Artikel 68

 

Kerkenordening 1905/1933

Artikel LXVII
De gemeenten zullen onderhouden, benevens den Zondag, ook den Kerstdag, Paschen, Pinksteren en Hemelvaartsdag. De onderhouding der tweede feestdagen wordt in de vrijheid der kerken gelaten.

 

Deputatenrapport 1974

Artikel 56  Kerkelijke feestdagen.
De kerken zullen de Kerstdag, de Goede Vrijdag, de Paasdag, de Hemelvaartsdag en de Pinksterdag onderhouden.
Toelichting:
Dit is artikel 67 (oud), met enige uitbreiding, waarin de huidige praktijk is verdisconteerd. Het ligt voor de hand dit artikel een plaats te geven na het nieuwe artikel 55.
2. De bepaling aangaande tweede feestdagen is weggelaten.

 

Commissierapport 1975

KRH vindt “onderhouden” zwak. Hij geeft in overweging: “De kerken zullen op de Kerstdag (etc.) diensten des Woords houden” of “De gemeente zal ook op…samenkomen tot de eredienst”.
CIM acht de verantwoording van het mee opnemen van de Goede Vrijdag te beperkt, gezien de in het verleden genomen besluiten (Jansen p. 292 vv., F.L. Bos p. 244 v.).
KR Groningen-Z heeft bezwaar tegen het officiëel maken van de Goede Vrijdag. En bepaalde kerkelijke praxis is niet normatief. Men was in de Reformatietijd zeer beducht voor een scheiding van de heilsfeiten en evenzeer voor “bijzondere dagen”. Men late dit in de vrijheid van de kerken.
KR Barendrecht schrijft: “Deze verdiscontering (van de huidige praktijk, comm.) houdt echter wel in, dat thans o.m. aan de kerken wordt voorgeschreven het lijden en sterven van de Here Jezus Christus te gedenken op de vrijdag voor Pasen…Doch juist ten aanzien van het lijden en sterven van de Here Jezus Christus heeft de kerk een duidelijk bevel ontvangen, hoe dit gedenken zal dienen te geschieden, n.l. in de viering van het Heilig Avondmaal.
Het - doet dit tot mijn gedachtenis - laat hierover geen twijfel bestaan. Is dit op zichzelf reeds voldoende reden om de Goede Vrijdag niet op te nemen in het nieuwe artikel 56, ook het bindend voorschrijven van het onderhouden van andere feestdagen komt in strijd met hetgeen de kerk belijdt in art. VII van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, daar nergens in de Heilige Schrift een gebod of zelfs maar een aanwijzing te vinden is omtrent de viering van de heilsfeiten zoals dat thans in de kerken gebruikelijk is.
Wordt deze viering al als een goede traditie gezien in vele kerken, men wachte zich er voor deze zienswijze bindend aan de kerken en kerkleden op te leggen.
Conclusie: artikel 56 (n) dient te vervallen, dan wel te worden vervangen door een bepaling dat de onderhouding van de feestdagen aan de vrijheid der Kerken wordt overgelaten”
Uw comm. meent dat het schrijven van KR Barendrecht veel te zwaar geladen is. Het betoog wordt beheerst door enkele diepgaande misvattingen. In de eerste plaats redeneert deze KR alsof het Avondmaalsbevel van de Here strict limitatief is, zodat er geen ruimte overblijft om het lijden van Christus op andere wijze ook te gedenken Maar de woorden: “doet dit tot mijn gedachtenis” mogen niet verwrongen worden, alsof de Here wil zeggen: doet alléén dit tot mijn gedachtenis.
In de tweede plaats opereert deze KR op een bedenkelijke manier met art. 7 NGB. Hij doelt allicht op de woorden “noch de gewoonte met de waarheid Gods”. Het bindend voorschrijven van het onderhouden van feestdagen zou daarmee in strijd zijn. Uw comm. vraagt zich in gemoede af, waarom deze KR niet reeds lang geleden een gravamen heeft ingediend tegen een artikel, dat de kerken z.i. bond, in strijd met de belijdenis aangaande het unieke en absolute gezag van Gods Woord. Men kan zich ook afvragen, waarom er zelfs niet veel méér gravimina zijn ingediend. Want met de hier gevolgde redenering moet men in feite bezwaren inbrengen tegen elk artikel in de KO, waarvoor “nergens in de Heilige Schrift een gebod of zelfs maar een aanwijzing te vinden is”.
Heel deze redenering van KR Barendrecht is af te wijzen. Als de kerken met gemeen accoord een kerkorde vaststellen, dan verbinden zij zich om die in goede trouw na te leven. Maar deze “binding” ligt op een totaal ander niveau dan het “bindend opleggen” als met het gezag van Gods Woord. Als de kerken zich verbinden tot onderhouding van de KO, dan stellen ze de KO niet gelijk met de Goddelijke Schriften. Wil iemand principiëel strijden tegen een bepaling van de KO, dan moet hij aantonen dat deze bepaling qua inhoud in strijd brengt met de H. Schrift.
Uw comm. gaat ook niet mee met de overige ingekomen reacties. En bredere verantwoording, als gewenst door CIM, is eigenlijk niet te geven. Wie de historie nagaat en het fungeren van de feestdagen in onze tijd beschouwt, kan de depp. alleen maar toestemmen, dat de huidige praktijk de doorslag moet geven, en dat er gen aanleiding is om de Goede Vrijdag door stilzwijgen te onderscheiden van de overige genoemde feestdagen.
Het enige alternatief zou zijn de hele zaak van de feestdagen uit de KO te verwijderen. Daarvoor is echter geen goede grond aangevoerd en uw comm. meent, dat het aanleiding zou geven tot een verwarde praktijk in plaats van goede orde.

