot mijn gedachtenis - laat hierover geen twijfel
  bestaan. Is dit op zichzelf reeds voldoende reden om de Goede
  Vrijdag niet op te nemen in het nieuwe artikel 56, ook het
  bindend voorschrijven van het onderhouden van andere feestdagen
  komt in strijd met hetgeen de kerk belijdt in art. VII van de
  Nederlandse Geloofsbelijdenis, daar nergens in de Heilige Schrift
  een gebod of zelfs maar een aanwijzing te vinden is omtrent de
  viering van de heilsfeiten zoals dat thans in de kerken
  gebruikelijk is.
  Wordt deze viering al als een goede traditie gezien in vele
  kerken, men wachte zich er voor deze zienswijze bindend aan de
  kerken en kerkleden op te leggen.
  Conclusie: artikel 56 (n) dient te vervallen, dan wel te worden
  vervangen door een bepaling dat de onderhouding van de feestdagen
  aan de vrijheid der Kerken wordt overgelaten”
  Uw comm. meent dat het schrijven van KR Barendrecht veel te zwaar
  geladen is. Het betoog wordt beheerst door enkele diepgaande
  misvattingen. In de eerste plaats redeneert deze KR alsof het
  Avondmaalsbevel van de Here strict limitatief is, zodat er geen
  ruimte overblijft om het lijden van Christus op andere wijze ook
  te gedenken Maar de woorden: “doet dit tot mijn gedachtenis”
  mogen niet verwrongen worden, alsof de Here wil zeggen: doet
  alléén dit tot mijn gedachtenis.
  In de tweede plaats opereert deze KR op een bedenkelijke manier
  met art. 7 NGB. Hij doelt allicht op de woorden “noch de gewoonte
  met de waarheid Gods”. Het bindend voorschrijven van het
  onderhouden van feestdagen zou daarmee in strijd zijn. Uw comm.
  vraagt zich in gemoede af, waarom deze KR niet reeds lang geleden
  een gravamen heeft ingediend tegen een artikel, dat de kerken
  z.i. bond, in strijd met de belijdenis aangaande het unieke en
  absolute gezag van Gods Woord. Men kan zich ook afvragen, waarom
  er zelfs niet veel méér gravimina zijn ingediend. Want met de
  hier gevolgde redenering moet men in feite bezwaren inbrengen
  tegen elk artikel in de KO, waarvoor “nergens in de Heilige
  Schrift een gebod of zelfs maar een aanwijzing te vinden is”.
  Heel deze redenering van KR Barendrecht is af te wijzen. Als de
  kerken met gemeen accoord een kerkorde vaststellen, dan verbinden
  zij zich om die in goede trouw na te leven. Maar deze “binding”
  ligt op een totaal ander niveau dan het “bindend opleggen” als
  met het gezag van Gods Woord. Als de kerken zich verbinden tot
  onderhouding van de KO, dan stellen ze de KO niet gelijk met de
  Goddelijke Schriften. Wil iemand principiëel strijden tegen een
  bepaling van de KO, dan moet hij aantonen dat deze bepaling qua
  inhoud in strijd brengt met de H. Schrift.
  Uw comm. gaat ook niet mee met de overige ingekomen reacties. En
  bredere verantwoording, als gewenst door CIM, is eigenlijk niet
  te geven. Wie de historie nagaat en het fungeren van de
  feestdagen in onze tijd beschouwt, kan de depp. alleen maar
  toestemmen, dat de huidige praktijk de doorslag moet geven, en
  dat er gen aanleiding is om de Goede Vrijdag door stilzwijgen te
  onderscheiden van de overige genoemde feestdagen.
  Het enige alternatief zou zijn de hele zaak van de feestdagen uit
  de KO te verwijderen. Daarvoor is echter geen goede grond
  aangevoerd en uw comm. meent, dat het aanleiding zou geven tot
  een verwarde praktijk in plaats van goede orde.
  Artikel 69.
  De kerken zullen de Kerstdag, de Goede Vrijdag, de Paasdag, de
  Hemelvaartsdag en de Pinksterdag onderhouden.
De door deputaten vastgestelde tekst wordt na eerste lezing door de Synode vastgesteld, nadat een amendement van ds. K.J. Kapteyn om de twee feestdagen weer op te nemen in de tekst met meerderheid van stemmen is verworpen.