Artikel 69.
De kerken zullen de Kerstdag, de Goede Vrijdag, de Paasdag, de Hemelvaartsdag en de Pinksterdag onderhouden.

 

Synodebehandeling 1975

De door deputaten vastgestelde tekst wordt na eerste lezing door de Synode vastgesteld, nadat een amendement van ds. K.J. Kapteyn om de twee feestdagen weer op te nemen in de tekst met meerderheid van stemmen is verworpen.

67.  De kerken zullen de Kerstdag, de Goede Vrijdag. De Paasdag, de Hemelvaartsdag en de Pinksterdag onderhouden.

 

Deputatenrapport 1976

Dit rapport behandelt het betreffende artikel niet.

 

Deputatenrapport 1977

Artikel 67 (acta)
R. Gewenst wordt dat de oude bepaling, die reeds door de g.s. Kampen werd weggelaten. Weer een plaats krijgt: de onderhouding van de tweede feestdagen wordt in de vrijheid van de kerken gelaten.
Want er zijn nog veel gemeenten die deze dagen onderhouden. Bovendien wordt een dergelijke formulering gevraagd voor dank- en bidstonden, oud- en nieuwjaar, opdat temeer blijkt dat de kerkdienst midden in het leven staat.
M.  Depp. merken op dat de vrijheid van de kerken niet verloren is gegaan bij het wegvallen van de bedoelde zinsnede. De situatie waarin we leven maakt extra nadruk op die vrijheid in dit artikel overbodig.
De kerken van de Reformatie schaften de feestdagen af, omdat deze van menselijke instelling waren, de zondag opzij drongen en aanleiding gaven tot losbandigheid en heidense feestelijkheden.
De overheden daarentegen hielden aan een aantal feestdagen vast. Om het kwaad van de leegloperij tegen te gaan zijn de kerken van lieverlee ertoe overgegaan, weer kerkdiensten te houden en die ook in de kerkelijke bepalingen voor te schrijven. Men leze het leerzame overzicht bij Jansen (p. 290 e.v.), waaruit depp. alleen het slot citeren: “Wij merken bij de besluiten dezer synoden een steeds meerdere toegeeflijkheid op. Aanvankelijk waren de kerken er tegen. Maar de overheid hield er met alle kracht aan vast, niet alleen om het volk een genoegen te doen, maar ook omdat ze zulke geschikte vacantiedagen waren. En nu de arbeid op deze dagen stilstond, en het volk gevaar liep, van lediggang tot ongebonden dartelheid over te slaan, bepaalden de kerken reeds in 1578, dat de Dienaars door de prediking “den onnutten en schadelijken lediggang in een heilige en profijtelijke oefening (zullen) veranderen”. De kerken hebben de feestdagen dus wel toegelaten, maar geenszins goedgekeurd. Aldus de historie.
Depp. zijn van oordeel dat het uitgangspunt van de kerken in de reformatietijd gezonder was dan de latere ontwikkeling naar verplichte onderhouding van zelfs de “tweede” feestdagen. Zij achten het juist, dat de kerken in een eerder stadium van de verplichting daartoe terugschakelden naar het vrijlaten ervan. Vandaag hoeft op dat vrij-zijn (en niet meer verplicht) niet expresselijk meer gewezen te worden.
De g.s. Kampen bepaalde zich tot de verplichte onderhouding van enkelvoudige feestdagen, en wel die waarop de grote heilsfeiten in de aandacht staan. In dit kader voegde zij de Goede Vrijdag toe, hoewel dat in het burgerlijke een werkdag is. Depp. menen dat de kerkorde niet verder moet gaan.
Het motief dat door de onderhouding van bijzondere dagen als oud- en nieuwjaar temeer uitkomt, dat de kerkdienst middenin het leven staat, miskent (zonder dat men dat bedoelt) de betekenis van de rustdag. Dàt is de geheiligde, die God zelf voor elke week middenin het leven zet.
Kerken die in de week bid- en dankstond houden (iets waarop depp. niet tegen zijn) zullen daar een ander motief voor hebben. Wat oud- en nieuwjaar betreft: dat de kerkeraad bij de jaarwisseling gewoonlijk de gemeente samenroept, is een recht dat hem niet wordt betwist wanneer hiervoor geen bepaling in de kerkorde wordt opgenomen. Wij zullen er ook tegen moeten waken, dat door vermeerdering van kerkordelijke bepalingen de dag des Heren uit het centrum wordt verdrongen.
TM.  Depp. hebben een formulering gezocht , die aan het formele “onderhouden” meer inhoud geeft. Paas- en Pinksterdag zijn zondagen, die als zodanig vanzelfsprekend onderhouden worden. De bedoeling moet zijn, dat op déze dagen speciaal de betreffende heilsfeiten verkondigd worden.