67. De kerken zullen de Kerstdag, de Goede Vrijdag. De Paasdag, de Hemelvaartsdag en de Pinksterdag onderhouden.
Dit rapport behandelt het betreffende artikel niet.
  Artikel 67 (acta)
  R. Gewenst wordt dat de oude bepaling, die reeds door de g.s.
  Kampen werd weggelaten. Weer een plaats krijgt: de onderhouding
  van de tweede feestdagen wordt in de vrijheid van de kerken
  gelaten.
  Want er zijn nog veel gemeenten die deze dagen onderhouden.
  Bovendien wordt een dergelijke formulering gevraagd voor dank- en
  bidstonden, oud- en nieuwjaar, opdat temeer blijkt dat de
  kerkdienst midden in het leven staat.
  M.  Depp. merken op dat de vrijheid van de kerken niet
  verloren is gegaan bij het wegvallen van de bedoelde zinsnede. De
  situatie waarin we leven maakt extra nadruk op die vrijheid in
  dit artikel overbodig.
  De kerken van de Reformatie schaften de feestdagen af, omdat deze
  van menselijke instelling waren, de zondag opzij drongen en
  aanleiding gaven tot losbandigheid en heidense
  feestelijkheden.
  De overheden daarentegen hielden aan een aantal feestdagen vast.
  Om het kwaad van de leegloperij tegen te gaan zijn de kerken van
  lieverlee ertoe overgegaan, weer kerkdiensten te houden en die
  ook in de kerkelijke bepalingen voor te schrijven. Men leze het
  leerzame overzicht bij Jansen (p. 290 e.v.), waaruit depp. alleen
  het slot citeren: “Wij merken bij de besluiten dezer synoden een
  steeds meerdere toegeeflijkheid op. Aanvankelijk waren de kerken
  er tegen. Maar de overheid hield er met alle kracht aan vast,
  niet alleen om het volk een genoegen te doen, maar ook omdat ze
  zulke geschikte vacantiedagen waren. En nu de arbeid op deze
  dagen stilstond, en het volk gevaar liep, van lediggang tot
  ongebonden dartelheid over te slaan, bepaalden de kerken reeds in
  1578, dat de Dienaars door de prediking “den onnutten en
  schadelijken lediggang in een heilige en profijtelijke oefening
  (zullen) veranderen”. De kerken hebben de feestdagen dus wel
  toegelaten, maar geenszins goedgekeurd. Aldus de historie.
  Depp. zijn van oordeel dat het uitgangspunt van de kerken in de
  reformatietijd gezonder was dan de latere ontwikkeling naar
  verplichte onderhouding van zelfs de “tweede” feestdagen. Zij
  achten het juist, dat de kerken in een eerder stadium van de
  verplichting daartoe terugschakelden naar het vrijlaten ervan.
  Vandaag hoeft op dat vrij-zijn (en niet meer verplicht) niet
  expresselijk meer gewezen te worden.
  De g.s. Kampen bepaalde zich tot de verplichte onderhouding van
  enkelvoudige feestdagen, en wel die waarop de grote heilsfeiten
  in de aandacht staan. In dit kader voegde zij de Goede Vrijdag
  toe, hoewel dat in het burgerlijke een werkdag is. Depp. menen
  dat de kerkorde niet verder moet gaan.
  Het motief dat door de onderhouding van bijzondere dagen als oud-
  en nieuwjaar temeer uitkomt, dat de kerkdienst middenin het leven
  staat, miskent (zonder dat men dat bedoelt) de betekenis van de
  rustdag. Dàt is de geheiligde, die God zelf voor elke week
  middenin het leven zet.
  Kerken die in de week bid- en dankstond houden (iets waarop depp.
  niet tegen zijn) zullen daar een ander motief voor hebben. Wat
  oud- en nieuwjaar betreft: dat de kerkeraad bij de jaarwisseling
  gewoonlijk de gemeente samenroept, is een recht dat hem niet
  wordt betwist wanneer hiervoor geen bepaling in de kerkorde wordt
  opgenomen. Wij zullen er ook tegen moeten waken, dat door
  vermeerdering van kerkordelijke bepalingen de dag des Heren uit
  het centrum wordt verdrongen.
  TM.  Depp. hebben een formulering gezocht , die aan het
  formele “onderhouden” meer inhoud geeft. Paas- en Pinksterdag
  zijn zondagen, die als zodanig vanzelfsprekend onderhouden
  worden. De bedoeling moet zijn, dat op déze dagen speciaal de
  betreffende heilsfeiten verkondigd worden.
  Voorstel:
  De kerkeraad zal erop toezien dat op de Kerstdag, de Goede
  Vrijdag, de Paasdag, de Hemelvaartsdag en de Pinksterdag de grote
  heilsfeiten, die de gemeente op deze dagen herdenkt, worden
  verkondigd.
  Art. 68.  Het verschil met de redaktie van Kampen 1975 is
  duidelijk. Het gaat niet om het vlakke “onderhouden” van bepaalde
  dagen. En dat -zo is dat vroeger geweest- om het volk van de
  straat en uit de kroeg te houden.
  Het gaat heel nadrukkelijk om de verantwoordelijkheid van de
  kerkeraden ten aanzien van de verkondiging van de heilsfeiten.
  Met de door depp. gekozen redactie is naar het oordeel van uw
  cie. overbodig geworden elke discussie over de twijfelachtige
  manier, waarop in vroeger tijd de zo genoemde christelijke
  feestdagen onder druk van de Overheid in ere kwamen.
  Zie “bruin”, pag. 73-74.
  En kerkeraad pleit voor het weer opnemen van de tweede
  feestdagen, bid- en dankdagen alsmede de jaarwisseling; uw cie.
  merkt hier tegenover op dat het onderhouden van deze dagen aan de
  kerken niet wordt verboden. Maar dat het in het nieuwe art. 68
  met name gaat om de herdenking van de heilsfeiten. En wat de
  tweede feestdagen betreft: het onderhouden daarvan staat toch
  geheel in de vrijheid der kerken!
  Een andere kerkeraad schrijft over de vermelding van Goede
  Vrijdag in dit artikel. De vermelding van deze niet vermelde
  christelijke gedenkdag behoort uit de reeks te worden verwijderd
  volgens deze kerkeraad. Tegen het beleggen van een dienst des
  Woords op deze dag heeft bedoelde kerkeraad geen bezwaar; wèl
  tegen een voorschrift daaromtrent in de KO. En interessant stukje
  geschiedenis van de oude kerk in Jeruzalem uit de 4e eeuw wordt
  in dit schrijven vermeld. Uw cie. merkt weer op: het ging depp.
  en het ging ook reeds de g.s. van Kampen 1975 om de grote
  Heilsfeiten en de verkondiging daarvan in de reeks van deze
  feiten kan dan de prediking van Jezus Christus en Dien gekruisigd
  toch niet worden gemist.
  Ten overvloede merkt uw cie. nog op dat actualisering een gevaar
  is dat niet alleen de verkondiging van Christus’ dood, maar
  tevens de prediking van Zijn geboorte en opstanding bedreigt.
  Bij de bespreking van art. 68 dient dr. K. Deddens het amendement
  in om de woorden “de Goede Vrijdag” te laten vervallen. Hij
  betoogt daarbij, dat er altijd bezwaar heeft bestaan, de Goede
  Vrijdag te rekenen tot de kerkelijke feestdagen. In het
  voorgestelde art. 68 krijgt de Goede Vrijdag een kerkelijke
  ijking, die er nooit is geweest. Ds. T. Dekker wijst er namens
  deputaten op, dat reeds de generale synode van Kampen 1975 de
  Goede Vrijdag opnam onder de kerkelijke feestdagen. Er zijn bij
  deputaten geen bezwaren hiertegen ingekomen. De Goede Vrijdag
  heeft haar plaats in de praktijk van het kerkelijk leven.
  Ds. G. Zomer stelt voor na het woord Pinksterdag te lezen: 
  “de gemeente samen roepen voor erediensten, waarin de grote
  heilsfeiten, die de gemeente op deze dagen bijzonder herdenkt,
  worden verkondigd”. Dit voorstel wordt door deputaten
  overgenomen. Het amendement van dr. K. Deddens wordt met
  meerderheid van stemmen verworpen. Nadat de woorden “erop toezien
  dat” nog geschrapt zijn, wordt art. 68 vastgesteld.
  Artikel 68
  Kerkelijke feestdagen
  De kerkeraad zal op de Kerstdag, de Goede Vrijdag, de Paasdag, de
  Hemelvaartsdag en de Pinksterdag de gemeente samenroepen tot de
  openbare erediensten, waarin de heilsfeiten die de gemeente op
  deze dagen bijzonder herdenkt, worden verkondigd.