Voorstel:
De kerkeraad zal erop toezien dat op de Kerstdag, de Goede Vrijdag, de Paasdag, de Hemelvaartsdag en de Pinksterdag de grote heilsfeiten, die de gemeente op deze dagen herdenkt, worden verkondigd.

 

Commissierapport 1978

Art. 68.  Het verschil met de redaktie van Kampen 1975 is duidelijk. Het gaat niet om het vlakke “onderhouden” van bepaalde dagen. En dat -zo is dat vroeger geweest- om het volk van de straat en uit de kroeg te houden.
Het gaat heel nadrukkelijk om de verantwoordelijkheid van de kerkeraden ten aanzien van de verkondiging van de heilsfeiten. Met de door depp. gekozen redactie is naar het oordeel van uw cie. overbodig geworden elke discussie over de twijfelachtige manier, waarop in vroeger tijd de zo genoemde christelijke feestdagen onder druk van de Overheid in ere kwamen.
Zie “bruin”, pag. 73-74.
En kerkeraad pleit voor het weer opnemen van de tweede feestdagen, bid- en dankdagen alsmede de jaarwisseling; uw cie. merkt hier tegenover op dat het onderhouden van deze dagen aan de kerken niet wordt verboden. Maar dat het in het nieuwe art. 68 met name gaat om de herdenking van de heilsfeiten. En wat de tweede feestdagen betreft: het onderhouden daarvan staat toch geheel in de vrijheid der kerken!
Een andere kerkeraad schrijft over de vermelding van Goede Vrijdag in dit artikel. De vermelding van deze niet vermelde christelijke gedenkdag behoort uit de reeks te worden verwijderd volgens deze kerkeraad. Tegen het beleggen van een dienst des Woords op deze dag heeft bedoelde kerkeraad geen bezwaar; wèl tegen een voorschrift daaromtrent in de KO. En interessant stukje geschiedenis van de oude kerk in Jeruzalem uit de 4e eeuw wordt in dit schrijven vermeld. Uw cie. merkt weer op: het ging depp. en het ging ook reeds de g.s. van Kampen 1975 om de grote Heilsfeiten en de verkondiging daarvan in de reeks van deze feiten kan dan de prediking van Jezus Christus en Dien gekruisigd toch niet worden gemist.
Ten overvloede merkt uw cie. nog op dat actualisering een gevaar is dat niet alleen de verkondiging van Christus’ dood, maar tevens de prediking van Zijn geboorte en opstanding bedreigt.

 

Synodebehandeling 1978

Bij de bespreking van art. 68 dient dr. K. Deddens het amendement in om de woorden “de Goede Vrijdag” te laten vervallen. Hij betoogt daarbij, dat er altijd bezwaar heeft bestaan, de Goede Vrijdag te rekenen tot de kerkelijke feestdagen. In het voorgestelde art. 68 krijgt de Goede Vrijdag een kerkelijke ijking, die er nooit is geweest. Ds. T. Dekker wijst er namens deputaten op, dat reeds de generale synode van Kampen 1975 de Goede Vrijdag opnam onder de kerkelijke feestdagen. Er zijn bij deputaten geen bezwaren hiertegen ingekomen. De Goede Vrijdag heeft haar plaats in de praktijk van het kerkelijk leven.
Ds. G. Zomer stelt voor na het woord Pinksterdag te lezen:  “de gemeente samen roepen voor erediensten, waarin de grote heilsfeiten, die de gemeente op deze dagen bijzonder herdenkt, worden verkondigd”. Dit voorstel wordt door deputaten overgenomen. Het amendement van dr. K. Deddens wordt met meerderheid van stemmen verworpen. Nadat de woorden “erop toezien dat” nog geschrapt zijn, wordt art. 68 vastgesteld.

 

Kerkorde 1978

Artikel 68
Kerkelijke feestdagen
De kerkeraad zal op de Kerstdag, de Goede Vrijdag, de Paasdag, de Hemelvaartsdag en de Pinksterdag de gemeente samenroepen tot de openbare erediensten, waarin de heilsfeiten die de gemeente op deze dagen bijzonder herdenkt, worden verkondigd.